KERKELIJKE RONDSCHOUW
Waarom zijt gij Hervormd? De vraag aangaande de Kerk.
Dat mogen wij elkander wel eens heel ernstig vragen. Waarom zijn wij Hervormd? Want niet alleen dat de secten talloos vele zijn in onze dagen: de Mormonen, de Sabbathisten, de Adventisten, de Hersteld-Apostolischen, de Baptisten, enz. enz., maar ook de Kerkgemeenschappen zijn zoo groot in aantal. Waarom zijn wij nu Hervormd?
Misschien dat gij zegt: van de Remonstranten moet ik niets hebben. Ook ben ik niet Luthersch. Tot de Doopsgezinden voel ik mij niet aangetrokken.
Maar dan zijn we er nog niet. Gij zijt Gereformeerd. Best. Maar dan zijn er de Gereformeerde Kerken; ook is er de Chr. Geref. Kerk; dan nog de Gereform. Gemeenten, de Oud-Gereformeerden, de Vrij-Gereformeerden, de Dordtsch-Gereformeerden., enz. enz. Men moet de „predikbeurtenlijst" in het Zaterdagavond-nummer van de Courant maar eens inzien. Ontelbaar vele „godsdienstoefeningen", zoowel des Zondags als op avonden in de week.
Waarom behoort gij nu tot de Nederduitsche Hervormde gemeente in uw woonplaats? Waarom zijt gij Hervormd?
Niet ieder geeft zich daarvan voldoende rekenschap, zoodat men, met Gods Woord in de hand, en met het boek der historie voor ons, een goed en afdoend antwoord kan geven. Niet ieder weet van den strijd en de worsteling onzer Hervormde Kerk. En kunnen we dan den smader onzer Kerk — en van dat soort zijn er velen — te woord staan?
Wij hopen niet, dat men aldus redeneert: ,,kerkelijke" dingen interesseeren mij niet; want de zaak is maar, dat men tot de ware Kerk der uitverkorenen behoort; tot de Kerk „welke de Zoon van God uit het gansche menschelijk geslacht tot het eeuwige leven zich heeft uitverkoren en door Zijn Geest en Woord, in eenigheid des waren geloofs, van het begin der wereld tot het einde vergadert, beschermt en onderhoudt."
Want zeker raakt men met die Kerk, als het mystieke lichaam van Christus, welke de ééne heilige, algemeene Christelijke Kerk is, een allerbelangrijkste zaak aan. Maar laten we de dingen nu niet verwarren; want de Heere brengt ons toch in aanraking met een bepaalde Kerkformatie en zóó brengt Hij de Zijnen, door Zijn Geest en Woord, met Woord en Sacrament, tot het eeuwige leven.
En als gij nu Hervormd zijt, weet gij dan dat dit de goede Kerk is, waar gij zijt en waar gij blijven moogt, waar gij blijven moet? Die Kerk, waartoe gij en ik behoort, moet toch als Kerk uitkomen in belijdenis en leven; in de bediening des Woords en der Sacramenten; in de ambten van herder en leeraar, ouderling en diaken. Want wij behooren niet tot een of andere secte, die van de Kerk en van de ambten niet weten wil. Wij behooren tot een Kerk. En weet gij nu wel, of de Hervormde Kerk wel de goede Kerk is, waar gij zijn moet en blijven moet? Zijt gij er wel van overtuigd, dat de Hervormde Kerk de Kerk van Christus is, die naar de instelling van Christus leven wil?
Ernstige vragen. Want dan moet de Hervormde Kerk toch de woorden des levens hebben; dan moet zij ook Jezus Christus eeren als Hoofd en Heere; om Hem te prediken als den Weg, de Waarheid en het Leven, door Wien wij alleen tot den Vader kunnen komen.
Dat moet de Hervormde Kerk dan belijden en beleven. Want die in Christus gelooft, belijdt Hem. En het sieraad van het huis des Heeren is toch altijd geweest den Naam van Christus te belijden en naar Zijn wil te handelen. Aan de Kerk betaamt het toch Hem lief te hebben en aan te hangen, onze Hervormde Kerk. Doet de Hervormde Kerk dat nu? Strijdt ook zij den goeden strijd des geloofs en grijpt zij naar het eeuwige leven? Wil zij getrouw zijn tot in den dood? Het zijn gewichtige vragen. En we mogen toch niet minder stellen. Hoe staat het dan met de Hervormde Kerk? En waarom zijt gij Hervormd en waarom wenscht gij Hervormd te blijven?
