Uw Naam worde geheiligd
Het gebed
De hoge inzet
In overeenstemming met het hoge niveau van de aanspraak is ook de hele opzet van het allervolmaaktste gebed en daarmee ook de volgorde van de verschillende beden.
Bij Mattheüs staat het Onze Vader in het verband van de bergrede. Er is op het ogenblik een neiging om het ontdekkend element uit deze bergrede af te zwakken, en de hoge normen, daarin gesteld, niet voor onbereikbaar te houden.
Ik begrijp wel, dat men bang is, dat wij mensen aan die hoge sneeuwtoppen voorbij zullen willen gaan, ons daarvan af zullen willen maken, omdat toch niemand ze bereiken kan. Daarvoor heeft inderdaad Jezus deze hoge woorden niet aan Zijn discipelen en aan ons gegeven.
Maar al geldt nog altijd, ook t.a.v. ons bidden. Zijn opdracht: 'gij dan bidt aldus', dat wil niet zeggen, dat we maar zo gemakkelijk de toonhoogte halen, waarmee het Onze Vader inzet.
Van de bekende prof. Thielicke bestaat een boek over het Gebed des Heeren onder de titel: Het gebed, dat de wereld omspant. Als hij over de eerste bede gaat schrijven begint hij met een woord van Luther. Deze zegt ergens: 'ik weet in heel de H. Schrift geen leer, die ons leven in hogere mate verzwakt en vernietigt dan dit gebed'. Thielicke zelf voegt er de opmerking aan toe, dat er vaak zoveel namen van mensen zijn, die telkens een grotere plaats in ons leven innemen dan de naam van God. We reageren vaak op allerlei namen zoveel intenser met onze liefde of afkeer, dan op de Naam des Heeren. De beden om dagelijks brood, om vergeving van onze vele zonden en om bewaring in de dagelijkse strijd tegen de zonde, de wereld, de duivel en zijn ganse rijk liggen ons zoveel meer vooraan in de mond, dan die eerste bede: Uw Naam worde geheiligd.
De bekende Wilh. a Brakel gaat in zijn Redelijke Godsdienst daar ook op in. Hij luistert naar de bezwaren van mensen, die erkennen, dat hun gebedsleven zoveel meer getuigt van zorg over eigen welzijn en zaligheid dan van zorg voor de verheerlijking van 's Heeren Naam. Zullen die het bidden maar liever niet nalaten, omdat ze moeten toegeven, dat, wanneer ze willen gaan bidden in de geest van de eerste bede, het meer hersenwerk dan hartewerk dreigt te wezen? Brakel wijst erop, dat alleen een volmaakte bidder het allervolmaaktste gebed volmaakt zou kunnen bidden. Wij moeten het bidden niet nalaten omdat het gebrekkig is. Dan zou alle godsdienst op aarde ophouden. Het einddoel, dat vooropstaat, miskent niet de betekenis van de voorafgaande stadia. De Bijbel verwerpt niet degenen, die aanvankelijk gedreven worden door de begeerte naar eigen verlossing en zaligheid. Integendeel, hij vermaant: werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven. En wanneer de stokbewaarder vraagt: wat moet ik doen om zalig te worden, wijst de apostel deze uit de nood geboren bede niet als een tweederangs vraag af, maar verwijst hem naar het geloof in de Heere Jezus.
Maar met dit alles is niet gezegd, dat die eerste bede helemaal niets te maken heeft met dat vragen naar de vervulling van onze lichamelijke en geestelijke nooddruft. Neen, de tussenstadia worden beheerst door het einddoel en stellen dat vager of klaarder voor ogen. Want het wordt ons in het geloofsleven duidelijk, dat het uiteindelijk niet gaat om ons, maar om Hem, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn. Wiens Naam waardig is geheiligd te worden. En daarom staat deze bede terecht aan het hoofd van.alle andere. Wel blijkt onze catechismus zich ook bewust te zijn van de hoogte van deze inzet, door de uitlegging te laten aanvangen met de woorden: geef ons eerstelijk, dat wij U recht kennen...
De Naam
Een naam is ook bij ons niet zomaar een willekeurige samenvoeging van klanken. Het is niet een abstractie los van een persoon. Bij het noemen van de naam van iemand, die we kennen, treedt dadelijk een reeks van gedachten-en gevoelsverbindingen tevoorschijn en kristalliseren zich rondom die naam. De naam kan een goede of een slechte klank hebben. Een goede naam is beter dan goede olie. Met de naam hangt onze eer samen. Het is erger z'n goede naam te verliezen, dan z'n fortuin kwijt te raken. Aan de naam zit onze hele persoonlijkheid, ons zelfrespect en het oordeel van onze medemensen vast.
