Macht en onmacht van Satan
1
Vele malen wordt tot onze waarschuwing in de Heilige Schrift gewezen op het geweld van de boze, de grote tegenspeler Gods. Tegenover de almachtige schepper van hemel en aarde en tegenover de hemelse krachten en machten staan de helse machten, die 't werk Gods zoeken te vernielen, Gods wereld tot 'n hel maken en de mens geestelijk en lichamelijk zoeken te ruïneren en als het mogelijk was zelfs de uitverkorenen te verleiden. Het is erg, als het geweld van de tegenstander op elke achtergrond onderschat wordt, nog benauwender als men de vijand niet ziet en niet zien wil, naar het oude woord: het volk ziet de duivel niet, zelfs als deze hen bij de kraag vasthoudt. (Goethe, Faust 1-1827).
De nacht van Saul
Van Saul staat geschreven, dat de Geest des Heeren van hem week en dat een boze geest van de Heere hem verschrikte. Deze man, die in zijn leven veel bereikt - heeft en het ver heeft gebracht — hij heeft zijn duizenden verslagen — is een armzalig, te beklagen mens. Zijn geest kent geen rust en een zwaar oordeel Gods rust op hem. Een boze geest van den Heere verschrikte hem. Betekent dat niet, dat Saul als een geesteszieke moet worden beschouwd? Het is niet te ontkennen, dat velen op deze wijze al te gemakkelijk met Saul afrekenen, maar wij moeten met deze opvatting wel heel voorzichtig zijn, al is het zonder enige twijfel, dat zijn groeiende argwaan en achterdocht ziekelijke trekken heeft. Het is geen wonder, dat hij perioden heeft van diepe neerslachtigheid, als hij gevoelt dat het verkeerd gaat en geen uitweg ziet. De Schrift tekent de geestelijke achtergrond: en boze geest joeg hem angst aan en waarop dat alles uitliep lezen wij in de laatste hoofdstukken van 1 Samuel. Hoe verloren hij zichzelf weet brengt hij onder woorden als hij aan de tovenares te Endor tot wie hij zich in zijn radeloosheid gewend heeft, zegt: zeg mij, wat ik doen moet, want God is van mij geweken en Hij antwoordt mij niet meer noch door de dienst der profeten noch door dromen. David heeft op de puinhopen van Ziklag ervaren, dat de Heere de sterkte van Zijn volk is. Maar in Saul was geen kracht meer en met het vonnis des doods gaat hij de nacht in. Zij gingen weg in diezelfde nacht 1 Sam. 28 : 25. Saul gaat de nacht in tot het bittere einde, een genadeloze, duisternis, een helse nacht, waarop geen dageraad zal volgen. Deze nacht van Saul heeft iets van de nacht van Judas' verraad: a de bete voer Satan in hem Hij dan de bete genomen hebbende ging uit. En het was nacht. Joh. 13 : 27, 30.
De duivel doodgezwegen
Ook in onze tijd wordt enerzijds de duivel doodgezwegen en anderzijds wordt — soms zelfs met de Schrift in de hand — al te gemakkelijk over het geweld van het rijk van Satan heengepraat en omdat wij leerlingen van de Schrift willen zijn en steeds meer willen worden, gaan wij luisteren naar wat daar geschreven is over de machten der duisternis tot onze verootmoediging en beschaming, maar niet nïinder tot bemoedigende vertroosting.
De duivel als satan
Satan is niet maar een onpersoonlijke macht, maar hij is het hoofd van het rijk des bozen, krachtig werkende in de kinderen der ongehoorzaamheid. Hij is de tegenstander Gods; dat ligt in de naam Satan. Zoals de Engel des Heeren Bileam tegenhoudt en zegt Ik ben uitgegaan u tot een tegenpartij (een satan) en zoals de Heere aan Salomo een tegenpartij der (een satan) verwekt in Hadad, de Edomiet, zo is Satan de tegenstander van Gods werk. Hij is de overste der wereld en daarom ligt de wereld in het boze dat wil zeggen in het bereik en in de macht van de boze. Hij is de god dezer eeuw, die de zinnen der ongelovigen verblindt, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus. 2 Kor. 4:4. De god dezer eeuw en daarom matigt hij zich de eer aan, die alleen Gode toekomt. Het is de Satan die het hart van Ananias en van Safira vervult, dat zij de Heilige Geest zouden liegen. Christus is gekomen om de zielen der mensen te behouden (Luc. 9 : 56) en Satan begeert de zielen der mensen te verderven. Hij gunt geen ziel aan Christus. Hij zoekt te verleiden en te misleiden; hij spant zijn strikken om daarin gevangen te nemen en gevangen te houden tot de dood. (2 Tim. 2 : 26). Een gevangenname waarbij de gevangene niet is uitgeschakeld, maar ingeschakeld in dienst des bozen, 'om zijn wil te doen'. Petrus vermaant zijn lezers (1 Petr. 5 : 8, ) om nuchteren te zijn en te waken (in de gebeden!) omdat de tegenpartij rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden. Satan is de grote belager der gemeente. Hij zoekt tot alle zonde te verleiden en daardoor de mens in eigen verderf mee te sleuren, maar hier gaat het vooral om de zonde van de afval van het geloof, dat de vaderen is overgeleverd. Van het geloof afvallen betekent door de duivel als door een brullende leeuw te worden verslonden. Wij worden herinnerd aan de dagen van de vervolgingen. Wie zijn leven zal willen behouden zal het verliezen!
