De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gebrek aan predikanten.

Wij hebben pas nog weer eens met getallen aangetoond hoe groot het gebrek is aan herders en leeraars in onze Ned. Herv. (Geref.) Kerk. Er is helaas ! weinig lust tot het ambt van bedienaar des Goddelijken-Woords. En als men hoort hoe gering het getal studenten in de theologie is, zoowel in Groningen als in Leiden, maar óók in Utrecht, dan vraagt men onwillekeurig : waar moet dat toch heen, met al die vacante gemeenten straks ? Want geen herder en leeraar te hebben is geestelijke achteruitgang, al is en blijft de Heere een God die' almachtig is en ook zónder menschen wel Zijn raad weet uit te voeren. We weten immers, dat de Almachtige Zich naar luid van Zijn Woord, van menschen bedienen wil en dat het ambt door Hem Zelf is ingesteld, tot opbouw en volmaking van Zijn Kerk?

Telkens wordt nu de vraag gedaan : wat moeten we doen, om in het gebrek aan predikanten te voorzien ? En men komt dan ook wel tot de conclusie : laat men zich ook maar van het „leeken-element" gaan bedienen. Want, zoo zegt men — als men de vaste lijnen in Gods Woord niet meer wél onderscheidt •— er zijn toch ook onder de niet-predikanten wel bekeerde menschen, die voor dominé zouden kunnen fungeeren ?

En ja — dat er onder de gewone gemeenteleden wel bekeerde menschen zijn, die ook in de gemeente uitnemende diensten kunnen verrichten bij allerlei geestelijken arbeid, ja — dat is door Gods goedheid een feit, dat niet mag ontkend. Maar daarom mag men het ambt, door Christus Zelf wondervol ingesteld, niet uit het oog verliezen en van de beteekenis van het ambt mag men, als Bijbelvast-christen, niet afdoen.

Het ambt moeten we blijven eeren.

En in dat verband wordt er dan ook wel over gesproken, om de toelating tot het ambt van bedienaar des Goddelijken Woords gemakkelijker te maken. Niet ais regel. Want ook in deze moet het ambt hoog gehouden worden. Maar bij uitzondering kon wellicht een weg gevonden worden, om de toelating tot het ambt van bedienaar des Woords gemakkelijker te maken, dewijl de nood dringt.

In verband met deze zaak nemen wé hier gaarne over wat prof. Grosheide van Amsterdam onlangs in het Noord-Hollandsch Kerkblad schreef over „L e e k e n p r e d i-k e r s." 'Het oog is daarbij wel allereerst gericht op de Geref. Kerken, maar dat verhindert 'niet dat we ook als Hervormden dat artikel met instemming kunnen overnemen.

Het luidt aldus : Gebrek aan predikanten hebben niet alleen de Gereformeerde Kerken in Nederland. En zelfs is het verschijnsel niet beperkt tot de kerkgemeenschappen in ons vaderland, alle kerken hebben er onder te lijden. Het gebrek aan predikanten hangt samen met de tijdsomstandigheden. Het menschelijk leven is vermaterialiseerd. Alleen wat genot geeft, macht schenkt, is in eere en wordt begeerd. Vooral de arbeid in Gods Koninkrijk lijdt daar schade onder. Maar eveneens ander werk, dat daar dicht aan grenst. Er is ook gebrek aan leeraren, aan onderwijzers. Dat zijn evenzeer beroepen, die nooit tot geldverdienen zullen leiden. Beroepen, waar bij de vreugde en de voldoening moet gezocht worden in het werk zelf, in het geestelijk karakter daarvan. Inderdaad, het is een wereldverschijnsel, dat arbeid, die in vergelijking met andere niet te best betaald wordt, dat arbeid van louter geestelijk karakter, dat arbeid in Gods Koninkrijk in opklimmende orde worden vermeden.

Zoo verstaan we, dat ook buiten onze grenzen naar middelen wordt omgezien om verbetering te brengen in den toestand. Want hoe men ook voor zichzelf het stoffelijke zal zoeken, men kan er niet toe komen zonder het geestelijke. Men kan van rijk worden zijn eenig ideaal maken, maar men heeft toch onderwijs noodig voor zijn kinderen, ja men zou — in de meeste gevallen — van rijkdom zijn afgod niet hebben kunnen maken, had men niet eerst zelf onderricht ontvangen. En waar men nog niet onverschillig is voor God en Zijn Woord, geldt hetzelfde voor de opleiding tot den Dienst des Woords. Er moeten toch predikanten zijn. Men zou het zelf niet willen wezen misschien, men zou er zijn kinderen niet voor geven — er zit geen brood in, weet ge — maar dominé's moeten er toch zijn.

