Rondom de kansel
Pastorale overwegingen
3
Nog één keer willen wij ons bezighouden met het thema van de verhouding gemeente-predikant. In ons vorige artikel hebben we gezien, dat die twee elkaar moeten dragen en dat er in het bijzonder ook van de kant van de gemeente een werkelijk geestelijke opvang nodig is van hen, die haar gaan dienen of reeds dienen.
Nu vertonen zich hier nogal eens een aantal storingen. Ik wil er twee noemen. In de eerste plaats blijft het meeleven met de predikant nog wel eens beperkt tot het uitspreken van critiek, al of niet aan het adres van de man zelf. Hij gaat in zijn prediking niet diep genoeg. Hij zegt te gauw amen. De jeugd kan het goed met hem vinden. Maar aan de diepere geloofsvragen komt hij niet of nauwelijks toe.
De gemeente op het zijspoor
Deze opmerkingen zijn niet altijd ten onrechte. Daarover straks. Toch zal een gemeente, die op deze manier critisch tegen haar voorganger aankijkt, zich moeten afvragen, of zij zelf ook niet verstek laat gaan. Vooreerst zal zij van haar predikant niet mogen verwachten, dat hij alle bevinding, die hij in de gemeente tegenkomt, in de prediking voor zijn rekening neemt. Daar is een gemeente-theologie, die ontgroeid is aan de woorden van de Schrift. Dan wordt er soms met onderscheidingen gewerkt, waar de Bijbel niet van weet. Er is een scheefgegroeide bevindelijkheid, waarin de kenmerken van het ware geloof meer als struikelblokken op de weg naar Christus, meer als gronden om op te staan wórden geprezen dan dat die in vreze en beven worden beoefend en doorleefd. Mag de dominee in de naam van Zijn Zender daar niet wat van zeggen, ook op de kansel ? Jawel, als hij het maar als een herder doet, teer en liefdevol en niet als een koeiendrijver met de harde stok, waarmee hij de gemeente mee doodslaat en zichzelf meer onmogelijk maakt dan dat hij zijn gemeente dient. In het laatste geval is het gevaar trouwens niet denkbeeldig, dat hij een tendentieuse prediker wordt, die uit reactie nog al eens doorslaat naar de andere kant. En het gevaar is niet minder groot, dat hij denkt, dat het Woord van God niet rijker is dan de antwoorden, die hij gevonden meent te hebben op de vragen van zijn gemeente.
Maar als dat alles dan bedacht wordt, komen dan niet juist zo de diepere geloofsvragen aan de orde in de prediking ? Zeker, dan staat daar op de kansel een man, die niet in alle termen van elke gemeentetheologie valt. Hij wil ook niet de dominee zijn, die zodra hij zijn laatste academische examen heeft afgelegd, heel zijn theologische instrumentarium vergeet en zo snel als 't maar kan Jeruzalem naar de mond praat. Dat kan dan overkomen als een spreken naar het hart van Jeruzalem, maar het is de vraag, of het dat altijd is. Hij is de man van het Woord. En is hij dat met het hart, mag hij 't zijn als een gegrepene door dat Woord, dan krijgt zijn prediking een bevindelijke gloed. En dan zullen al de critische vragen, die hem bereiken vanuit de gemeente hem te meer op het Woord werpen. Ze zullen hem ook tot zichzelf doen inkeren. Het kan immers zijn, dat er wat aan zijn prediking ontbreekt, omdat er wat aan zijn eigen geloof ontbreekt. En is het dan zo'n schande, als de gemeente na één of twee jaar zegt, dat zijn prediking verdiept is ? Het mag de eer zijn van een gemeente, als zij haar voorganger op deze wijze verder helpt, zoals hij het doet ook met haar.
