De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Arme en rijke landen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Arme en rijke landen

7 minuten leestijd

3

Wat hebben de rijke landen tot nu toe gedaan ?

Het enthousiasme om aan de wensen van de derde wereld tegemoet te komen is met name bij de Verenigde Saten niet erg groot geweest. De Westeuropese landen hebben zich steeds meer positief opgesteld, maar zonder de steun van de V.S. heeft dit niet zoveel te betekenen.

Sinds vorig jaar is er een duidelijke verandering gekomen in de houding van de V.S. In september 1975 heeft Kissinger een rede gehouden in de Verenigde Naties, die duidelijk aangaf, dat de V.S. bereid waren de derde wereld op een aantal punten tegemoet te komen. Er is dus enige reden voor optimisme, dat de vele conferenties tot een vruchtbaar resultaat zullen leiden.

Uit deze veranderde houding moet niet afgeleid worden dat de V.S. nog niet zoveel aan ontwikkelingshulp gedaan hebben. Van de 200 miljard gulden, die de afgelopen vijftien jaar aan ontwikkelingshulp is gegeven, is de helft uit de V.S. gekomen. Een zeer groot bedrag, inderdaad, maar het is wel onder de maat gebleven. De V.S. (trouwens de gehele eerste wereld) hadden zich ten doel gesteld om 0, 7 van het eigen inkomen ter beschikking te stellen aan de derde wereld. In de praktijk is het niet meer dan 0, 3% geworden.

Nederland steekt met 1,5 % zeer goed bij de rest af.

Het is in dit verband interessant te weten, dat de tweede wereld, de communistische landen dus, wel politieke steun geeft aan de derde wereld maar ver achterblijft in het geven van ontwikkelingshulp, n.l. 0, 1 % van het nationaal inkomen. Als deze landen hierop worden aangesproken is de reactie: 'Het Westen heeft de derde wereld geplunderd, niet wij’.

De geweldig toegenomen inkomstenstroom van de olielanden (O.P.E.C.) sinds de oliecrisis hebben deze landen in de positie gebracht, dat zij hulp kunnen geven.aan de arme landen. Vooral nu zovele arme landen lijden onder de hoge olieprijzen, is het zinvol, dat de O.P.E.C. landen een deel van hun nieuwe rijkdom afstaan aan deze getroffen landen. Ondanks schone beloften is hiervan nog niet veel terecht gekomen. De hulp, die gegeven wordt, is uitsluitend bestemd voor arabische en andere mohammedaanse landen.

Wat kunnen de rijke landen nog meer doen ?

De praktijk van het verleden heeft geleerd, dat we met het verhogen van de ontwikkelingshulp-bedragen alléén niet veel verder komen.

De kwaliteit der ontwikkelingshulp moet verbeterd worden en zal zwaarder accent moeten krijgen dan de verhoging van de bedragen. 

Hierbij zal voorop moeten staan de bereidheid om de betrokken landen te helpen en eigen voordelen of inzichten opzij te zetten. Dit zal o.m. inhouden dat zg. gebonden hulp, waarbij het ontvangende land verplicht is bij het gevende land te kopen, wordt afgeschaft.

Voorts zal de ontwikkelingshulp meer gericht moeten worden op de verhoging van de voedselproduktie. Enkele landen (en ook de Wereldbank) hebben programma's hiervoor op stapel staan. Grote gebieden in Afrika b.v. zouden ingericht kunnen worden voor het houden van vee. Hiervoor is nodig dat er ziektebestrijdingsprogramma's komen om zowel mensen als dieren te beschermen. Een ander punt is de verbetering van de voedselopslag. In vele plaatsen gaat voedsel tijdens opslag verloren. In Calcutta b.v. wordt een derde van de graanvoorrad opgegeten door de muizen.

Wat de zg. economische orde betreft kan niet verwacht worden, dat de rijke landen op alle eisen van de derde wereld zullen ingaan, met name niet wat betreft de nationalisatie en de verplichte ontwikkelingshulp.

Op zijn minst zal er de bereidheid moeten zijn om handelsbelemmeringen af te breken, die er bestaan voor produkten uit de derde wereld. Zodoende zou er ruimte komen voor een internationale arbeidsverdeling, waarbij de rijke landen bewust afzien van het vervaardigen van bepaalde goederen om deze over te laten aan de arme landen.

