Stichtelijke overdenking.
De eeuwige God zij u een woning. Deut. 33 : 27a
De eeuwige God zij u een woning.
God geeft Zijne eere aan geen ander.
En ook dit is Zijne eere, dat Hij alleen Zijn menschenkind blijvend geluk en duarzamen vrede kan schenken. Hij alleen kan naar waarheid tot den mensch spreken : verzadiging van vreugde is voor Mijn aangezicht, lieflijkheden zijn in Mijne rechterhand, eeuwiglijk en altoos.
God de Heere heeft het Zich voorbehouden. Zijn schepsel gelukkig te maken; al wie 't buiten Hem beproeft, lijdt zekerlijk schipbreuk. Hij is de sprinkader des levenden waters; al wie Hem den rug toekeert, vindt geene lafenis en moet versmachten van dorst.
Hiervoor is de natuurlijke mensch blind. Hij zoekt God te vervangen, maar blijvend gelukt 't hem niet.
Aan een spinrag hangt hij al 't gewicht van zijn leven. Op drijfzand bouwt hij'thuis zijner verwachtingen. Kan 't anders, of teleurstelling moet hem striemen en 't harte doorknagen.
De dingen, waaraan hij zich hecht, hebben geen toekomst, 't Is alles vermolmd en doorvreten van den kanker der verderfenis ; 't ligt alles te wachten op eeuwigen ondergang.
Waarom ? Omdat zijn leven niet meer opbloeit uit God. Omdat zijn kracht en hope en verwachting niet zijn geborgen in God.
Zijne levenswereld gaat voorbij met al hare begeerlijkheden, omdat er de Eeuwige niet het middelpunt van vormt, omdat ze opgebouwd is buiten den Getrouwe om. Daarom is zijn geluk slechts schijn, zijn schat klatergoud, zijn vrede, zinsbedrog, zijn rust verdooving en zijn vreugde misleiding. Want van al deze dingen woont de schijn in deze wereld, maar de waarheid bij God alleen. Maar waarom dien jammer des levens nu blootgelegd. Waarom 't bloemendek weggenomen van den kuil der ellende ? Is dat geen noodeloos kwellen ?
Neen, lezer, want er is nog redding bij God. Niet bij den mensch zelf. Alle pogen om op te klimmen uit 't moeras, van den rampspoed drukt hem al verder weg in het zuigende slijk.
Maar bij den Heere zijn uitkomsten in allen nood. Daarom roept ook Mozes, als hij scheiden gaat van zijn volk, aan 't verzameld Israël toe het woord, hierboven afgedrukt: de eeuwige God zij u eene woning, 't Was 't afscheidswoord van den grijzen Godsman aan 't volk, dat hij had liefgehad en geleid; voor 't welk hij gestreden en geworsteld had en zich in de bresse wierp bij God.
Naar den vooravond van Israels intocht in het land der belofte verplaatst ons dit Godswoord.
Lang had de omzwerving door het woeste geduurd. Vele waren geweest de kwellingen en tegenheden, maar ook de uitreddingen des Heeren. Maar nu zal 't er van komen.
Nu liggen de frontieren van het lang verbeide land open voor hun voet. Nu zou des zwervens een einde zijn. Vaste woonplaatsen in een land dat droop van weelde! Heerlijk vooruitzicht! Groot en klein was ervan vervuld. Aller verwachting was hoog gespannen.
Eindelijk zou 't zwervensmoede volk rust vinden onder een eigen wijnstok en vijgeboom.
Denk u in, in dien toestand, waarin Israël verkeerde, en merk dan op, lezer, hoe gepast 't woord van den Godsman, komt tot dit volk, van verwachting vervuld:
De eeuwige God zij u eene woning! In 't voorafgaande sprak Mozes elk der stammen afzonderlijk aan; maar hier gaat zijn woord uit tot het gansche volk.
O, gij twaalf stammen, gij allen saam, hebt dit noodig; zonder dit is er voor niemand uwer van rust sprake. Mist gij dien God, o dan brengt ook dat land daar met zijn weelde en vettigheid, met zijn rijkdom en schatten u geen waarachtig geluk.