De Hervormde Kerk en haar oorsprong.
Met groote stappen willen we even het veld der historie doorwandelen. En dan gaan we eeuwen terug, vier eeuwen maar even. Want onze Nederlandsche Hervormde Kerk is van ouden datum. De „magnalia Dei", de groote daden Gods in dezen lande zijn ten opzichte van de Vaderlandsche Gereformeerde Kerk de overdenking waard. Het is goed, dat we er iets van weten en dat we met den Psalmdichter instemmen: „Ik zal de daden des Heeren gedenken, ja, ik zal gedenken Uwe wonderen van oudsher en zal al Uwe werken betrachten en van Uwe daden spreken. O God, Uw weg is in het heiligdom, wie is een groot God gelijk God"?
Al heel spoedig na het optreden van Luther werd ook in onze Nederlanden de Kerk van Christus uit Rome's diensthuis uitgeleid en kwam als hervormde of gereformeerde Kerk tot openbaring, zoowel in de Zuidelijke- als in de Noordelijke Nederlanden. Zelfs vóór de Hervorming werd hier de geest der Hervorming vaardig en was er door de onderwijzing van Gods Geest een vragen naar het Woord.
En toen is hier in de Nederlanden uit de Calvinistische beweging de Nederlandsche Hervormde Kerk tot openbaring gekomen. Niet uit de Luthersche beweging, ook niet uit de beweging der Wederdoopers, ook niet uit de beweging der Remonstranten is onze Nederlandsdhe Hervormde Kerk ontstaan, maar het is een Kerk, die in de Zuidelijke- en in de Noordelijke Nederlanden van plaats tot plaats en van gewest tot gewest met de gereformeerde waarheid is gevoed en die zich naar de Calvinistische of Gereformeerde beginselen ook kerkrechtelijk heeft gevormd. Zoowel de Confessie of belijdenis — de Nederlandsche Geloofsbelijdenis in 37 artikelen — als de Kerkordeningen van Wezel af (1568) zijn Calvinistisch wat den inhoud en den vorm betreft.
't Is wel dikwijls ontkend, dat de Reformatie hier een Calvinistisch karakter heeft gehad van den beginne afaan, maar die b.v. wel eens wat van den kundigen professor Rutgers gelezen heeft, weet dat zuiver wetenschappelijk en streng historisch bewijs op bewijs geleverd is voor het Calvinistisch karakter der Nederlandsche reformatie. En eigenlijk kan geen enkel Kerkhistoricus het ontkennen. Een historiekenner als Fruin beaamde het dan ook. Kerk en volk zijn Calvinistisch opgevoed hier.
Wie de Nederlandsche Geloofsbelijdenis inziet, erkent dat ook. Wie de Ordonnances eccléstiques, de Kerkorde van Calvijn's Genève (1541), de Fransche Disciples ecclesiastiques van Parijs (1559), de Artikelen van Wezel (1568) inzonderheid vergelijkt, bemerkt het dadelijk in vele, niet zelden woordelijk is de overeenstemming! En dan de prediking, de Sacramentsbediening, de formulieren, de liturgie, kerkgezang — alles draagt onbetwist 't Calvinistisch stempel, dat er heel diep ingedrukt zit. Oorsprong en wezen van onze Nederlandsche Hervormde Kerk, door provincialisme niet zelden verdeeld, maar later meer naar elkaar toe gegroeid, is ongetwijfeld gereformeerd. Dit te weten en te onthouden is nuttig en noodig.
Waarbij we weten, dat op de Dordtsche Synode — zoolang door de tyrannieke Regenten tegen gehouden — de Remonstrantsche dwalingen zijn veroordeeld. Ten spijt van de tyrannie der Overheid was en bleef de Nederlandsche Hervormde Kerk gereformeerd. Waarbij de onbehoorlijke en brutale bemoeienis van de Overheid — onthoudt het goed — veel, heel veel kwaad heeft gedaan. En dwalingen van alle kanten infecteerden ook hier de Kerk van Christus.
De Hevormde Kerk in haar voortgang.
