De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Globaal bekeken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Globaal bekeken

7 minuten leestijd

Is de joodse 'menora' een zevenarmige kandelaar? Hier volgt een stuk over 'Menorot' uit Mabot (cultuur, wetenschap en kunst in Israël):

'Er bestaat een wijdverbreid misverstand over het woord "menora". Veel mensen denizen daarbij uitsluitend aan de zevenarmige kandelaar die onder andere in het officiële wapen van de staat Israël is opgenomen. Menora betekent echter gewoon "kandelaar", ongeacht hoeveel armen die heeft. De negenarmige chanoekia die uitsluitend in deze periode van het jaar wordt gebruikt is derhalve ook een menora.
Tot het jaar zeventig van de gebruikelijke jaartelling stond in de Tempel in Jeruzalem een enorme zevenarmige menora waarvan de lichten continu brandden. Met de vernietiging van het heiligdom door de Romeinen, op de negende dag van de Hebreeuwse maand Av in het jaar 70, doofde dat licht (voorlopig) voor de laatste keer De (gouden) Tempelmenora werd door de Romeinen gestolen en naar Rome overgebracht. Dat dramatische tafereel is nog steeds te zien in het reliëf op de triomfboog van Titus in Rome.
Het Chanoekafeest houdt verband met een eerder gewelddadig doven van de Tempelmenora, tijdens de Hellenistisch-Syrische bezetting van Jeruzalem in de tweede helft van de tweede eeuw voor de gebruikelijke jaartelling. De Tempel werd toen bovendien door de Syriërs ontheiligd met een afgodsbeeld en een dood varken. Het gevolg was een joodse opstand onder leiding van de Maccabeeën, die Jeruzalem heroverden en vervolgens de Tempel wilden reinigen en opnieuw inwijden. Men trof echter niet genoeg ritueel-zuivere olijfolie aan om de zeven lichten van de menora gedurende acht dagen te kunnen laten branden en men had die acht dagen tijd wel nodig vanwege de strenge voorschriften met betrekking tot het prepareren van de nieuwe voorraad ritueel-zuivere olijfolie waarmee de menora weer continu zou kunnen blijven branden.
Ondanks de (te) kleine hoeveelheid olie die de opstandelingen tot hun beschikking hadden bleven de zeven lichten van de menora echter toch gedurende acht dagen en nachten branden. Dat wonder van Chanoeka wordt nog steeds jaarlijks herdacht met een speciale ceremonie waarbij een achtarrhige kandelaar, de chanoekia, wordt gebruikt. Het negende armpje aan deze speciale menora, sjamasj genaamd, is de houder van de kaars (of van het lontje bij een olielampversie) waarmee de andere kaarsen (lontjes) moeten worden aangestoken.
De Chanoekia heeft geen door voorschriften bepaalde vorm. Waar het om gaat is het aantal lichten. Het licht van de chanoekia mag overigens niet worden gebruikt voor dagelijkse zaken, bijvoorbeeld om er bij te lezen. Het heeft uitsluitend een religieuze symboolfunctie en dat dient ook te worden uitgestraald. Daarom worden chanoekiot bij voorkeur voor het raam geplaatst, zodat anderen van het symbool kennis kunnen nemen.'


Tijdens een bijeenkomst van de Hongaarse Hervormde Kerk, ter gelegenheid van Reformatieherdenking op 31 oktober 1998, voerde ook de huidige premier van Hongarije Victor Orban het woord. Uit de Hongaarse 'Reformpress' nemen we over wat hij zei:

'De geschiedenis van ons thuisland is niet voor te stellen zonder het Hongaarse protestantisme. Het is een plicht voor de Hongaarse premier dit te zeggen tot de nog altijd levende protestantse gemeenschap, en daarvoor zijn dank uit te spreken. De oorlogen van ons thuisland voor onafhankelijkheid en zijn cultuur zijn niet voor te stellen zonder de protestantse gemeenschap. Er is een trend van Hongaarse visie op de geschiedenis, die verbonden is met het protestantisme en die de beproevingen onder ogen ziet, die de natie doormaakte, de manifestaties van Gods bekommerde liefde.
Ik zie dat zelfs vertegenwoordigers van Hongaarse protestantse gemeenschappen over de grenzen aanwezig zijn; daarom wil ik zelfs zeggen, dat het het recht is van het Hongaarse volk om dit alles te zien als tekenen van een nieuw begin en van zuivering, waaruit ook onze broeders van over de grenzen kracht moeten proberen te putten. Hongarije heeft ook in de toekomst hard nodig de verdiensten van de protestantse gemeenschap. Ook vandaag, als we ernaar streven ons te voegen in de nieuwe orde van de volkeren van Europa, moeten we dit niet doen met een slaafse onderschikking, maar altijd op een zodanige wijze als de protestantse traditie dit van ons vereist. We hebben deze protestantse verdiensten ook in de toekomst nodig ook omdat het moment is aangebroken dat we in staat zijn de chaos van waarden tot staan te brengen. Hoewel het leven gecompliceerd is, kan het nooit zo gecompliceerd zijn dat we geen duidelijk onderscheid meer zouden kunnen maken tussen goed en kwaad. De taken voor de toekomst komen vooral bij diegenen aan voor wie het werk ook een goddelijke opdracht is; voor diegenen die na falen weer opstaan, wie succes niet arrogant maakt, en die, ziende op het resultaat, niet vergeten te danken.'