En zoo is 't nog. Grondvoorwaarde voor alle geluk is, dat gij bij den Heere moogt wegschuilen; dat uw blik wordt afgewend van de ijdelheden, en opgebeurd tot de bergen Gods, vanwaar alleen uwe hulpe daagt. God is de Eeuwige. Daarom moet gij in Hem geborgen zijn. Wijl wat ge in Hem bezit, niet verstuift op den adem der vergankelijkheid; wijl wat Hij u biedt, reikt over dood en graf.
Hier beneden is alles aan wisseling onderworpen. Niets beklijft. Morgen ontzinkt u, waar ge heden op bouwt. Wat u gister verblijdde, wordt u morgen een oorzaak des weenens.
Die in schatten u verlustigt, straks neemt uw rijkdom vleugelen; die op kracht en sterkte leunt, uw sterkte is enkel ijdelheid.
Die u vermeit in 't bezit uwer dierbaren: als de sneeuw der meidoornhagen, alzoo gaat de mensch voorbij.
Zie dat in, o menschenkind, en laat alzoo uw oog ontsloten worden voor de heerlijkheid van den eeuwigen God, Die trouwe houdt en nooit bezwijkt.
De eeuwige God!
Vruchteloos zouden wij, eindige schepselen, besloten in de wet der vergankelijkheid, zoeken op te klimmen tot den hoogsten top der goddelijke eeuwigheid; nutteloos zouden wij haar zoeken uit te diepen tot haar onderste grondlagen. Hier past ons te belijden : wij zijn van gisteren en weten niet.
God is groot!
't Gaat ons hier naar 't woord van een kerkvader: wij kunnen met ontkennen hier meer bereiken dan met bevestigen. Verre is van God alle zweem van vergankelijkheid, alle schaduw van ommekeer, alle glimp van bezwijken.
Aan den wortel van alle aardsch geluk knaagt 'de gedachte, dat het voor een tijd slechts is. Over alle aardsche vreugde werpt eene dreigende schaduw de gedachte aan haar vergankelijkheid. Welnu, dat alles is verre van God. Hij is gisteren en heden Dezelfde, en tot in alle eeuwigheid.
Zoo gij hier beneden in Hem moogt geborgen zijn, dan zult ge in de oorden der eeuwigheid nog veilig zijn in uwen God.
Als ge in uwe jeugd Hem hebt gevonden, dan zal Hij u, trots al uw afwijkingen, nog ten Leidsman zijn, als de grijsheid daar is, en uw oog van ouderdom dof wordt. Als ge Hem hebt tot uw deel, dan hebt ge in Hem een eeuwig deel.
O zeker, daar zijn wel eens tijden, dat de klaagtoon rijst, de Heere heeft vergeten, de Heere heeft verlaten, maar dat is 't gezichtsbedrog van 't kleingeloof, want Hij blijft getrouw. Waar die band gelegd is, daar wordt hij in der eeuwigheid niet meer van een gescheurd. Hij is eeuwig, en zoo zijn toch alle Zijn Deugden, Zijne liefde is eene eeuwige liefde.
Zij gaat terug tot ver achter de ure uwer wording, achter de ure van uwen val in Adam, achter de daarstelling van alle geschapen zijn, tot diep in den schoot der eeuwigheid. En eeuwig van oorsprong zijnde, is ze ook eeuwig van toekomst. Ze reikt over dood en graf en oordeelsdag. En wat zal nu die eeuwige God naar de smeeking van Zijnen knecht voor Israël zijn ? Eene woning. Merkwaardige, heilig-veelzeggende beeldspraak.
Twee hoofdlijnen willen we u uit dit lieflijke beeld naar voren brengen. De zin is er niet mede uitgeput.
Waartoe dient uwe woning, lezer?
Uwe woning beschut u tegen barre koude en beveiligt u voor gierend noodweer. Zoo dekt de Getrouwe en Eeuwige God zijne kinderen tegen koude en noodweer, dat de zielen bedreigt. En 't kan zoo fel toegaan, zoo wild stormen over den akker der ziel.