In de Bijbel is dat verband tussen naam en persoon ook heel sterk, vaak nog nauwer dan bij ons. Denk maar aan het gewicht, dat gehecht wordt aan de naamgeving van tal van bijbelse figuren. Opmerkelijk is reeds, dat God in het paradijs de eerste mens de dieren laat noemen (Gen. 2 : 19, 20). De bedoeling was, dat hij het karakteristieke, het kenmerkende, het wezenlijke van die schepselen zou uitdrukken. Van iets, dat van geen betekenis is, zegt de volksmond onder ons ook: et mag geen naam hebben.
Bij de Naam des Heeren gaat het ook om het „benoemen" van wat tot het wezen Gods behoort. Dat benoemen gaat niet van ons uit. Als het gaat om de vraag, wie in de hemel is opgeklommen en nedergedaald, wie de wind in zijn vuisten verzameld heeft, de wateren in een kleed gebonden en de einden der aarde gesteld, dan kan niemand Zijn Naam noemen noch de Naam Zijns Zoons (Spr. 30 : 4). Alleen omdat God nederdaalt en Zijn Naam bekendmaakt onder de volken, leren wij zóveel van Zijn Wezen kennen, als dient tot Zijn eer en ons behoud.
Het eerste gemeenschappelijke gebed in de prille geschiedenis van ons geslacht wordt getekend met de woorden: en begon de Naam des Heeren aan te roepen (Gen. 4 : 26). Dat kan alleen, omdat God Zich heeft geopenbaard. Anders zou bidden een vruchteloos roepen in de ruimte zijn. 'De Naam des Heeren aanroepen' wordt in de bijbel ook een gebruikelijke uitdrukking voor 'bidden'. Bij Pniël vraagt Jacob: Geef toch Uw Naam te kennen. En Mozes vraagt daarom ook bij de braambos. Met Zijn Naam is God ingegaan in de historie van ons geslacht, in het bijzonder van Zijn volk. Daarom gaan de voorbidders der kerk pleiten op Zijn Naam en zeggen: at zult Gij dan Uw grote Naam doen?
Van die Naam gaan krachten uit (Ps. 20:2); hij is voorwerp van vertrouwen (Jesaja 50:10), van gebed (Zef. 3:9) en van ootmoedige en kinderlijke vreze (Mal. 4:2). Die Naam openbaart zich in natuur en genade, in schepping en voorzienigheid, in wijsheid en weldaden, in oordelen en goedertierenheid, in eeuwige kracht en goddelijkheid en in Zijn vrijachtig handelen met het heir des hemels en de inwoners der aarde. Maar niet minder in rechtvaardigheid en waarheid, getrouwheid in liefde, in toorn en barmhartigheid. Zijn Naam is de Naam Zijer heiligheid; het is de Naam waardoor Hij verlost. Dien al de heidenen zullen eren. Van die Naam zijn Oud en Nieuw verbond vol. Die Naam is de naar ons toegekeerde zijde van Zijn Wezen.
Daarvan zegt Jezus: Ik heb Uw Naam bekendgemaakt aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt.
Van die Naam zingen we, dat Hij is zo heilig, groot en goed.
De heiliging van de Naam
In de richting van dat zingen (bezingen) moeten we denken bij die woorden: Uw Naam worde geheiligd. Wat de onbezielde schepping onbewust doet, wordt de rnens geroepen bewust en met klaarheid te doen. God heeft de mens Zijn Naam bekendgemaakt, opdat hij Hem kenne en verheerlijke. Dat kennen betekent geen analyseren van wat Hij openbaart, geen abstract theologiseren of catalogiseren van Zijn deugden. Ook niet een louter fraai liturgisch bezingen van Zijn eer, waarbij het accent al te zeer op het esthetische zou liggen.
Het gaat hier om een kennen waarom gevraagd wordt, een kennen, dat God ons geven moet, waarom we bij Hem mogen aankloppen. De zonde heeft onze blik verduisterd zelfs op de schepping. Diezelfde zonde is de oorzaak, dat de letters van het boek van Gods schepping niet meer zo duidelijk en ongeschonden zijn. Ze zijn scheefgetrokken. We hebben de bril van Gods Woord nodig om er in te lezen. Maar we hebben ook nodig, dat Gods Geest onze ogen heelt, opdat we door dat Woord ontdekken de rijkdom van al Gods daden in schepping en historie.