Met zeven-mijlslaarzen maken wij de reis. Maak daartegen nu niet al te veel aanmerkingen, 't Aet. Hoort in deze Gods stem, zooals die in het boek der historie ons en onzen kinderen tegenklinkt. Na de 16e eew is gekomen de 17e, en daarna de 18e eeuw. En het is met ons volk, het is met de Kerk onzer Vaderen van kwaad tot erger gegaan. Het rationalisme is gekomen uit Engeland. Onthoudt dat maar weer!
Want we moeten niet beginnen met de Fransche Revolutie. We moeten al veel vroeger beginnen om de oorzaken van verval en aftakeling te vinden. De Engelsche filosoof John Locke (± 1700) was een der geleerden, die een lied zong ter eere van des menschen ratio of des menschen verstand. Des menschen redelijk inzicht was alles. Hij geloofde nog wel ...... (... vroom), doch alleen het verstand des menschen kon uitmaken wat echte openbaring was. De mensch zou zeggen, wat waarheid was, Gods openbaring critiseerend onderzoekend. 't Standpunt, dat Eva innam in het Paradijs, verleid zijnde door den duivel, die ook wilde uitmaken wat goed was. De mensch boven God gesteld, om Gods gebod en getuigenis goed of af te keuren naar eigen redelijk-inzicht. En natuurlijk was daarbij de tweede stap, dat het verstand des menschen uitmaakte, dat alle openbaring Gods overbodig was; dat menschen, die bij de openbaring Gods leefden, dwazen, slaven, waren. Tindal, een andere Engelsche geleerde, was dan ook consequenter dan Locke. De zuivere rede-godsdienst kwam. De Bijbel kon aan kant gezet. De wijsbegeerte nam de plaats in van den godsdienst. Engeland (waarlijk Frankrijk niet alleen, Frankrijk zelfs niet 't eerst) heeft ons veel kwaad gedaan. Onthoudt het maar. 't Geldt mee de Kerk onzer Vaderen, het spreekt van de zonde van ons volk en van onze Kerk!
Frankrijk bracht ons Voltaire en Rousseau. En Duitschland kwam met Wolff en Lessing. Aufklärung noemde men 't daar. Dat beteekent: verlichting, verheldering, verstandiger worden!
De mensch was nu zóó verstandig geworden, dat de dwaasheid en onredelijkheid — ook de onzedelijkheid — van Gods Woord vast stond. Des menschen redelijk inzicht nam nu het opperbevel. Gods wijsheid was dwaasheid nu, en des menschen verstand was het gouden kalf, waaraan men plechtig offers bracht, rondom het maaksel van eigen hand en verstand, dansende en springende met jubelgezang.
Alles werd nu nieuw opgezet en anders dan te voren ingericht. Zoo had Rousseau in zijn „Contrat social" netjes uiteengezet, dat heel 't maatschappelijk en staatkundig leven, niet geschoeid was op de leest van Gods ordinantiën, maar 't moest alles bij contract door de menschen worden ingericht en vastgesteld. Hoogere machten dan de menschen waren er niet en zooals de menschen het beschikten, zoo zou 't zijn nu en in de toekomst. Vorsten en volkeren, rijken en armen, heeren en knechten moesten er maar op rekenen: de mensch zou 't voortaan regelen. Ook de Kerk zou er aan moeten gelooven! Des menschen haan zou koning kraaien op elk gebied, zelfs in de Kerk van Christus, met onttrooning van Sions Koning, met loochening van Gods Woord.
De Hervormde Kerk in 1816.
Des menschen redelijk-inzicht kwam boven de Heilige Schrift als hoogste autoriteit. Wel liep men hier zoo hard niet. Maar men stond toch weldra met beide voeten op dien God-onteerenden weg van: „geen God en geen meester!" Den mensch-god en den mensch-tyran verkoos men boven den alleen waren God, die Zich in Zijn Woord, die Zich in Christus geopenbaard heeft.
Men sliep den slaap des gerusten. „De Hollanders zijn allemaal slaapkoppen" (Tholuck). „Met loome schreden en hooge borst trad Nederland den nieuwen tijd in". Rondom was er ellende. In Haarlem werden 4 op elk tiental inwoners bedeeld (1804). in Leiden de helft van de bevolking. Wetenschap en kunst waren onbeteekenend. Overal was inzinking. De oude Gereformeerde leer werd door slechts een honderdtal predikanten gepredikt. Vandaar dat de orthodoxen stichting gingen zoeken bij oefenaars (Vijgeboom) en „oude schrijvers" (Brakel's „Redelijke godsdienst").
