FEUILLETON
Kleine Luijden
SCHETSEN UIT HET FRIESCHE DORPSLEVEN
door IDSARDI
44)
Hoe dat zoo komt? Ja, dat is eigenlijk moeilijk te zeggen. Of 't moet wezen, zooals Sander beweren wil, dat er tweelingzielen zijn, die door den grooten Schepper op elkaar zijn aangelegd, en die, wanneer zij elkander mogen vinden, tezamen een éénheid vormen, die zelfs bij alle verschil dat er bestaan mocht, niet verloren gaat, en waardoor het eene leven door 't andere wordt aangevuld. Zooals b.v. David en Jonathan zich verbonden gevoelden, niettegenstaande het onderscheid dat tusschen hen beiden bestond, waardoor zij als broeders leefden, en voor elkander waakten, en bij het sneuvelen van den laatste door David in zulk een roerende klacht dit heengaan werd betreurd, toen hij uitkreet: „Jonathan is verslagen op de hoogten! Ik ben benauwd om uwentwil, mijn broeder Jonathan; gij waart mij zeer liefelijk; uw liefde was mij wonderlijker dan de liefde der vrouwen".
Welnu, zoo iets bestond er óók tusschen Sander en Jasper. Zij waren één, en heel Zorgvliet wist wel dat er tusschen deze twee een band bestond, die niet gemakkelijk kon verbroken worden. Als iemand eens een onverwachte bestelling voor Sander had, maar hem deze niet spoedig genoeg kon doen toekomen, omdat hij nog al wat buiten woonde, dan was 't: „ga maar even naar Jasper; die zal het wel in orde maken". En als een ander iets met den koster had te bedisselen in zijn kwaliteit als kerkdienaar, die voor de zitplaatsen, en winterdag ook voor de warme stoven moest zorgen, of in zijn betrekking als doodgraver, welke door Jasper vooral met grooten ernst en toewijding vervuld werd, zoodat men nergens een kerkhof zag, zóó onderhouden als hier, — dan kreeg Sander gewoonlijk de opdracht, vooral van de buitenlui, om dit even bij hem in orde te maken. Maar zoo kwamen zij beiden tevens met vele menschen in aanraking en wisten meteen veel van elkaar.
Natuurlijk kwam daar nog iets bij, wat 't voornaamste was. D'r bestond tusschen Sander en Jasper een geestes-gemeenschap, omdat zij zich één gevoelden in den levenden Heiland, dien zij beiden toebehooren, al is het merkwaardig, dat ook hier wederom bij de hooge eenheid tusschen hen, het verschil niet uitbleef, doch in geen enkel opzicht oorzaak van verwijdering was. Beiden zien de waarheid Gods, maar van verschillende zijde en vullen elkaar juist daardoor weer aan. Jasper is een man, die ongeveer in den geest van baas Prik, vooral de verkiezende genade Gods op den voorgrond plaatst. Hij zegt dat alle prediking, en alle uitwendige genademiddelen niets beteekenen, als er geen krachtdadige werking van den Heiligen Geest voor elk afzonderlijk plaats heeft, en hij door particuliere bearbeiding Gods op zijn zondeweg gearresteerd wordt, zooals Saulus op den weg naar Damaskus, en om zóó te worden, een gevangene des Geestes, een gebondene Gods, en daardoor een kind des Heeren. Gelijk het gebeurde bij Manasse in den kerker, en bij Lydia, de purperverkoopster van Thyatire, en gelijk het bij allen plaats heeft die uit de duisternis van eigen zondenacht worden overgebracht in den glans van Gods wonderbaar licht.
Of het komt dat hij doodgraver is, maar de vallei vol doodsbeenderen, die Ezechiël zag en waarin de Geest des Heeren begon te blazen om die levend te maken, is voor hem zulk een treffend beeld van de waarheid, dat God het is die het leven in eene ziel moet brengen. Vlak in de nabijheid van zijn woning is het zoogenaamde knekelhuis. Daar verzamelt, Jasper al de beenderen, die hij in de aarde vindt, bij het delven der graven, en die eens hebben toebehoord aan de vóórgeslachten. En hij doet het met groote piëteit, met bizondere zorg, omdat het de restanten zijn van menschen, die eens, als hij, geleefd hebben, en omdat hij hoopt dat men éénmaal óók zoo eerbied hebben zal voor zijn gebeente, als hij er niet meer is.
Maar hoe ter wereld zal er in dien beenderenhoop ooit weer leven komen, zegt Jasper, als het niet geschiedt door de levendmakende kracht Gods, die het machtwoord alléén spreken kan: „leef!" En zoo is het ook met de doode zielen, zegt hij. Zij moeten één voor één als Lazarus uit het graf worden opgeroepen en op de been geholpen. Hij is er zoo bang van om te spreken van Gods liefde, als die niet aan eigen hart ervaren wordt, en met den ouderling vreest hij zóó, dat de menschen daardoor komen te meenen dat de zonde maar een bagatel is, die „onze lieve Heer" wel door de vingers zal zien.
Soms kan Jasper heel lang in diepe mijmering stilstaan bij de grafsteenen, die hij mede te onderhouden heeft. Velen, van die daar onder de groene zoden rusten, heeft hij gekend in hun leven, maar als hij dan die mooie grafschriften leest, soms met 'n bijbeltekst of een vromen wensch daaronder gebeiteld, dan kan hij huiverig worden en komt onwillekeurig de gedachte bij hem boven: „zou het wel waar zijn?" „En o, als het nu niet eens waar is!" Want het gaat heel gemakkelijk zelfs om in steen te graveeren: „hij rust", maar iets anders is het of dit werkelijk de rust zal zijn die er overblijft voor het volk van God, waar de Schrift van spreekt.
Niet, dat Jasper de menschen oordeelen wil, — het oordeel is aan God —, maar 't zal zoo ontzettend zijn met een ingebeelden hemel verloren te gaan. „Voor de poort van het paleis des grooten Konings te komen met de gedachte van te zullen worden binnen gelaten, en dan te moeten ervaren dat men geen toegang heeft, omdat de naam daar niet bekend is en niet ingeschreven staat in het boek des Levens des Lams!"
Zie, zoo mijmert Jasper soms, als hij daar tusschen zijn dooden staat, of aan de levenden denkt, die hier eens, gelijk hij, begraven zullen worden. 't Spreekt vanzelf, dat Sander het met dit alles volkomen eens is, alleen hij zegt het wat anders en hecht ook meer waarde aan de genademiddelen, door welke de zondaren moeten worden toegebracht. Daar bij beschouwt hij den mensch als een redelijk schepsel, dat verantwoordelijk is voor den arbeid, die aan zijn ziel wordt ten kos te gelegd.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's