Uit de pers
De drie van Breda
Het is nog maar enkele jaren geleden dat de kwestie van de gratiëring of uitstoting, zoals minister Van Agt het uitdrukte, van de drie Bredase gevangenen, enorm veel stof deed opwaaien. Felle reacties en soms aangrijpende protesten waren het gevolg. Onlangs is deze kwestie weer aan de orde gesteld. Weer is de vraag gesteld: Blameert ons land zich niet als men deze drie oude mensen tot aan hun dood gevangen laat zitten ? Kan men hier nog van straf spreken ? Is het recht hiermee gediend ? Terwijl daarnaast weer gewezen werd op het leed dat het aanroeren van deze zaak.de slachtoffers van de Naziterreur berokkent. In de redactionele kolom van Woord en Dienst van 6 maart gaat drs. S. Gerssen hierop in. Hij schrijft onder meer het volgende:
Het lijkt erop, dat deze zaak opnieuw in discussie zal komen. Het was al enige tijd te voorzien dat de voorstanders van vrijlating hun stem zouden gaan verheffen. Het valt niet te verwachten, dat deze weer oplaaiende discussie nieuwe argumenten zal opleveren. En ook niet, dat ze met minder felheid dan de vorige keer naar voren zullen worden gebracht. Ik moet zeggen, dat de argumenten van de voorstanders op mij nooit een diepe indruk hebben gemaakt. Wat gezegd wordt over ons Nederlandse rechtsbestel en over de normale duur van levenslang, zal wel waar zijn. Wij hebben echter te maken met een exceptionele zaak, die met de normale rechtsregels niet kan worden opgelost. Men heeft wel gezegd: deze mannen zijn tot een symbool geworden. Inderdaad: zij zijn een symbool van wat zich af kan spelen aan gene zijde van de humaniteit en hun gevangenhouding kan worden gezien ook als een symbool, namelijk van een samenleving, die alleen al walgt bij de gedachte. dat die grens opnieuw zou worden overschreden. In zoverre is hun gevangenschap in de koepel van Breda een uiting van humaniteit.
Er mag geen misverstand over bestaan: Ik heb er geen enkele behoefte aan mijnerzijds de zaak van deze drie aan de orde te stellen. Het klinkt wellicht cru, maar ik wens deze drie toe dat zij verzoend met God en met hun lot binnen de muren van de gevangenis in vrede zullen sterven. Maar als hun zaak door anderen en vanuit overwegingen die ik grotendeels niet deel, toch weer aan de orde komt, ontkom ik er niet aan positie te kiezen. En dan denk ik aan degenen, die door toedoen van deze drie levenslang de last van wat hun is aangedaan moeten torsen. Ik voel mij in solidariteit verbonden met de slachtoffers en niet met hun beulen.
Dit laatste is het wat mij kwelt. Het is blijkbaar zo, dat deze drie niet alleen passief in de gevangenis zitten, maar dat ze ook het vermogen hebben om buiten die gevangenis iedere keer opnieuw als beulen op te treden en talloze mensen te mishandelen. Iedereen weet wat er in de zielen van zovelen wordt aangericht als hun vrijlating weer in discussie komt: ze worden in alle realiteit door deze drie van Breda op de pijnbank gemarteld.
Ik heb de neiging om te zeggen: laat het nu voor de laatste keer zijn; de slachtoffers hebben nu toch echt genoeg geleden. Beter nog één keer zo'n martelende ellende die dan uitloopt op hun uitstoting uit ons goede vaderland dan dat die marteling naar te verwachten valt over twee, over vier, over zes jaar wordt herhaald, net zo lang totdat de natuurlijke dood van deze beulen er een eind aan maakt.
Rondom de anti-zionisme resolutie
De op 10 november in de algemene vergadering der V.N. aangenomen resolutie waarin het zionisme als een vorm van racisme en racistische discriminatie werd aangemerkt, is echt geen zaak waaraan we mogen voorbijgaan, als één van de vele besluiten die genomen worden, zonder dat het gevolgen heeft. Nee, hier zijn diepingrijpende zaken in het geding. Ten diepste gaat het om het bestaan van Israël. En de kerk die Rom. 9-11 leest, is er dan ten nauwste bij betrokken. Daarom is bezinning op dit punt een aangelegen zaak. In het februari-nummer van Ter Herkenning schrijft Mr. R. A. Levisson, directeur van het Centrum voor informatie en do cumentatie Israël, over deze kwestie een artikel, dat de moeite waard is. Hij wijst erop dat de resolutie is ingediend door 24 staten die in grote meerderheid behoren tot de Arabische Liga. Iets wat we bij de beoordeling niet mogen vergeten. Na een aantal interessante gegevens over de stemverhoudingen, stelt hij de vraag: Wat bewoog de indieners van de resolutie ertoe het zionisme als racisme te brandmerken ? Levisson laat dan zien hoe door de gedelegeerde van Koeweit b.v. een verdraaide en ten dele zelfs leugenachtige interpretatie gegeven wordt:
Het begint al onmiddellijk met de stelling, dat deze resolutie niets te maken heeft met het Arabisch-Israëlisch conflict. De voorstelling wordt gewekt, alsof de indieners van de ontwerp-resolutie dat alleen maar gedaan hebben, omdat zij zo vreselijk begaan zijn met discriminerende activiteiten. Dat doen landen als Irak, dat zo juist een overduidelijk discriminerende strijd tegen de Koerden op een voor het Koerdische volk fnuikende wijze beëindigd heeft. Dat doet dan een land als Soedan, dat zijn nietmohammedaanse minderheid in het zuiden van het land met geweld onderdrukt. Dat doet dan een land als Syrië, dat de 3.000 joden die er nog wonen, de meest elementaire rechten ontzegt.