De Hervormde Kerk, vroeger de heerschende Kerk, waarnaast andere Kerken hoogstens „geduld" werden, had haar bevoorrechte positie verloren (Staatsregeling 1798) en aan eigendommen door Overheidsbeschikkingen heel wat moeten afstaan (St. Janskerk 1810 aan de Roomschen).
De daad van Koning Willem I in 1816 is van groote beteekenis geweest, om de aloude Gereformeerde Kerk met haar Gereformeerde belijdenis, met haar bediening des Woords en der Sacramenten, in te kerkeren in een Synodale Besturenorganisatie. De Kerkelijke Vergaderingen werden afgeschaft. Door één oppermachtig handomdraaien van den verlichten despoot Koning Willem I werd alles veranderd. En men sliep. Hier en daar werd een schreeuw gegeven, maar die schreeuwers sloeg men op den mond en zette hen buiten alle rechten. Die schreeuwde, was een opstandeling tegen den Koning, die toch „de traktementen van de leeraars betaalde" — zoo zei men; en dus moest men stil zijn. Den Koning moest ieder Nederlander gehoorzamen; daarmee was alles uit. Heel de Kerkorde werd door een Oranjehand radicaal omgezet in een Besturenorganisatie en de Kerk zat in de gevangenis, door Oranjehand daarin gebracht.
Koning Willem I is een merkwaardig persoon geweest. In 1772 is hij geboren als zoon van Willem V en Frederika Sophia Wilhelmina van Pruisen; heeft met z'n familie in 1795 ons land verlaten, streed o.a. bij Wagram, kwam na veel zwervens hier terug, om in 1813 onze Koning te worden. Na de regeering te hebben neergelegd, huwde hij in 1840 in een Roomsche Kerk met de Belgische gravin d'Oultremont en in 1843 werd hij te Berlijn stervende gevonden ............... .
„Voorstander van Godsdienstigheid", noemt Groen van Prinsterer hem. „Stoutmoedig en onverzettelijk, zoo dikwerf hij van de plichtmatigheid eener daad of weigering volkomen overtuigd was". — Zucht om de autocratie van het eenhoofdig bewind door zelfwerkzaamheid tot volkomenheid te brengen — — op den duur weinig ingenomen met personen van niet zeer buigzame individualiteit (zooals b.v. Van Hogendorp, Falck enz.)" (Groen). Van Maanen zei tot Van Hogendorp: „Je weet, dat wij, ministers, maar commiezen zijn".
Zijn langdurig verblijf in Duitschland (waar een Luthersch vorst het hoofd der Luthersche Kerk in zijn land is) en zijn verlicht despotisme brachten den Koning er toe zich met de regeling van het bestuur der Hervormde Kerk in te laten". Prof. Goslinga zegt: „Volgens Groen was hij zelfs eenigermate aan haar leer (d.i. van de Hervormde Kerk) gehecht. Deze gehechtheid schijnt met de jaren niet te zijn toegenomen. Al heel zonderling is zeker het herhaalde verwijt des Konings „dat de drijvers zichzelven als 't ware de onfeilbaarheid van den Pauselijken stoel toeëigenden" („Koning Willem I als verlicht despoot". Rede van prof. dr. A. Goslinga).
Koning Willem I leefde in een tijd, dat theologisch alles werd vervlakt. Op het 3e eeuwfeest van de Hervorming (1817) werd 't van vele kansels uitgesproken, dat 't ging om een ondogmatisch, vrij Christendom. Des Amorie van der Hoeven sprak in 1825 op het tweede eeuwfeest van het Remonstrantsch Seminarie (in 1625 na Maurits' dood gesticht) uit, dat hij hoopte dat een 3de eeuwfeest niet meer noodig zou zijn. Hervormden, Remonstranten, Roomschen, Jansenisten, Lutherschen en Hersteld Ev. Lutherschen (sinds 1791 gescheiden) moesten saam gaan wonen in één Kerkgemeenschap.
In 1812 werd aan de Roomschen door de Overheid een Kerk toegewezen en Protestanten namen aan de inwijding deel. Op Curacao is bij K.B. van 1824 een „Protestantsche gemeente" gevestigd, waarin Hervormden en Lutherschen werden vereenigd. Ook de Indische Staatscommissie voor de Protestantsche Kerken in O.- en W.-Indië wijst op deze verbroederingsgezindheid bij de Overheid.