Schrale preken
Men moet immers maar niet slechts negatief doen over de z.g. gemeente-theologie. En dat is de tweede storing, die ik wil aanwijzen. Het komt immers inderdaad ook voor, dat de prediking zo ver afstaat van het bevindelijke leven van Gods Kerk, dat zij de kern van de gemeente bijna niet of helemaal niet aanspreekt. Het wonder is er uit, het wonder van de heilige Geest, het wonder van de begenadiging van een zondaar. Dan worden de dingen voorwerpelijk nog wel op een rijtje gezet. Zondag aan Zondag echter bestaat de hele toepassing van de preek ten diepste uit niets anders dan het laevel om te geloven in Jezus Christus. Nu zal ik de laatste zijn om te ontkennen, dat dat bevel er ligt en dat het ook gepredikt moet worden. Maar ik ontken wel, dat daarin de toepassing van de preek opgaan moet. Tenslotte predikten en prediken de Remonstranten ook het bevel om te geloven. En het mag voor al onze dominees een voortdurende vraag zijn, op welke punten hun preek verschilt van een 'remonstrantse. Er is ook zo iets als de weg van God met 'n zondaar, een onderwerpelijke orde des heils. Er zijn ook vragen als: Hoe kom ik tot geloof ? Wat is een waar berouw ? En de gemeente mag het met het oog op een echte pastorale zorg wel weten, wat dan het verschil is tussen waar geloof en schijngeloof. Vragen te over. Vragen rondom het stuk van de uitverkiezing b.v. die niet met één of twee zinnen af te doen zijn in de prediking.
Sleutelen aan de belijdenis
Welnu, wat dit alles betreft, kijken we niet altijd zonder zorg aan tegen de wijze, waarop soms in de studentenjaren en in pastorieën met de belijdenis van onze kerk wordt omgegaan. En dan bedoel ik niet allereerst, dat er theologische studenten en predikanten zijn, die aan een degelijke studie van de belijdenisgeschriften van onze kerk nooit zijn toegekomen. Dat komt ook voor. Uit gebrek aan tijd of uit gebrek aan belangstelling ? Helaas overwoekeren tijdens de theologische opleiding de vragen van de tijd nog wel eens het bezig zijn met de grote stukken des geloofs, zoals ze ons door de belijdenisgeschriften worden toegereikt. Helaas moeten onze theologische studenten door een maalstroom van Schriftcritiek heen bij hun studie. En komen ze daar altijd heelhuids doorheen ? Het ongeveinsd geloof moet zich leren wapenen tegen daemonische aanvallen op Schrift en belijdenis. Er wordt soms heel wat losgepeuterd, wat men uit een heilige traditie meenam. De structuur van de belijdenis wordt discutabel gesteld. Onze vaderen zouden op hun manier bezig zijn geweest met de waarheidsvraag. En wij doen dat vandaag een beetje anders. Er worden vraagtekens geplaatst achter bepaalde uitspraken van de belijdenisgeschriften. De bijbelse theologie zou andere dingen eren.
Twee dingen wil ik met betrekking tot deze dingen graag opmerken. Het eerste is, dat dit theologische bezig-zijn een toetssteen kan wezen voor het eenvoudige geloof, dat ons van de vaderen is overgeleverd en dat ieder, die de dingen alleen maar uit traditie heeft aanvaard daardoor op een hartgrondige manier aan de weet kan komen, wat deze traditie waard is. Dat is een winstpunt. Maar er is in de tweede plaats ook een groot gevaar. We weten immers allemaal wel, dat er een methode bestaat om aan bepaalde onderdelen van een zaak wat te sleutelen en te schroeven en daar net zo lang mee aan de gang te blijven, totdat het hele bouwwerk van zijn fundament beroofd wordt. Dan houdt men tenslotte een vloeibare waarheid over, niet zo vastgelegd in onwrikbare belijdenisuitspraken. En als de waarheid eenmaal vlottend is geworden, dan is ze weldra op drift. Straks krijgt de gemeente dan een jonge dominee, die een heleboel vragen heeft, maar die weinig verstaat en weinig predikt van die dingen, die onder ons volkomen zekerheid hebben. Hij bewandelt dan zeker geen platgetreden paden. Zijn aanpak in de prediking mag fris heten. Maar de verworteling in de religie van de belijdenis komt weinig uit de verf.