De bedoeling is natuurlijk duidelijk. Door deze resolutie los te koppelen van het conflict in het Midden-Oosten kan een uitspraak tegen Israël gedaan worden in een kader, dat normaal geen politieke conflicten bespreekt. De uitslag van de stemming kan dan vervolgens weer in een wél-politiek kader worden aangewend.
De ontkoppeling van deze resolutie van het Arabisch-Israëlisch conflict is geen verdraaiing van feiten, zij is een gewone leugen.
Ook de beschuldiging dat het zionisme in zijn wens een joodse staat te stichten in een gebied dat volgens de genoemde Arabische afgevaardigde overbevolkt was door Arabieren, de uitstoting van de Arabieren veroorzaakt heeft, acht Levisson een verdraaiing van feiten.
Het verhaal van het verdrijven van de ter plaatse reeds aanwezige niet-joodse bevolking is zó uit den treure herhaald, dat het Göbellaanse principe van de leugen, die door voldoende herhaling wel als waarheid aanvaard wordt, hier begint op te gaan. De werkelijkheid is, dat de grondleggers van het politieke zionisme en de eerste emigranten naar Erets Jisiraeel zich (ten onrechte) nauwelijks enige voorstelling hebben gemaakt van wat hun verhouding tot de aanwezige Arabische bevolking zou zijn. De verwerkelijking van de droom van de terugkeer was ook voor de a-religieuze marxistische joden een zo alles overheersende ervaring, dat zij aan het nadenken over hun relatie tot de aanwezige bevolking helemaal niet toekwamen. Maar zeker bestond er nergens eem plan om die bevolking te verdrijven. Als er al in de oorlog van 1948-1949 (die — het zij nogmaals met nadruk gezegd — de joden niet gewild hebben) in losstaande gevallen aan vertrekkende groepen Arabieren een duwtje is gegeven, dan moet moet dat als een gevolg gezien worden van de overlast die de Arabieren de joodse settlers hadden aangedaan; dan is dat niet het gevolg van een zionistisch principe maar van een Arabische handelwijze. De z.g. verdrijving van de 'oorspronkelijke' Palestijnse bevolking heeft volgens tot nu toe algemeen geuite Arabische bewering plaatsgevonden in 1948; niet daarvoor en niet daarna. Om het nu te doen voorkomen alsof het verdrijven van Palestijnen uit Palestina een zionistisch dogma is, is verdraaiing nummer vier.
Over die verdrijving nog één woord meer. Het heet in de aangehaalde toespraak van de gedelegeerde van Koeweit ook, dat ten tijde van het begin van het zionisme de vestiging van een joodse staat voorzien werd in een gebied 'overbevolkt met Arabieren'. Voor goed begrip: er woonden er rond de eeuwwisseling circa een kwart miljoen. Op hetzelfde gebied wonen nu ruim drie miljoen joden en één-en-eenkwart a anderhalf miljoen Arabieren. Van overbevolking anno 1900 gesproken ! Verdraaiing, nummer vijf.
Levisson meent dat de westers-christelijke wereld de oneerlijkheid van de verdraaide waarheid in een serieus gesprek wel wil zien. Het stemgedrag van de westerse wereld laat ook zien dat ze inzicht heeft in de Arabische bedoelingen. Maar hoe zit het met de Arabische wereld ?
Anders ligt dat in de Arabische-islamitische wereld en in de rest van de (niet-christelijke, niet islamitische) wereld. Het hanteren van de hier weerlegde argumenten in de Arabische wereld kan alleen met het eerder gebruikte woord perfide omschreven worden. Perfide daarom, omdat de Arabische wereld eeuwenlang met joden geleefd heeft en joden heeft vervolgd. Weliswaar niet helemaal op de wijze waarop dat in Europa geschied is, maar tóch vervolgd. Wie daaraan twijfelt, leze het boek van prof. A. Memmi, hoogleraar te Parijs en zelf een uit de Arabische wereld (Tunesië) afkomstige jood, getiteld Juifs et Arabes. De Arabische wereld weet even zo goed als de christelijke wereld, wat er onder de Joden leeft. In ieder geval zouden beide werelden het hebben kunnen (zo niet moeten) weten. De verdraaiingen kunnen worden gebruikt, omdat het ook in de moderne nog altijd niet-seculaire Arabische wereld ondenkbaar is, die wereld anders te zien dan als een islamitische wereld. In zo'n islamitische wereld kan geen ruimte zijn voor een bloeiende niet-islamitische gemeenschap, want de niet-moslim kan in die wereld alleen als 'dhimmie', als beschermde, leven; niet als zelfstandige. Daarom moet het wezen van het zionisme als vijandig aan de kaak worden gesteld.