Prof. J.H. Regenbogen, hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, gaf in 1811 een dik boek van 480 bladz. uit, getiteld: „Christelijke Godgeleerdheid naar de behoefte van den tijd", met een aantal rechtstreeksche en zijdelingsche aanvallen op de leer der Hervormde Kerk. Van bizondere openbaring wilde hij niet weten, ook niet van wonderen; de zonde beschouwde hij als onvolkomenheid bij den mensch en ge brek in zijn opvoeding; de bekeering is zelfverbetering, 't geloof is een verlichting van het verstand, waardoor men de dingen beter begrijpt. Christus een zedeleeraar, de Kerk een ontwikkelingsinstituut; de doop een formaliteit, het nachtmaal een broederfeest, enz. enz. Mr. H.W. Hoving te Groningen sprak van de „allerellendigste formulieren" en beschimpte den Catechismus, waarbij de geleerde schrijver zich eerbiedig tot den Koning wendde om Z.M. te smeeken „deze Dordtsche kluisters te verbreken".
Koning Willem I was een man van het juiste midden. De Revolutie was te ver geaan. Geen dolzinnig radicalisme begeerde hij, liefelijk liberalisme was zijn leus. Daartoe behoorde b.v. dat hij voor België de befaamde onderwijsbesluiten in 1825 uitvaardigde. De Koning wilde daar de geestelijkheid en de Roomsche Kerk moderniseeren (Philosophisch College te Leuven). Maar Bisschop Pisano zei: "ik zal mij liever in stukken laten houwen dan deze regeling van de opleiding der geestelijken te aanvaarden en één leerling van het Leuvensche Collegium als priester te wijden". Door de liberalen heeft de Koning zich laten gebruiken, zóó zelfs dat zijn zoon, de Prins van Oranje, hem een brief schreef om hem te waarschuwen.
In de Noordelijke Nederlanden trad de Koning óók op als een despotisch, liberaal Vorst. En hier ging 't beter. Van der Palm blies de loftrompet. Willem Bilderdijk en later Groen van Prinsterer getuigden anders! Groen heeft den Koning persoonlijk gezegd: dat Z.M. den afgod van het liberalisme, waarvan hij straks het slachtoffer zou worden, moest laten varen; dat de Koning de theorieën, waarvan hij tot nu toe gemeend had gebruik te moeten maken, moest afzweren.
Twee derden van de bevolking behoorde tot de Hervormde of Gereformeerde Kerk (met ongeveer 1380 kerken en 1360 predikanten). Eén vijfde was Roomsch. Een twaalfde was Luthersch. Een zes en vijftigste was Doopsgezind (131 kerken en 160 predikanten), terwijl de Remonstranten 28 kerken met 28 predikanten hadden.
De Vorst, die een Vader voor zijn volk wilde zijn en de natie wilde leiden in vrijzinnigen geest met een onbekrompen godsdienstige overtuiging, ruim en vrij, beraamde plannen om de Hervormde of Gereformeerde Kerk om te werken tot een Kerk, voor allen geschikt. De grondwet van 1815 gaf den Koning geen recht zich anders met de Kerk te bemoeien dan wat betreft schikkingen van financiëelen aard. Art. 139 van de grondwet verbood den Koning zich met de interne aangelegenheden der Kerk in te laten. (Mr. W.R.S. Boeles, ,,Scheiding van Kerk en Staat". 1868).
Maar de Koning greep toch in, greep radicaal in. Hij wenschte, dat alle provinciën niet alleen in het burgerlijk, maar ook in het kerkelijk bestuur dezelfde wetten en gewoonten zouden hebben, waarom de Vorst verlangde, dat er ééne Kerkelijke Vergadering zou komen, om in deze vergadering de vertegenwoordiging van de Kerk te zien en haar te geven de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht.
