DE VREZE DES HEREN
Het eerste gebod
Nut van de behandeling van dit onderwerp.
Nu we aan de band van het eerste gebod de dienst behandelen, die we aan God verschuldigd zijn, is het nuttig in te gaan op de term „de vreze des Heren". En dit wel om twee redenen.
Ten eerste wordt, vooral door hen die niet goed met het spraakgebruik van de kerk op de hoogte zijn, dikwijls de vraag gesteld: „Wat wordt er bedoeld met de uitdrukking de vreze Gods? Men behoeft voor God toch niet bang te zijn? Hij is immers vol liefde! Maar de vrees voor God is", zo beweert men vaak, „een oudtestamentisch begrip. Het behoort bij de vreselijke God, die zeer te duchten is en aan wie de liefde vreemd is".
Ten tweede wordt in onze tijd het (gehoorzamen van Gods geboden, dat als „vreze des Heren" wordt aangeduid, door menigeen als wetticisme veroordeeld.
Beide verschijnselen maken een korte bespreking van de vreze des Heren wenselijk. Zij behoort tot wat in het eerste gebod wordt geëist. Ook de Heidelbergse Catechismus is die mening toegedaan. Bij de omschrijving van de door God voorgeschreven dienst, gebruikt hij de woorden „Hem van ganser harte liefhebben, vreze en ere" ¹).
Vreze des Heren is geen angst.
We zullen eerst de vraag beantwoorden: „Moet men dan bang zijn voor God? " De vreze Gods betekent in de Bijbel niet, dat de mens angstig is voor de Here. Ook in het Oude Testament is God een God van Liefde. Hij toont zijn gunst aan zijn dienaren en redt degenen die op Hem vertrouwen.
Als algemene regel kunnen we stellen: God vrezen betekent niet: bang zijn voor God.
De goedige God.
Toch past ons bij het vaststellen van deze regel enige behoedzaamheid. Het is de laatste honderd jaar in de theologie de gewoonte geweest de nadruk te leggen op de liefde van God. Dit werd zo uitsluitend gedaan, dat God Iemand scheen te zijn die nimmer boos is (toornt), maar altijd gereed staat de wensen van alle mogelijke bidders te vervullen. Het is de gedachte die we o.a. aantreffen dn nummer 18 van de gezangbundel van 1806: „Voor onze voet baant Gij ons effen wegen. Die Gij bestrooit met heil en milden zegen; Dus leidt Gij ons, wat eer! met uw hand. Vol liefd’ en trouw, maar ‘t hemels vaderland. Nooit voelen wij de kleinste zielesmarte. De flauwste wens ontstaat nooit in ons harte, Die Gij, zo ‘t maar uw wijze liefde duldt. Niet straks geneest, of liefderijk vervult"³).
Zij die trouw bleven aan de belijdenisgeschriften van de kerk ontweken deze klip gemakkelijker dan zij die meenden dat men „aan het evangelie alleen genoeg had", zoals er vaak is gezegd. De gereformeerden hebben steeds de ondoorgrondelijkheid van God en zijn daden voor ogen gehouden 4).
Uiteraard zijn zij die steeds geprotesteerd hebben tegen een eenzijdige „God-is-liefde-theoloigie" ook niet bijster onder de indruk van de „God-is-dood-theologie". Zij zijn immers (terecht) van mening dat de God die de Vernieuwingstheologie dood verklaart, nimmer heeft geleefd. De God van de Bijbel is anders; Hij kan toornen; Hij kent erbarmen; Hij leeft in alle eeuwigheid.
God is „te vrezen".
De God die in de Heilige Schrift als de enige verering eist, heeft zich ook geopenbaard, als een God van liefde. Deze liefde staat ook in de prediking van het Oude Testament centraal ). Maar de eis van deze liefde is zo absoluut, dat ze nimmer helemaal is te scheiden van het vrezen van God. God eist de gehele mens, met ziel, hart, verstand en krachten ") voor Zich als de enige God op. Hoor Israël, De HERE is onze God; de HERE is één 7)
Deze God doet dingen die wij niet begrijpen. Hij is de Verhevene. Soms verschrikken zelfs de gelovigen voor Hem.