En dan gaat het in dat Woord nog veel meer om de verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus Jezus, het vleesgeworden Woord, vernederd en verhoogd, vol van genade en waarheid. Daarin gaat het erom, dat de rechtvaardigheid Gods geopenbaard wordt zonder de Wet, hebbende getuigenis van de Wet en de profeten (Rom. 3 : 21) als de inhoud van het evangelie, waarvoor Paulus zich niet schaamt (Rom. 1 : 16, 17), maar die hij predikt van land tot land en waarover Luther zich zo verheugt, alsof een deur naar het paradijs voor hem openspringt. Daarin openbaart zich de barmhartigheid Gods, waarmee ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte, waarbij engelen en mensen hun lofzangen aanheffen.
De heerlijkheid van Gods deugden en werken in Christus is zo diep en zo groot, dat er temidden van de aangrijpende ernst van het voorhanden zijnde lijden en sterven plaats is voor het zingen van de lofzang. Straks klinken de paasklokken.
En het Hemelvaartslied zingt van Hem, Die ten hemel opvaart vol eer. Met Pinksteren krijgen duizenden nieuwe tongen om de Naam Gods aan te roepen en groot te maken. Zelfs de gedachte aan de wederkomst kan in het licht van de grote werken Gods in oordeel en verlossing doen zingen: Hij komt, Hij komt om d'aard' te richten. Daar komt een hemeltoestand op aarde en het einddoel van Gods scheppend handelen in het vizier.
De catechismus verbindt het woord 'heiligen' met roemen en prijzen. Het geklank daarvan komt ons tegemoet als we het psalmboek openslaan. De zangers van het Oude Verbond hebben alle inwoners der aarde, maar ook de bergen en de stromen opgeroepen de Naam des Heeren te loven. Aan die lofzang mogen en moeten stem en snaren, ja alle muziekinstrumenten dienstbaar zijn. Die psalmbundel eindigt met een reeks machtige lofzangen. De laatste eindigt met: alles wat adem heeft, love den Heere. Hallelujah!' De Heere Jezus ziet dit ook als het doel van heel Zijn werk. Zijn hogepriesterlijk gebed begint Hij met de woorden: Vader, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke' (Joh.47 : 1).
Het laatste bijbelboek is niet het minste wat betreft het zingen van Gods lof. Daarin horen we een schare, die niemand telken kan roepen met grote stem: de zaligheid zij onzen God, Die op de troon zit en het Lam. Alle engelen staan rondom die troon en de ouderlingen en de vier dieren. Zij vallen voor de troon neder op hun aangezicht en aanbidden God, zeggende: Amen, de lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht én de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen.
De Reformatie heeft de vraag weer centraal gesteld: hoe komt God aan Zijn eer? Die vraag raakt de inhoud van de eerste bede. Daar rijst boven alle klein gewoel van onze bezoedelde mensenwereld de heiligheid en de heerlijkheid van Hem, Die alleen God is en niemand meer. Wat zouden we ook aan moeten met een God, Die niet waardig zou zijn alzo geheiligd te worden? Wat er op aarde van die lofzang gehoord wordt is maar een zwak voorspel. Onze weeklachten en smeekbeden overstemmen ook in Zijn gemeente menigmaal de lof Gods. Toch mag bij die gemeente geen stilzwijgen gevonden worden.
De wandel
Terecht betrekt de catechismus ook onze levenswandel bij deze bede. Geen erger ding dan dat diezelfde Naam des Heeren, die het middelpunt vormt van prediking en gebed, van huiselijke en gemeentelijke godsdienstoefening, om onzentwil gelasterd wordt (2 Samuel 12 : 14).
Paulus mag ergens zeggen: zij verheerlijkten God in mij. Dat is de (al te) zeld zame schoonheid van Koningskinderen, een schoonheid, die heenwij st naar het werk van de grote Kunstenaar, Die Zichzelf wil verheerlijken in het leem, dat Hij vormt.
Iemand heeft opgemerkt, dat in het Onze Vader eigenlijk geen directe bede om persoonlijke heiligmaking voorkomt. Dat hoeft ook niet, wanneer de eerste bede maar levende werkelijkheid is. Dan ligt daar de heiligmaking in de allerhoogste trap in begrepen, omdat zij verbonden is aan de heiliging van de Naam des Heeren.
Als we nog even denken aan het begin van dit artikel, dan verstaan we hoe juist uitnemende bidders zich verootmoedigd hebben gevoeld, omdat ons geestelijk levensniveau zo laag bij de grond ligt. Maar het eerste woordje, dat de catechismus neerschrijft om de inhoud van de eerste bede te vertolken, is: geef...
Het Onze Vader is geen verklaring van wat wij gepresteerd hebben of voornemens zijn te presteren. Daar komt niets van terecht. Het is en blijft een gebed. Levenslang. Want ook wat dit alles betreft wordt de Heere alleen verheerlijkt in Zijn eigen werk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's