De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

en had de liefde niet...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

en had de liefde niet...

8 minuten leestijd

1 Corinthe 13 : 1 - 3

In een Engelse bijbel vond ik een treffende illustratie bij 1 Corinthe 12: u ziet een bergbeklimmer, een man die probeert omhoog te klauteren tegen een steile helling. Z'n handen slaan om rotspunten heen en z'n voeten zoeken steun om te kunnen staan. De man wil steil omhoog, 't Is een beeld van de 'strever'. En strevers zijn er nog altijd. Wat streeft u na ? Corinthe was een gemeente van geestelijke strevers. Men streefde daar naar bijzondere Geestesgaven. Net een Pinkstergemeente! Spreken in vreemde talen. Profeteren. Gebedsgenezing. En Paulus schrijft die gaven zonder meer toe aan het werk van de Heilige Geest. Waarlijk, de gemeente was weggetrokken bij de stomme afgoden vandaan tot de levende God. Wat een doorbraak van de Geest in een heidense cultuur, in een wereldse havenstad. Nu was men 'tuk' op deze bijzondere Geestesgaven. Dat wilde iedereen wel. Zó kunnen spreken, zó kunnen bidden. Geestelijke bergbeklimmers dus.

Paulus remt dat wat af. 't Zijn gaven, hoor. Dat moeten het blijven. De Geest deelt ze uit zoals Hij wil. Pas op, dat je er wat mee wordt. Trouwens, de gemeente is net een menselijk lichaam: elk Iid is onmisbaar. Laat niemand zich minderwaardig voelen: een voet en een oor horen er ook bij. Laat niemand zich ook méérderwaardig voelen: een oog en een hoofd kunnen ook niet tegen de andere leden zeggen: ik heb u niet nodig. En verder zegt Paulus: laten die gaven de ambten niet verdringen; God heeft in de eerste plaats de ambtsdragers gegeven, en daarna de (bijzondere) gaven. Dus: de prediking gaat voorop. Allemaal erg aktueel, met het oog op de Pinksterbeweging.

Maar, zegt u, wij zijn dat niet. Wij zijn Calvinisten. Inderdaad. Maar is dat geestelijke bergbeklimmen ons helemaal vreemd ? Calvinisten zitten — schrijft iemand — 'in de greep van het reusachtige'. En ik weet geen beter spoor, dan het reformatorische ! 't Is magistraal, 't Is Paulinisch. Maar laat die Paulus ons ook mogen waarschuwen tegen overspanning: tegen de hang naar het bijzondere. We zijn gevoelig voor bijzondere ervaringen, bijzondere prestaties, bijzondere giften, bijzondere ijver. Het gevaar van hoogmoed dreigt: 'hebben jullie dat niet ? wij wel'! Paulus wil ons niet verlammen. Integendeel. IJvert naar de beste gaven. Dat mag. Dat moet. Er is ook onder ons nog al te veel middelmatigheid. En de beste gave is: profeteren. Nog altijd. Hadden we meer profeten. Hadden we maar meer licht. Hadden we meer mensen die wat te zéggen hebben: in de gezinnen, in de gemeente, in de wereld. Streef daarnaar ! 

Maar dan wijst de apostel ons een-weg die nog uitnemender is (1 Cor. 13), die nog veel verder omhoog voert: hij gaat het hooglied der liefde zingen. Al sprak ik alle talen, al wist ik alle verborgenheden, al gaf ik al mijn goederen, ja, mijn leven — en had de liefde niet... Al had ik een 'tien' voor alle vakken van het geloof en het leven, en had de liefde niet, dan had dan was ik nóg een 'nul'. Al kom ik met vlag en wimpel door alle testen, er is één test die beslist: zit de liefde achter al ons streven ? Hebt u dat, dan hebt u alles. Hebben we dat niet, dan missen we alles.

De liefde! Welke liefde dan ? Gewoon lief-zijn voor elkaar ? Groen van Prinsterer reageerde eens zó op een preek van zijn zwager, een predikant van de Groningse richting: 'het is lief, maar helaas ! Christelijk gesproken, laf; het zout van het Evangelie ontbreekt'. In het bijbelse woord 'liefde' (agapè) zit nu juist het zout van het Evangelie. Het heidense Griekenland gebruikte dit woord zelden, want kende deze liefde niet. De Griek wist alleen van 'eros' en 'filia' (erotiek, vriendschap). Maar toen kwam de apostel van Jezus Christus. Toen klonk het 'alzo lief...' Want God gaf Zijn Zoon. Dat is de bron. Nog altijd. Van nature zijn wij inderdaad geneigd — 't is echt waar — God en de naaste te haten. Wij waren, zegt Paulus, Goddank als het ook voor ons verleden tijd is geworden), wij waren van nature kinderen des toorns; maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus. Aan dit grote vuur wordt het vuurtje van onze liefde ontstoken.