Als de Satan omgaat als een brieschende leeuw om u te verslinden; als de wet haar doemvonnis doet uitbreken over uwe ziel; als wereld en zonde en eigen vleesch strak aanhouden, om u in den afgrond des verderfs te dringen. O, dan is 't zoo veilig, als dan de Heere u eene woning, een wijkplaats is ; als gij dan tegen al die vijanden bij Hem moogt wegschuilen; als Hij uwe ziele dan beurt uit de woelende branding en felle gevaren, en u versteekt in Zijne hut ten dage des kwaads. Want daar zal het tot u niet genaken.
Uwe woning beveiligt u! Maar ook, lezer, als 't wel - is, dan vormt uwe woning 't middelpunt van uw leven op aarde. Wel zong een dichter, de man moet er uit in 't vijandige leven, maar gelukkig die man, die eene woning, een tehuis heeft, waar teedere zorg verbindt de wonden daarbuiten geslagen en zachte hand wegvaagt de wolken van den levensstrijd. Wat op deez' aard biedt vreugde meerder waard, dan stille vree aan d'eigen haard.
Op de markt des levens eert u de een en smaadt u de ander; en nooit kan de eere u den smaad doen vergeten. Hier vindt ge vriendschap, die schijn slechts is; daar treft ge vijandschap, die niet eens de moeite neemt zich te verschuilen.
Gelukkige mensch, als gij voor dit alles vergoeding en verzachting vindt in den intiemen levenskring uwer woning.
Daarom, lezer, moge u de eeuwige God eene woning zijn, opdat ge bij Hem moogt vinden die stille verkwikking en vertroosting der ziele, die zoo ruimschoots vergoedt, wat ge om Hem hebt doorstaan.
Deze wereld is Gods kinderen gram. Als 't goed is, dan zullen zij hier velerlei verdrukking hebben. Deze wereld heeft de fiolen harer grimmigheid uitgegoten over den Oppersten Leidsman en Herder, wat hebben Zijne schapen anders van haar te verwachten ? Als Gods volk de vriendschap der wereld versmaadt, gelijk 't behoort, dan zal haar vijandschap hun geen rust laten. Maar wat nood? De Heere wil Zijn volk eene woning zijn, en in 't stil en zalig zielsverkeer met Hem hen alle verdrukking doen vergeten, of althans verlichten, 't Mist nooit, de Heere stelt Zijne knechten en maagden zoo ruimschoots schadeloos voor wat ze om Zijns naams wille leden, als ze in Zijn gemeenschap ingeleid in stil genieten mogen rusten aan Zijn Vaderhart.
En beter bestaat er toch niet, lezer.
Daarvan is dat huiselijk geluk, 't eelste wat deze aarde biedt, nog maar flauwe glimp en schaduw, mede hierom, wijl hier de dood rondwaart, en de teerste banden zoo wreed verscheurt, en 't schoonst geluk zoo bitter verstoort. En ach, dan vlijmt de smart zoo ontroostbaar, dan snijdt 't gemis zoo pijnlijk door de ziel, dan wordt zoo bang verlies geleden.
Maar als de Heere u eene woning is, dan daarvoor geen nood, want Hij is de Eeuwige God, en wankelt nooit.
Onschatbaar goed!
Ge verstaat, hoe de Apostel 't uitroepen kon: geen oog heeft aanschouwd, en geen oor heeft gehoord, en in geen menschenhart is opgeklommen, wat God bereid heeft voor die, die Hem in onverderfelijkheid liefhebben.
Geborgen tegen den vijand der ziele, veilig voor 't noodweer des levens; verkwikt met de ademtochten der Goddelijke vertroostingen, en dat om niet, aan hen, die 't gansch verbeurden.
O, moet 't dan bij tijden niet ruischen van de snaren des harten, als overdropen met zaligheid:
'k Waar liever in mijns Bond-Gods woning Een dorpel wachter, dan gewend Aan d' ijdle vreugd in 's boozen tent.
Arme wereld! Hoe schamel is het deel der uwen.
Volheerlijke God! Hoe rijk is Uw kind! Mijn lezer, kies heden nog, wien gij wilt toebehooren, maar kies goed, kies met God, kies in de Almogende kracht Zijner genade, en gij zult leven. Amen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's