Verder zal een stabilisatie van de inkomsten uit de export van grondstoffen moeten worden nagestreefd. Een poging hiertoe is onlangs gedaan door de E.E.G.landen met het zg. Stabex-plan, waarin 46 landen uit de derde wereld participeren. Zakken de inkomsten van een land uit de export van koffie of katoen b.v. door prijsdaling beneden een zker minimtim dan ontvangt dit land uit het Stabexfonds een bedrag als compensatie. Stijgen de prijzen weer, dan wordt het ontvangen bedrag terugbetaald. De praktijk zal moeten leren of vooral dit laatste punt een haalbare kaart is. 

Wat mag van de derde wereld zelf verwacht worden ?

Het is duidelijk, dat de hulp van het westen alleen dan effect kan hebben als de derde wereld bereid is met deze hulp te gaan werken en het land op te bouwen. Een paar belangrijke zaken, die de derde wereld zelf kan doen, zijn de volgende.

Wij hebben al eerder gesteld, dat de opvoering van de voedselproduktie een zeer hoge prioriteit moet hebben. Dit is niet alleen belangrijk om de vele monden te voeden, maar ook om te kunnen exporteren om met deviezenvoorraad, die hiermede wordt opgebouwd, de verdere ontwikkeling te financieren. Om dit mogelijk te maken zullen deze landen een beleid moeten voeren dat er op gericht is de boeren zoveel mogelijk te helpen met kredieten en technische bijstand.

Een uiterst moeilijk punt is de bevolkings-toename. De ze toename is ongeveer 2, 6% per jaar, vergeleken met 0, 5% in de ontwikkelde landen.

Als deze toename op dit niveau blijft, wordt er een grote last gelegd op 't economische ontwikkelingsprogramma. Alleen al het voeden van zovele extra monden vereist een zodanige economische groei dat het voor het verhogen van de levensstandaard nauwelijks ruimte is.

In vele landen wordt door de overheid met programma's gewerkt om geboortebeperking te stimuleren. Ik onthoud mij van een ethisch oordeel hierover, ik wil alleen maar constateren, dat deze methode voor economische ontwikkeling van de arme landen wordt gehanteerd en effect heeft.

Een zeer belangrijk terrein is het onderwrijs. Om tot ontwikkeling te komen zal er een kader opgebouwd moeten worden, waarop die ontwikkeling rusten moet. De betrokken overheden zullen de schoolprogramma's zodanig dienen aan te passen dat er meer ruimte komt voor de technische vakken.

Helaas is het in vele landen nu nog zo, dat er een overschot is aan afgestudeerden in rechten, geschiedenis etc, maar dat er een schreeuwend gebrek is aan technisch geschoolde mensen op elk niveau.

Ja, het klinkt misschien wel erg kapitalistisch, maar er zal ook een ondernemingsgeest moeten komen. Economische ontwikkeling is veelal sterk afhankelijk van initiatieven van ondernemers. Daar moet wel een goed klimaat voor zijn. Er moet rechtszekerheid zijn en voldoende mate van vrijheid van handelen. De derde wereld zal zich niet negatief moeten opstellen tegen investeringen door buitenlandse ondernemingen, deze zelfs moeten stimuleren. Een autoriteit, als professor Tinbergen, meent zelfs dat de sleutel voor de ontwikkeling van de derde wereld vooral ligt bij de multi-nationals. De meest directe manier om toegang te krijgen tot de technische kennis van de eerste wereld, is door in zee te gaan met deze grote ondernemingen.

Samenvatting

Wij hebben geconstateerd, dat er een grote materiële nood in vele delen van de wereld bestaat. De verschillen tussen rijk en arm zijn zo groot, dat niemand ontkennen kan dat hier grote problemen liggen.

De hulp die gegeven is, is niet erg effectief gebleken. De oorzaak hiervan moet zowel gevonden worden in het feit dat deze hulp veelal geboden werd met allerlei bijoogmerken zowel als in het gebrek aan inzicht in de diepere geestelijke en sociale wortels van de armoede in de derde wereld.

De ontwikkeling van de derde wereld zal een zaak van lange adem zijn, die een geduldige krachtsinspanning vraagt van zowel de rijke als de arme landen. Juist vanwege de geestelijke en sociale kanten van de ontwikkelingsproblematiek is er een grote behoefte aan de uitbouw van de praktische zending. Nauwere samenwerking tussen officiële- en zendingsinstanties zou hierbij gewenst zijn.

Bij de besteding van de ontwikkelingshulp zal de verhoging van de voedselproduktie een hoge prioriteit moeten hebben.

Als gemeente van Christus kunnen wij met de bestaande nood geen vrede hebben. Het zal niet mogen blijven bij bewogenheid met het lot van de medemens maar moeten uitlopen in een daadwerkelijke inzet om deze nood te lenigen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1976

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Arme en rijke landen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1976

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's