Heiligen verschrikten voor Hem.
Het volk Israël bleef bevend op een afstand staan, toen God vanaf de Sinaï zijn wetten afkondigde ). God handelt vreselijk; toen de ark uit het land van de Filistijnen terugkeerde en de mannen van Beth Semes, waar de ark terecht kwam, in de ark keken, werden er velen gedood").
Ook waarlijk vrome mensen overviel soms deze vrees. Toen David de ark naar Jeruzalem wilde overbrengen, stierf onderweg Uzza. Hij had de ark aangeraakt om haar voor vallen te behoeden. Te dien dage werd David bevreesd voor de Here . . . "). Er zouden meer voorbeelden te noemen zijn "), doch we kunnen met deze wel volstaan.
Misschien mompelt een kritische lezer nu: „Daar heb ik u betrapt. U geeft alleen voorbeelden uit het Oude Testament. In het Nieuwe Verbond behoeft men voor God niet meer verschrikt te zijn. Hij heeft immers zijn Zoon gezonden en zo weten wij dat Hij enkel liefde is". Mijn antwoord luidt: In de eerste plaats is de God van het Oude Testament dezelfde als de God van het Nieuwe. En in de tweede plaats vreesden ook de gelovigen in het Nieuwe Verbond. Daarom werd er zo dikwijls gezegd: „Vrees niet" ). Toen Johannes op Patmos de verhoogde Christus zag — nadat de verzoening door kruis en opstanding tot stand was gekomen en nadat hij zich door het geloof een kind en getuige van God wist — viel hij als dood aan zijn voeten.
Huivering voer door hen heen.
De gelovigen in de Bijbel dachten niet gemoedelijk over God. Zij vreesden voor zijn majesteit en toom. Eén voorbeeld moge volstaan: „Mijn vlees beeft van schrik voor U, ik vrees voor uw oordelen" 13).
Deze vrees voor de Here is van geheel ander karakter dan de angst voor goden en geesten in het heidendom. De Here is de enige God en het kwaad dat er in de wereld geschiedt, kan daarom niet aan geesten worden toegeschreven. De Here bestuurt alles als de enige Heer! Hierin ligt reeds opgesloten dat de vreze voor de Here samenhangt met het gelovige vertrouwen op Hem. Daarop moeten we later nog uitvoerig ingaan. Nu was het ons voldoende op te merken, dat zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament de heiligen gehuiverd hebben voor de majesteit van de grote Koning.
Vergat de theologie Gods hoogheid?
Van het vreselijk geheimenis dat het bestaan en de openbaring van de Here (Jahwe) betekent, heeft de theologie van de laatste paar eeuwen vaak bitter weinig begrepen. Na twee wereldoorlogen en de verschrikkingen die ze teweeg brachten, is het de mens van heden gebleken, dat we met een sinterklaasachtig Godsbeeld niet klaarkomen. Als de Here immers de enige God is, dan heeft Hij alles geregeerd, ook de verschrikkingen van de oorlog. Dan is Hij niet de goedige God die sommige christenen hebben gepropageerd. Daarin hebben de critici gelijk. Wij zullen moeten terugkeren tot Gods openbaring en daarnaar luisteren. Alleen de Schrift kan de vraag: Wie is God? beantwoorden. Niemand kan iets over Hem weten buiten die openbaring om. De Schrift nu maakt ons God bekend als degene die groot is en die wij niet begrijpen.
Vreze Gods is gehoorzaamheid.
Na al wat we over de ondoorgrondelijkheid en vreselijkheid van God hebben gezegd, wordt het tijd terug te keren tot het punt waar we begonnen zijn. God vrezen is niet: bang voor Hem zijn. Het is een zekere schroom, eerbied voor Hem. Het is enigermate te vergelijken met de eerbied die een kind aan zijn ouders schuldig is. Het kind is niet de gelijke van de ouders. Het ziet in eerbied èn vertrouwelijkheid tot de ouders op. Zo mag de gelovige in eerbied èn vertrouwen tot God naderen.