Ook bij de opleiding tot den Dienst des Woords gaat men over andere wegen denken dan de gewone. Want het aantal theologische studenten vermindert van jaar tot jaar; het aantal vacatures neemt toe.

In de »Nieuwe Rott, Cour.« werd er on­langs de aandacht op gevestigd, hoe in de Engelsche kerkelijke bladen druk gehandeld werd over de beweging der „leekenpredikers." Over het algemeen werd daar, zoo hooren we, die beweging met instemming begroet om te geraken uit den nood, waarin de Kerk is gekomen. Een enkel blad ging zoover om reeds een tiental voorschriften te geven, waaraan de „leekenpredikers" zich wel niet bepaald zouden hebben te houden, maar waarvan de behartiging hun toch ten zeerste werd aanbevolen.

Op die voorschriften bedoelen we thans niet nader in te gaan. Maar we meenen, dat het instituut der „leekenpredikers" als zoo danig nadere overweging verdient. Word, zulke dingen eenmaal aan de orde gesteld, dan trekken ze in steeds breederen kring de aandacht, dan gaan er over korter en langer tijd doorgaans ook stemmen op : zou dat niet iets voor onze Gereformeerde Kerken zijn ?

Nu zal onder ons het woord „leekenpredikers" wel door niemand in bescherming worden genomen. Het woord leek wijst nu eenmaal op een tegenstelling met geestelijke en juist die tegenstelling kunnen wij niet aanvaarden. Onze ambtsdragers zijn niet principieel van de andere gemeenteleden onderscheiden, ze zijn niet een ander soort menschen. Alleen waar ze hun ambt uitoefenen, daar treden ze anders op dan de gewone gemeenteleden en dat niet, omdat ze wat anders zijn, maar omdat Christus hen riep om in Zijn naam Zijn volk te onderwijzen en te besturen, te troosten, te vermanen, al naar dat het noodig is.

Daarmee is natuurlijk echter nog niet de zaak zelf veroordeeld, laat staan voldoende besproken. De zaak is, is het niet mogelijk, dat nu er zulk een nood aan predikanten is, ouderlingen of gewone gemeenteleden een deel van het werk van den Dienaar des Woords overnemen, en bepaald ook, dat ze het Woord bedienen in de samenkomsten der gemeente ?

Nu zij dadelijk opgemerkt, dat onze Gereformeerde Kerken zich van andere Kerkgemeenschappen onderscheiden, doordat ze althans iets hebben van dien aard. In de Roomsche Kerk worden kerk en geestelijkheid vereenzelvigd. Waar geen geestelijke is, daar is geen kerkdienst mogelijk. In de Protestantsche Kerken zal men zoover niet gaan, maar practisch komt het er toch menigmaal wel op neer, dat als er geen dominé is, er ook geen dienst is.

In onze Gereformeerde Kerken komt de gemeente op den Zondag altijd samen als gemeente onder toezicht en leiding van den kerkeraad. Is er geen predikant, dan wordt er preek gelezen of is er een oefenaar, evangelist, leerend ouderling, hoe men het noemen wil. En beziet men de zaak van een andere zijde en let men er op. dat er toch ook een buitengewone weg moet zijn om tot het ambt van Dienaar des Woords te komen, dan hebben wij in onze Kerkenverordening het bekende Art. 8, volgens welk artikel het mogelijk is, dat mannen met bijzondere gaven zonder de normale opleiding te hebben doorloopen staan naar den Dienst des Woords.

Wij meenen vooralsnog, dat deze wegen, die onze Kerken altijd hebben bewandeld, de juiste zijn en dat we aan een nieuw instituut geen behoefte hebben, dat het ons ook niet helpen zal. Maar telkens blijkt, dat het spreken van „leekenpredikers" ons op heel andere paden brengt, paden, die het zeker geen aanbeveling verdient om in te slaan.

Er moet n.l. een andere onderscheiding worden gemaakt dan zij doen, die spreken van „leekenpredikers." Wie van „leekenpredikers" spreekt, zoekt het wezenlijk in de studie, de opleiding, de persoon van den predikant. Wij zoeken het wezenlijke daarin niet, maar leggen dat in het ambt.