In Kerkinformatie stond een stuk van Jan van Haastrecht, getiteld 'Schilderij van Statenvertaler Jacobus Rolandus overgedragen':

'Op 27 augustus jl. werd het schilderij op de foto, voorstellende Jacobus Rolandus, uit de nalatenschap van mevrouw Anna Charlotte Bergman-Rolandus, overgedragen aan de Nederlandse Hervormde Kerk. Mevrouw Bergman-Rolandus was de laatst levende van haar geslacht in mannelijke lijn. Secretaris-generaal dr. B. Plaisier nam het tijdens een bijeenkomst met een feestelijk tintje in het kantoorgebouw te Leidschendam in ontvangst.
Het schilderij, gemaakt door Cornelis van der Voort (✝︎ 1624), meet 0,80 bij 1.20 m en werd op kosten van de familie geheel gerestaureerd. Het kunstwerk werd aanvaard onder de voorwaarde dat het zichtbaar wordt opgehangen zodat het door "de komende en gaande man" kan worden gezien.

Remonstranten
Al met al een goede reden om Rolandus eens voor het voetlicht te halen. Jacobus Rolandus werd geboren in 1562 te Delft. Hij overleed op 3 juni 1632 te Leiden. Hij was predikant in de Palts, in Delft, in Frankenthal en in Amsterdam (1603). Rolandus huwde driemaal, met Maria Doucy, die hem negen kinderen schonk, met Hendrika Pieters de Boer en met Barbara de Weert.

In de "Historie der Reformatie met andere kerkelijke Geschiedenissen in en omtrent de Nederlanden", van ing. G. Brandts valt onder meer te lezen dat hij

"van de Remonstranten en hunne leere niet kon spreken, 't sij in sijne predikatien of in besonder gesprek, sonder trillen en beven van 't gansche lichaem, ja dat hij naeulijks sijn gelaet en wesen plaght te konnen bestieren, als hem eenig bekent Remonstrant op straet ontmoette".

Rolandus speelde een vooraanstaande rol in de bewogen jaren van 1610 tot 1620. Hij werd door de synode van Noord-Holland te Enkhuizen, samen met Jacobus Trigland, afgevaardigd naar de synode van Dordrecht 1618/1619 waar hij tot eerste assessor gekozen werd.
Wat was de erfenis van deze synode? Een nieuwe geloofsgemeenschap, die der remonstranten, een kerkorde, een belijdenisgeschrift en een bijbelvertaling. Vooral voor dit laatste besluit kunnen we volgens mij dankbaar zijn, want deze nieuwe vertaling vormt de basis van onze taal. Haar invloed is tot op vandaag merkbaar. Deze vertaling werd "vernoemd" naar de Staten-Generaal, die de kosten hebben betaald. Dat werd dus de Statenbijbel, waarvan de taal door Potgieter is genoemd "het mannelijkste Hollandsch dat ooit geschreven werd".

Familiebezit
In november 1626 kwamen de vertalers van het Oude Testament voor de eerste keer bijeen. Zes jaar later werd de complete vertaling voorgelegd aan de vergadering van de revisoren die de vertaling van juli 1633 tot en met september 1634 nauwkeurig nakeken.

De vertalers van het Nieuwe Testament, Festus Hommius, predikant te Leiden, Jacobus Rolandus, predikant te Amsterdam en Antonius Walaeus, hoogleraar te Leiden, konden pas in 1628 met het eigenlijke vertaalwerk beginnen. Hun gezamenlijke inspanning kon in november 1634 met de revisoren worden besproken en in 1635 voltooide men de correctie. Rolandus heeft het reuzenwerk niet voltooid gezien. Toen de vier evangeliën klaar waren, stierf hij. Zijn werk aan de vertaling is eeuwenlang in familiebezit gebleven.

Dit unieke handschrift, dat het eigenlijke sluitstuk vormde op de al in het archief van de Nederlandse Hervormde Kerk aanwezige handschriften van de overige medewerkers aan de Statenvertaling, is in 1962 door de Nederlandse Hervormde Kerk aangekocht, onder meer met subsidie van het Prins Bernhard Fonds.
Dit was daarom belangrijk, omdat de kans bestond dat dit niet alleen voor de NHK maar ook voor Nederland als zodanig belangrijke theologisch-wetenschappelijke en cultuur-historische manuscript naar het buitenland verkocht zou worden. Dit handschrift heeft links de Griekse tekst en rechts de (vaak veranderde) vertaling in het Nederlands. De loop der geschiedenis heeft "schilderij" en "handschrift" nu dus weer tezamen gebracht.'

v. d. G.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Globaal bekeken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's