De uitdrukking „de vreze des Heren" duidt nu speciaal de gehoorzaamheid aan, die wij aan God verschuldigd zijn "). De vreze des Heren betekent in de Schrift niet uitsluitend deze gehoorzaamheid, maar wel meestentijds. Men mag God met vertrouwen tegemoet treden, ja met liefde. Hijzelf eist immers ontzag en liefde. God vrezen gaat op de duur betekenen: naar zijn geboden leven, in zijn wegen wandelen 15).
Bovendien omschrijft de vreze des Heren ook louter de rechte verering van Jahwe, zonder dat het iets met schrik te maken heeft. Jona vertelt, dat hij de Israëlitische godsdienst belijdt, met de woorden: „Ik vrees de Here, de God des hemels, die de zee en het droge gemaakt heeft".
De Here is de God van het verbond, dat Hij met Israël sloot. Hij is de enige. Hij is zó groot, dat Hij er aanspraak op kan maken gevreesd d.w.z. gediend te worden. Als de Enige eist Hij in zijn dienst absolute liefde. De eis de Here te vrezen omvat dus alles. De vreze des Heren wordt daardoor het principe van het menselijk gedrag en het beginsel der wijsheid.
Het bijzondere van de openbaring van God aan Israël is: de God die gevreesd wordt, is het ook die liefde toont en het volk reddend helpt. Daarom doet de vrees voor de Here alle andere vrees verdwijnen. „De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? " 16).
Vrees en vertrouwen wisselen steeds in de omgang van de Israëliet met God. Beide zijn gericht op Gods grote macht. Wie bij de Here schuilt, overwint de vrees voor alle machten buiten Hem.
Vreze des Heren in het Nieuwe Testament.
In het Nieuwe Testament is het klimaat ingrijpend veranderd. Hier staat de liefde en de genade van God zozeer op de voorgrond, dat hetgeen in het Oude Testament vrees verwekt op de achtergrond blijft. De nadruk valt op de vreugde.
„Weest niet bevreesd, want zie ik verkondig u grote blijdschap" "). Dit engelenwoord doortrilt het gehele Nieuwe Testament, al is, zoals reeds werd opgemerkt, de huiver voor de goddelijke werkelijkheid en majesteit er zeker niet onbekend.
De uitdrukking de vreze des Heren komt in het Nieuwe Testament maar enkele keren voor ), de term God vrezen enkele keren meer. Lukas bedoelt in de Handelingen der Apostelen met de uitdrukking „godvrezenden" de joodse proselieten (= bekeerlingen). In zijn Evangelie duidt de term de mensen aan, die zich onderscheidden van hun tijdgenoten doordat ze zich aan Gods wil hadden overgegeven, hoe die ook mocht zijn en waarheen die hen ook mocht leiden °). In de Openbaring van Johannes is God vrezen de omschrijving van het belijden van het christelijk geloof.
Oproep tot vrees?
Tenslotte nog de vraag: Spoort Paulus ons niet aan tot vrees in de vermaning: „Wees niet hoogmoedig, maar vrees"). De apostel roept daar echter niet op tot het bang zijn voor God, maar tot vrees voor zelfverzekerdheid 21).
Daarentegen moet men niet menen dat de apostel Johannes de eerbiedige schroom voor God afkeurt, als hij schrijft: „de volmaakte liefde drijft de vrees uit" "). Niet het eerbiedige vrezen voor God wordt door de liefde weggenomen, maar de angstige vrees van de schuldige mens die zonder God leeft. Over de verhouding van liefde en vrees hopen we een volgende keer nog iets meer te zeggen.
Samenvatting.
- De uitdrukking „God vrezen" betekent niet: bang zijn voor God.
- De God van de Heilige Schrift is ondoorgrondelijk; de gelovigen kennen schroom voor Hem.