De duivel als diabolos
De duivel is de vijand van God en van de mensen. Hij is een diabolos, dat is een lasteraar. In de bespreking van het negende gebod wijst de Heidelbergse Catechismus er op, dat wij in vals getuigenis, verdraaien van woorden, in achterklap en laster, in allerlei liegen en bedriegen te doen hebben met eigen werken des duivels. Hij strooit laster uit over God en Zijn zalige dienst. Ziet gij wel, zegt hij tegen de aangevochten psalmist, dat uw God u in de steek laat. Waar is God op wie gij bouwdet? Hij is een God, die veel vraagt en die ons het liefste onthoudt. Zo brengt hij God bij de mens in verdenking niet minder dan in de dagen van Adam en Eva in het paradijs. Hij bepleit de dienst van de afgoden, die niets zijn en niets vermogen. En in dit alles is de duivel een leugenaar van den beginne. De diabolos is de lasterende aanklager, die de kerk des Heeren bij de hoogste Rechter aanklaagt. Hij beschuldigt Gods gemeente van egoïstische motieven in de dienst des Heeren: het zou Job niet gaan om
God te dienen om Gods wille, maar om er zelf beter van te worden. En bovendien, zegt de duivel, zie wat zij van hun belijdenis terecht brengen en hoe het er in hun leven uitziet! En de duivel gaat de zonde ophalen voor Gods aangezicht en hij gaat het goddeloze verleden ophalen en indachtig maken aan wie vergeving van de Heere heeft ontvangen en daarmede vergrijpt hij zich aan Gods oogappel. Wat zal ik schelden, waar God niet scheldt? Wat zal ik vloeken, die God niet vloekt? (d.w.z. die door God niet gevloekt wordt), Hoe menigmaal neemt bij dat lasteren van Gods kerk de duivel zijn eigen mensen niet in de arm! Als de grote aanklager, lasteraar en achterklapper wordt hij getekend in zijn optreden tegen Jozua (Zach. 3) en in het boek der Openbaring heet hij de verklager der broederen, die dag en nacht hen bij God aanklaagt.
Vuistslagen van een satans-engel
Voor Paulus was de duivel een machtige realiteit. Een engel des Satans heeft hem met vuisten geslagen; hij Ajrist wel waarom, opdat hij zich niet zou verheffen op de onuitsprekelijke openbaringen Gods in zijn leven, opdat hij klein zou gehouden worden en daaraan moet die engel des Satans meewerken, als een instrument in Gods hand.
Hoe heeft hij gebeden, dat de Heere zelf deze engel zou wegnemen. Zonder die satan die niet ophoudt mij te kwellen kan ik meer betekenen in de dienst van mijn Zender, zo meende Paulus, maar de Heere heeft hogere en andere gedachten en Hij zal Zijn genade in haar kracht doen ervaren: Mijn genade is u genoeg. Meer heeft Paulus niet nodig en meer hebben wij niet nodig bij alle listige omleidingen des Satans en bij alle rake vuistslagen, die de duivel uitdeelt. De zweepslagen des bozen zij drijven uit tot de Koning der kerk, die door de bediening des Geestes het schild des geloofs zal leren hanteren waarop de vurige pijlen des bozen zullen worden opgevangen.
Duivelse tegenwerking
Niet alleen ervaart de apostel iets van de macht en het geweld des bozen en diens vijandschap tegenover 't werk Gods in innerlijke aanvechtingen, maar ook in uiterlijke leidingen. Aan de gemeente van Thessalonika schrijft de apostel, dat hij een en andermaal het ernstige voornemen heeft gehad om de gemeente te bezoeken (1 Thess. 2 : 18). Het was zijn vaste voornemen geweest om naar Thessalonika te reizen. Het was wèl uit 't oog, maar niet uit het hart, hij had grote begeerte om de christenen te ontmoeten persoonlijk, maar hoezeer hij ook zijn best gedaan had om de onoverkomelijke obstakels uit de weg te ruimen — en wij weten niet op welke moeilijkheden Paulus hier doelt — hij aarzelt niet zonder meer Satan als schuldige aan te wijzen: aar de Satan heeft het ons belet. Satan heeft de weg opgebroken, zodat deze voor Paulus onbegaanbaar is. 'Wanneer onze ijver en liefde zijn beste krachten aanwendt voor het werk des Heeren, dan is het zeker, dat alles wat dit (werk) tegenhoudt uit Satans hand komt'. (Calvijn a. 1). Paulus spreekt niet over mensen, die misschien hierin de hand hebben, maar hij wijst op de geestelijke achtergrond en wijst Satan aan, die het werk des Heeren tegen staat. En als het nu wel mensen zijn? Dan heeft Bengel gelijk: Satan heeft gehandeld door de hand van boze mensen'.
Huizen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 31 december 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van woensdag 31 december 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's