Hebt u dat ? Drijft ons dat ? Dat is het geheim van de gemeente. Raak dat niet kwijt. Heeft God tegen ons, dat wij onze eerste liefde verlaten hebben ? Gedenk dan waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u ! Ook na ontvangen genade geldt: al had ik alles, en had de liefde niet. Vul uw eigen streven maar in. Al was ik als vader nog zo'n harde werker voor mijn gezin, al was ik als moeder nog zo'n keurige vrouw met keurige kinderen en keurige meubels, al heerste er orde en gezag in huis, met trouwe kerkgang, al was ik nog zo'n vlotte jongen, of zo'n leuk meisje, of nog zo serieus — en had de liefde niet, déze liefde niet... Dan was ik nog een hol vat. 't Gaat niet zo om de gaven, maar om de vruchten van de Geest. Niet: wat héb ik. Maar: wie bén ik ?

Paulus spreekt in de ik-vorm. Zo maar ineens. Hij wil niemand bekritiseren. Hij wil ze niets verwijten. Hij zégt niet: jullie missen dat. Hij zegt: ik neem mezelf maar, ik begin maar bij mezelf, ik blijf maar bij mezelf. Als ik dat alles had, en ik had de liefde niet, dan was ik nog nergens. Hij kent zichzelf: een geboren bergbeklimmer. Voor en na. Hij liep zelf dat gevaar ! Ik zeg het vaak genoeg tegen mezelf: man, al kon je alles, al wist je alles, al dééd je alles, en je miste de liefde . .. U proeft intussen de hunkering naar de Geestesgaven. Als ik nu eens alle talen sprak, dat zou machtig zijn ! Alle moderne talen vloeiend kunnen spreken. En de taal der engelen erbij. Welke taal zou dat zijn ? Wat zingen ze hierboven ? Zal ik mee kunnen zingen ? Dan wil ik hier op aarde al oefenen ! Intussen: ik, ik, ik. Ik ben hier voor een ander, en al wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus — voor kinderen, voor bejaarden — dat zal eeuwig bestaan. O, God, ik kan als kerkmens nog een klinkend metaal zijn of een luidende schel. Ik maak wel 'leven', maar héb ik 'leven? ' Ik praat wel veel over theologie, maar ben ik van God geleerd ?

Al had ik de gave der profetie. Er zit een opklimming in. Profetie is meer dan tongentaal. Profetie sticht. Antwoord kunnen geven op de levensvragen. Stel je voor ! Weer pakt het de apostel. Alle dingen doorzien. Niet alleen de toekomst. Ook en vooral het huidig tijdsgewricht verwarrend, verbijsterend. Wie heeft er zicht op?

Wie heeft er licht in ? Stel dat ik al de verborgenheden wist. Waarom laat God toe dat... ? Hoe was het in den beginne ? Hoe zal het eens zijn bij de voleinding der eeuwen ? Allemaal raadsels. Ik weet zo weinig. Als ik dat nu eens doorzag ! Al de wetenschap. De volle waarheid. Vanaf de wijdte van het heelal tot de diepte der ziel. En dan nog al het geloof, zodat ik bergen verzette. Nu staan we machteloos bij zoveel problemen: bij een ongeneeslijk zieke, bij de afval, bij konflikten. Wat een bergen. Een beetje geloof en je kunt ze verzetten ... En dan alle geloof. Verrukkelijke gedachte. Alles kennen, alles kunnen. Ben ik nog wat vergeten ? O ja ... de liefde misschien. Men zou een wondergeloof kunnen hebben. Dat hoeft niet zaligmakend te zijn. Maar deze liefde is wél zaligmakend. Én zalig. Problemen oplossen — dat is nog te doen. Maar problemen dragen, verdragen, met de raadsels en het lijden léven — dat kan alleen de liefde. Zingen bij voorspoed, dat gaat. Maar zingen in de nacht ? ! Dat kan alleen de liefde.

Al gaf ik al mijn goederen aan de armen. Paulus bereikt de climax. Nu gaat het niet meer over hebben, maar over geven. Zelfs je leven. Als een martelaar op de brandstapel. Zouden wij bij vervolging trouw zijn ? Welnu, al werd ik een beroemde martelaar, net als Jan de Bakker, en ik had de liefde niet.. . het zou mij geen nut geven.

En dan gaat de apostel-van-de-rechtvaardigmaking-door-het geloof de liefde bezingen: zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen. Nu niet: alles kunnen en kennen, dus beheersen. Nu alles bedekken, geloven, hopen, verdragen ! De liefde vergaat nimmermeer !

Dat mag met recht een hoge weg heten. Deze berg is nog steiler. En wij weer klimmen. Hoger en hoger. Stapje voor stapje. Maar u struikelt. U haalt het niet. De bergbeklimmer valt. O, God, ik verongeluk. En u valt in ... liefde-armen, in Jezus' armen. Jezus is lankmoedig. Vul maar in: Jezus is goedertieren. Hij zoekt Zichzelf niet. Hij bedekt alle dingen. Wie Hem heeft, heeft de liefde. Nu keer ik het om. Al sprak ik nu geen enkele taal, al had ik geen bijzondere gave, geen wondergeloof en geen martelaarsbloed — en ik had de liefde, ik heb Jezus, dan heb ik nog alles.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 1976

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

en had de liefde niet...

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 1976

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's