- Een juist element in de over het algemeen verwerpelijke Vernieuwings-theologie is, dat zij heeft opgemerkt, dat de goedige God van de negentiende-eeuwse theologie niet bestaat.
- Wie God vreest, behoeft voor geen andere macht, hetzij van mens of boze geest, bang te zijn.
- De vreze des Heren duidt in de Heilige Schrift meestal aan gehoorzaamheid aan Gods wil, de oprechte dienst van God op grond van liefde.
- De vrees voor God treedt in het Nieuwe Testament op de achtergrond; de vreze des Heren in de zin van de zuivere dienst van God met het gehele hart blijft uiteraard bestaan.
Reacties en vragen worden weer graag verwacht; adres: Mathenesserlaan 244c, Rotterdam.
1) Vr. 94. Uit Deut. 6 : 2, 5; 10 : 12, 20 blijkt dat de Catechismus terecht deze omschrijving van de dienst des Heren geeft; vergelijk ook Hand. 9 : 31, waar van de christelijke gemeenten in Palestina wordt medegedeeld dat ze in de vreze des Heren = van de Hare Jezus) leefden.
2) Vrees, jirah, wordt in het Oude Testament scherp onderscheiden van „angst . In het hebreeuws is dg = „angstig zijn" en rgz = „beven van angst". Beide woorden worden in de Septuagint weergegeven door merimnaein = zich zorgen maken voor". In het Nieuwe Testament wordt dit werkwoord in dezelfde betekenis gebruikt. Zie S. Terrien, The Interpreters Dictionary II, p. 257.
3) Zo oordelen niet alleen de Hervormd-Gereformeerden. We namen er kennis van, dat in The Interpreters Dictionary, II, p. 259, S. Terrien de moderne commentaren van de laatste honderd jaren veroordeelt, omdat zij de vreze Gods uitsluitend hebben gelijkgesteld met eerbied voor God, godsdienst enz. en het mysterium tremendum niet tot zijn recht hebben laten komen.
4) Zie de Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 14: „En wat betreft hetgeen Hij doet boven het begrip van ons menselijk verstand, dat willen wij niet nieuwsgierig onderzoeken, verder dan ons begrip reikt. Maar wij aanbidden in alle ootmoed en eerbied de rechtvaardige oordelen van God, die voor ons verborgen zijn..." Maar ook: „Hij waakt over ons met een vaderlijke zorg..." Hier is het evenwicht tussen vrees en vertrouwen bewaard.
5) Men denke b.v. aan Deuteronomium en Hosea.
6) Zie de samenvatting van de wet met woorden aan Deuteronomium ontleend, Matth. 22 : 37-40.
7) Zo vertaalt de Nieuwe Vertaling deze bijzonder moeilijke tekst. De Statenvertaling gaf hem weer als: Hoor Israël, de HERE onze God is één enig HERE. Het telwoord past eigenlijk niet bij de eigennaam Jahwe; toch staat het er met zijn diepzinnige, mysterieuze betekenis, waarop we hier niet verder kunnen ingaan.
8) Ex. 20 : 18v. Ook Mozes koesterde een dergelijke vrees. Na de zonde van het volk met het gouden kalf, „vreesde Mozes de toorn en de grimmigheid, waarmee de Here tegen het volk ontstoken was", Deut. 9 : 19.
9) 1 Sam. 6 : 20. Zij zeiden: wie kan bestaan voor het aangezicht van de Here, deze heilige God?
De Nieuwe Vertaling geeft voor de moeilijkheid dat er volgens de hebreeuwse tekst (gevolgd door de Statenvertaling) zeventig èn vijftigduizend verslagenen waren in het kleine plaatsje Beth Semes, deze oplossing: zeventig man, vijftig op de duizend. De tekst stelt de vertaler voor onvoorstelbaar grote moeilijkheden.
10) 2 Sam. 6 : 9.
11) Zie b.v. Gen. 28 : 17, Richt. 13 : 6, 22 en 6 : 22, 2 Kon. 22 : 11, 13.