We behoeven wel niet uit de Schrift te gaan aantoonen, dat onze Zaligmaker de onderwijzing van Zijn gemeente aan het ambt heeft toevertrouwd. Daarom kan de gemeente niet samenkomen, dan onder leiding van het ambt. Waar de kerkeraad met de gemeente vergadert, daar is de officiëele samenkomst der gemeente en daar mag het Woord en daar kunnen de Sacramenten worden bediend. Dat is het eerste. Wij willen.geen Doop aan huis, geen Avondmaalsbediening aan het sterfbed, al zijn er tien predikanten tegenwoordig; Wij willen niet weten van het opleggen van een zegen, .zelfs niet in een vergadering van predikanten. We gaan uit van de samenkomst der gemeente. Daar alleen kunnen Woord en Sacramenten worden bediend naar de instelling van Christus.

In de tweede plaats moet vaststaan, dat die bediening alleen zal plaats hebben door den wettig daartoe geroepen ambtsdrager. In den regel zal dat, in verband m.et hetgeen van hem gevraagd wordt, iemand moeten zijn, die gestudeerd heeft en die al den tijd aan de vervulling van het ambtelijk werk kan geven. Maar in geen van die beide dingen ligt het wezenlijke van het predikambt. Dat wezenlijke ligt in de roeping tot en de i n z e t e tt i n g in het ambt. En wanneer er tijden van nood zijn, dan zal moeten worden overwogen, of die t w e e e i s c h en die doorgaans dienen te worden gesteld, nog in volle scherpte kunnen worden gehandhaafd. Dat wil practisch zeggen : of onze Kerken niet wat gemakkelijker moeten worden met de toelating tot het ambt langs den weg van Art. 8 (Dordtsche Kerkorde) en of ze niet zullen moeten toelaten, dat de predikanten er een of ander bedrijf bij uit oefenen.

In het afgetrokkene is geen van beide onmogelijk. Wie het Nieuwe Testament leest, vindt van beide immers de voorbeelden. De apostelen hadden niet gestudeerd en Paulus bleef heel zijn leven tentenmaker. Ook in de dagen der Hervorming kennen we voorbeelden van denzelfden aard. •

Nu zouden we zeker niet willen aanbevelen dezen weg spoedig in te slaan, v b

Het predikambt vraagt in den tegenwoordigen tijd zoo ontzettend veel, dat het zeker niet aangaat om a 1 s h e t n i e t i n e 1 k opzicht noodzakelijk is, af te laten van den eisch van studie en van het zich geheel geven aan het ambt. Zoo te handelen zou niet dan op ernstige schade voor de Kerken kunnen uitloopen. Wat we dan ook wilden doen is alléén zeggen, dat het n i e t den weg uit moet van „1 e e k e n p r e d i-k e r s", maar dat, zoo er iets bijzonders zou moeten worden gedaan, de uitkomst zou moeten worden verwacht van Art. 8 en het voorbeeld van Paulus." 

Geve de Heere, dat er maar veel jonge menschen lust mogen gevoelen tot het predikambt, ook in het midden van onze Herv. Kerk. Dat is de weg, waarin de Heere Zijn gemeente zegenen wil.

Dóarom niet.

Men heeft ons wel eens gevraagd : waarom spreekt ge nooit den zegen uit als ge optreedt in een „Evangelisatie" ? Heefi men daar geen behoefte aan den zegen des Heeren ? Laat men de dingen niet verwarren, maar nuchter de zaken onderscheiden.

Als we in een „Evangelisatie" optreden, is dat om in het midden van een vergadering van menschen een stichtelijk woord te spreken. En onze bede is, dat er dan een zegen ten goede voor de hoorders van het gesprokene mag uitgaan. Maar er is daar geen kerkeraad. Het is daar niet „de gemeente" die samenkomt. En wij staan daar niet als bedienaar des Goddelijken Woords, omringd van broeders ouderlingen en diakenen als in het midden der^ gemeente. Dat is de oorzaak, dat er geen Sacramenten worden bediend in het midden van onze Evangelisaties. Waar het ambt ontbreekt, kan en mag dat niet. Er is geen kerkeraad, er is geen ambtelijk toezicht en geen ambtelijke tucht. En omdat het niet de gemeente is die daar samenkomt onder leiding van het amb spreken we ook den zegen niet uit. Waar de gemeente niet vergaderd is, kunnen we ook geen zegen op de 'gemeente leggen. Onze Evangelisaties wijzen ons op een noodtoestand.En dan moeten we geen kerkje gaan spelen. We moeten daar telkens voelen, dat het met de Kerk niet goed staat.

En we moeten op de Kerk aanwerken waartoe we komen met Gods Woord, tot onderlinge stichting en tot eere des Heeren die beloofd heeft : Mijn Woord zal niet ledig tot Mij wederkeeren, maar het zal altijd doen wat Mij behaagt en het zal voorspoedig zijn tot hetgeen waartoe Ik het zend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 september 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 september 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's