De Raad van State, hierin gekend, oordeelde 14 Mei 1814, dat ééne algemeene Synode niet strooken zou met de natuur van de Kerk, daar zij op deze manier onder ééne oppermacht zou worden teruggebracht, waartegen de Hervormde of Gereformeerde Kerk altijd zoo ernstige bezwaren had gehad. Ook maakte de Raad van State op grond van artikel 139 van de grondwet bezwaren
Bij Besluit van 12 Oct. 1814 werd een Commissie benoemd van „bizondere, verlichte leeraars der Hervormde Kerk en andere kundige lidmaten ter voorlichting ter zake van eene verbeterde organisatie". Maar Napoleon kwam terug in Frankrijk en 't werk vertraagde. 13 Mei 1815 drong de Secretaris van Staat aan op de benoeming van de Commissie „bij geheim besluit". Men zou dan kunnen beginnen „vertrouweiijk" te correspondeeren, enz. Dit voorstel werd den 28sten Mei in een Koninklijk Besluit veranderd en de Koning benoemde daarop elf leden, één uit elk der toen bestaande Synodale ressorten en één uit de Waalsche Kerkgemeenschap.
't Waren de heeren: H.H. Donker Curtius, pred. te Arnhem; W.L. Krieger te 's-Gravenhage; W. Broes te Amsterdam; A. van Deinse te Middelburg; C. van der Leeuw te Utrecht; N. Lobry te Leeuwarden; C. Fransen van Eek te Deventer; D. Hendriksz te Groningen; J. de Jongh te 's-Hertogenbosch; G. Benthem Reddingius te Assen en D. Delprat, pred. bij de Waalsche gemeente te 's-Gravenhage.
De Secretaris van Staat voor de binnenlandsche zaken legde een onderhands ontworpen Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk voor het Koninkrijk der Nederlanden aan de Commissie voor, den 17den van Zomermaand deszelven jaars door den Secretaris van Staat aan elk der leden toegezonden. De verdere reglementen die noodig waren voor de Kerkeraden, de Diaconie, het examen, enz., zouden ontworpen worden aan het Departement van Binnenlandsche Zaken, enz.
Zonder dat de Kerk er ook maar in het minst in gekend is, is tenslotte door den Koning de Synode benoemd bij Kon. Besl. van 28 Mei 1816. 3 Juli 1816 is de Synode voor het eerst in de Kloosterkerk te 's-Gravenhage bijeen, geopend met een rede van ds. Krieger, naar aanleiding van 1 Cor. 14 vers 10: „laat alle dingen eerlijk en met goede orde geschieden". Eerlijk en met orde. Men moet maar durven
Toen de Classis Amsterdam protesteerde werd haar 28 Maart 1816 gezegd, dat zij als college van kerkelijk bestuur met den laatsten dag van Maart, volgens orders van Z.M., zou „ophouden te bestaan en als zoodanig niet weder bijeenkomen". Zij behield dan echter vergunning, om na haar dood over haar doodslagers te mogen klagen zooveel zij maar wilde!
„Laat alle dingen eerlijk en met goede orde geschieden"
Prof. Gunning heeft het in 1863 zoo naar waarheid geschreven: „De Bestuursorganisatie is in strijd met de geschiedenis, het recht en het wezen der Kerk".
Prof. Kleyn schrijft: ,,Indien eenige regeling van de zaken der Kerk, eenige Kerkordening ongereformeerd kan genoemd worden, dan was het zeker het Kerkelijk Reglement van 1816".
„Het Woord van God heerschte niet in de harten, daarom stond de Kerk bloot voor alle overheersching van den Staat". „De geest des tijds was een begeerte naar rust boven alles", zegt prof. Gunning in „Geloof en Kerkvorm".
Met de Acta van de Synode van 1847, bladz. 111, zeggen wij: „Onze Hervormde Kerk dagteekent niet van 1816, evenmin als van 1618, maar van de Hervorming en hare vestiging. Doch onze tegenwoordige Kerkvorm is in 1816 in het leven geroepen". Die Kerkvorm is in strijd met de geschiedenis, het recht en het wezen der Kerk.
Maar in 1816 zei men bij monde van den Commissaris-Generaal Repelaer van Driel, aan het adres van de Classis Amsterdam: „Het vaststellen van zoodanige wijzigingen betwist de ware geest van het Protestantisme aan geenen Souverein; vooral niet, wanneer die Souverein de Leeraars uit 's lands kas bezoldigt en zich in alles als derzelver Beschermheer gedraagt". De Koning betaalde dus de traktementen dan mocht de Koning ook alles met de Kerk doen wat hij wilde! Dat was „de ware geest van het Protestantisme" in 1816.
(Wordt voortgezet).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's