12) Luk. 1 : 30 (tot Maria), 1 : 12 (tot Zacharias), 2 : 10 (tot de herders), Matth. 28 : 5, 10 (tot de vrouwen op Paasmorgen) enz. Steeds maakte het de gelovigen bevreesd, als zij in aanraking kwamen met de bovenaardse wereld, met de boodschappers die van de hoge God kwamen.
13) Ps. 119 : 120. Zie verder Ps. 68 : 36, 90 : 11, 99 : 3, 111 : 9, Lev. 25 : 17, 36, 43, Pred. 3 : 14, 8 : 12. De laatste tekst is tekenend: nochtans weet ik dat het de godvrezenden wel zal gaan, omdat zij voor Hem vrezen.
14) Zo in navolging van L. Kohier e.a. ook G. von Rad, Theologie des Alten Testaments, München, 1966, I, S. 446 en passim.
15) In Deut. 10 : 12v. worden vrezen, dienen en liefhebben in één adem genoemd, verg. ook Joz. 24 : 14.
16) Ps. 27 : 1; zie ook Ps. 23, Ps. 36 : 7 naast 8, Ps. 49 : 6, zeer schoon Ps. 56 : 4, Ps. 118 : 6.
17) Luk. 2 : 10. Scherp is de tegenstelling van het oude en nieuwe verbond geformuleerd in Hebr. 12 : 18-24. Gij zijt niet gekomen tot vuur, duisternis, storm, enz. maar tot God en Jezus, wiens bloed van betere dingen getuigt dan dat van Abel. Eveneens in 2 Cor. 3 : 7-11, waar de bediening die de dood en de veroordeling werkt, gesteld wordt tegenover de bediening van de Geest, die rechtvaardiging brengt. Het andere karakter van het Nieuwe Verbond wijzigt de instelling van de gelovigen tegenover God. Het vertrouwen neemt toe, de vrees in de eigenlijke zin van het woord neemt af.
18) Hand. 9 : 31, Rom. 3 : 18 (2 Cor. 5 : 11), 2 Cor. 7 : 1, Ef. 5 : 21, 1 Petr. 1 : 17. Omstreden is de betekenis van de term in 2 Cor. 5 : 11; sommigen (met de Statenvertaling en de Nieuwe Vertaling) denken dat de vrees die men voor Gods oordeel moet koesteren (vs. 10) een aansporing vormt om tot geloof te komen, anderen denken aan de vreze des Heren als de aan God gewijde liefdedienst, waardoor de ongelovigen overtuigd worden.
19) Verg. hierover H. J. Iwand, Religion in Gesdhichte und Gegenwart , II, S. 1794f. over Gottesfurcht im N.T. en de reeds eerder geciteerde S. Terrien.
20) Rom. 11 : 20. Hij waarschuwt de heidenchristenen tegen hoogmoed ten aanzien van de Joden, die ongelovig bleven en als onvruchtbare takken werden weggebroken.
21) Chr. Maurer in Religion in Geschichte und Gegenwart , II, 1795 wijst erop dat ook Filip. 2 : 12v. „bewerkt uw behoudenis met vrezen en beven" zo moet worden verstaan. „Het is de voorzichtigheid en de bezorgdheid die bevreesd terugschrikt van wat God en de Zaligmaker zou kunnen beledigen en onteren" (K. S. Wuest, Philippians. Grand Rapids, 1945, p. 74). Ewald omschrijft het vers als: met vrees en sidderen voor een verzaking van de plicht, waardoor de zaligheid verloren zou kunnen gaan" (Der Brief des Paulus an die Philipper, Leipzig, 1908, s. 121). Greydanus in de Korte Verklaring (Eph., Phil., Kampen, 1949, biz. 54) meent: Bedoeld wondt zulk een diepe vreze Gods en heilige afschuw van alle zonde, dat in alles met de tederste omzichtigheid en heiligste schuchterheid geleefd en gehandeld wordt." Deze verklaring spreekt mij wat tè veel over heilig en is te veel met superlatieven gevuld.
22) 1 Joh. 4 : 18.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1968
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1968
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's