In de context van de huidige politieke structuur past op die vijandigheid het woord 'racistisch' erg goed. 'Rascistisch' daarom zo graag omdat dit Woord het in de rest van de wereld (die wij zoeven samenvattend als 'niet-christelijk, niet-islamitisch' omschreven) erg goed doet. Die wereld heeft in het verleden van racisme in de zin van het zich verheven voelen van de ene mensensoort boven de andere, reëel te lijden gehad. Wel nog niet eens in die mate waarin het joodse volk daarvan te lijden heeft gehad, maar toch voldoende om emotioneel altijd in verzet te komen, waar er op racisme gewezen wordt.
Van die wereld kan ternauwernood verwacht worden, dat zij de verdraaiingen van de waarheid doorzien zal. Waarom zou de gedelegeerde van Equatoriaal Guinea of van de Malediven (om zo maar twee voorbeelden te noemen) enige weet hebben van wat er in het joodse volk omgaat? De diaspora der joden is wel wijd geweest, maar toch niet zó wijd ! Het is eer verwonderlijk, dat vijf Afrikaanse staten tegen en resolutie hebben gestemd, dan dat 25 vóór stemden en 12 zich van stemming onthielden.
Perfide geldt dus vooral, omdat de hele Arabische redeneringen met al haar verdraaiingen vooral gebruikt wordt om al die vele staten, die het niet weten kunnen, zand in de ogen te strooien.
De Islam
Wat me in deze uiteraard felle reactie opvalt is de wijze waarop. Levisson de Islam ter sprake brengt. Ik meen dat dat juist is. De Midden-oostenproblematiek staat niet los van de problematiek Joden-Christenen-Moslims. Hoe verhouden deze drie grootheden zich ? Allerlei stemmen zeggen: Zij dienen toch dezelfde God ? Maar dat is nu net de grote vraag. In het bulletin van de NCRV aether-colleges, Rondom het Woord schrijft Prof. dr. D. C. Mulder in het nummer van februari 1976 over de verhouding Joden, chistenen, moslims. Mulder citeert enerzijds de r.k. auteur Hans Küng die in zijn laatst verschenen grote boek Christ sein zegt: 'Het geloof in één God hebben joden, christenen en moslims gemeen: het in het Oude en Nieuwe Testament en ook in de Qor'an vermelde geloof van Abraham in de éne God die in de geschiedenis handelt, vormt het gemeenschappelijk punt van relatie tussen jodendom, christendom en islam. Het zou de basis kunnen vormen voor een beter begrip en een diepere solidariteit tussen de drie grote geloofsgemeenschappen die in de loop der geschiedenis zo vaak vijandig tegenover elkaar hebben gestaan. Ze kunnen alle drie hun eigen wezen niet begrijpen zonder aandacht voor de twee andere; ze zullen elkaar moeden leren zien niet als ongelovig of afgevallen of achterhaald, maar als vaders, zonen, broeders, zusters onder de éne zelfde God'. Tot zover dit citaat van Küng.
Daarnaast vermeldt Mulder een lijnrecht hiertegenoverstaande stelling uit het blad In de Waagschaal: Het schisma tussen kerk en synagoge plaatsen wij nooit in het goede licht, als wij Tenach en Evangelie ziet zouden zien staan op één grond tegenover de koran'. Dus O. en N.T. staan tegenover de Koran !
Ik meen dat in deze twee citaten de standpunten duidelijk naar voren komen. Standpunten die praktische consequenties hebben zowel voor de Israël-problematiek t.a.v. de Arabische landen, als voor de zending en haar relatie tot de Islam. Het artikel van Mulder geeft vanuit de historie een aantal interessante overwegingen, helpt ons echt principieel niet veel verder, al krijg je de indruk dat Mulder dichter bij Küng staat dan bij de stelling uit In de Waagschaal. Al zegt toch ook hij aan het slot van zijn overwegingen: De brandende vraag kan niet ontweken worden: is het inderdaad juist wanneer de Qor'an stelt: 'onze god en uw god zijn een ?
Ik geef dit alles aan u door, niet alleen om wat op de hoogte te blijven van wat er pp allerlei terrein aan de gang is, maar ook om te laten zien, hoeveel huiswerk er voor ons ligt. Laten we de bezinning op deze punten niet alleen overlaten aan diegenen van wie we vaak door het uitgangspunt principieel al gescheiden zijn. Een en andermaal is in ons blad geschreven over de Moskee. En ook de GZB heeft te maken met de kwestie van de Islam. Terwijl de zaak van Israël gelukkig onder ons ook meer aandacht krijgt. Ligt hier niet een taak om desnoods via een werkgroep diegenen onder ons die zich voor deze vragen interesseren en deskundig geacht worden, een studie van deze vragen te laten maken, opdat ook vanuit Herv. Geref. hoek een bijdrage aan een belangrijke discussie gegeven kan worden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's