Voeg daar nog aan toe, dat het leven uit de Schrift en de belijdenis van de kerk in onze gemeenten ook niet altijd zo fris is. Er is veel verstarring, verkramping, wetticisme. En hoe gemakkelijk verstaan die twee elkaar dan straks helemaal niet meer, de dominee en de gemeente. De kracht van de gereformeerde belijdenis is aan alle kanten zoek geraakt.
Hoedemakers raad
Laten we op dit punt dan nog maar eens luisteren naar Hoedemaker, die in een openingscollege aan de Vrije universiteit van leer trekt tegen Van Oosterzee, die er de jonge dominees over bestraft, dat ze zich op de been hielden met een gemeente-theologie, die voor een groot deel uit de oude schrijvers was geput. 'Het kon wel eens gebeuren', zegt Hoedemaker dan, dat er meer degelijke godgeleerdheid zat in die verwenste gemeente-theologie, al is ze dan geput uit de verachte oude schrijvers dan in het warwinkeltje van vele afgunstige dominees'. 'Jongelieden', voegt Hoedemaker er dan aan toe, sprekende tot zijn studenten', wat wenst gij ? Theologie studeren en predikant worden ? Weet dan dit: een godgeleerde wordt in de school wel gevormd, maar niet geboren. De waarheid, waarin gij onderwijs zult ontvangen, is 'tot de godzaligheid'. Daarin vindt zij haar eindpunt, haar rustpunt, haar vrucht. Indien zij niet aan uw hart wordt geheiligd, dan is de bediening, die gij zoekt, u een last, een strik en een oordeel. Een last, omdat gij het geloof, het leven, de hope der gemeente niet delende, evenwel geroepen zult zijn haar voor te gaan in het woord, naar de troon der genade, op de weg der zaligheid. Een strik, omdat het zoveel gevaar meebrengt voor zelfbedrog en werktuigelijkheid, voor huichelarij en heiligschennis, voor zelfbedoeling en zelfbehagen. Een oordeel, omdat de waarheid verhardt, wie ze niet vertedert, verblindt, wie ze niet verlicht, veroordeelt, wie ze niet vrijspreekt'.
Volharden bij de leer
Laten die woorden voor ons genoeg zijn. De dominee en zijn gemeente, de gemeen te en haar dominee zullen het met elkaar wel vinden, als zij samen meer en meer mogen leren, wat de eerste christengemeente beoefende: zij volhardde bij de leer der apostelen. Dat was geen zaak van dood traditionalisme, zoals bij de Jood: repeteren, repeteren, repeteren wat van de ouden gezegd was, roemen in het bezit van de waarheid, maar er tenslotte niet van ondersteboven zijn geraakt en er nog minder hartelijk èn in heel de levenspractijk door vernieuwd zijn. Het was ook geen zaak van Griekse nieuwlichterij: altijd maar weer wat nieuws willen horen, vindingrijk, knap, origineel, dwars tegen de overlevering der ouden in. De leer der apostelen, de gezonde woorden van onze Heere Jezus Christus bewaren, betekent, dat wij de koninklijke weg gaan, midden tussen dë dode orthodoxie en de ketterse nieuwlichterij door. Het betekent, dat wij het pand, dat ons toebetrouwd is, bewaren, in een rein hart. Zo is de dominee in zijn element. En de gemeente kan elke week wat nieuws horen. Nee, niet, omdat de preken zo knap, zo vindingrijk of geestig zijn. Sensatie is er tenslotte genoeg in de wereld, ook wel in de kerkelijke wereld. Maar omdat het preken zijn als de kandelaar in het heilige van Israels tempel, gevuld door de olie des Geestes. Zij geven licht. Die laten wat na.
'Broeders, bidt voor ons.'
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's