De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Omgaan met de natuur (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Omgaan met de natuur (1)

Is er nog kans op verbetering

8 minuten leestijd

In een causerie tijdens de predikantenvergadering in januari jl. bleek prof. dr. P. Zonderwijk zeer onder de indruk van de hem gebleken (herstel)kracht van de natuur, zelfs na langdurig menselijk onjuist en ondoelmatig ermee omgaan.Hij stelde de vraag, of bij beheerst ingrijpen een verantwoord voorwaardescheppend beleid t.a.v. natuurontwikkeling binnen tal van takken van de civiele techniek alsnog geen goede kans van slagen kan hebben. Hij gaf daarop, mede op grond van zijn persoonlijke activiteiten in deze, een duidelijk antwoord.Wij vroegen hem over deze aspecten enkele vervolgartikelen in ons blad te willen schrijven. Binnen cultuurtechnische werken is prof. Zonderwijk nog steeds bezig met advieswerk om verhoging van de natuurwaarden te bewerkstelligen o.m. in de volgende objecten: wegen, spoorlijnen, watergangen en waterwingebieden en de sector van het openbaar groen.Red.

Te midden van alle activiteiten die ten doel hebben zoveel mogelijk natuurwaarden te sparen en te behouden, is ook meer aandacht nodig voor de algemeen biologische waarde die het cultuurlandschap met zich mee kan brengen. Het gaat daarbij zowel om oppervlakten van enige omvang, als ook om kleine gedeelten die nog net buiten het productieve cultuurpatroon vallen. Het mozaïek van al die stippen en vlakken op de kaart kan een verkwikkende bron van natuurgenoegen inhouden voor ieder die daarop in zijn woongebied gesteld is.
In de eerste plaats is dit van belang voor het natuurbehoud zelf. Veel soorten planten en dieren kunnen mede, of zelfs beter in deze marginalia van het cultuurland behouden worden dan in natuurreservaten. Vaak liggen de reservaten zó ver uiteen, dat uitwisseling van genen (erfelijke eigenschappen) tussen soorten bemoeilijkt wordt. Behoud van de flora van wegbermen, spoorlijnen en ook van waterwinterreinen geeft een dichter net van verspreiding der betreffende soorten.
Niet in het minst is dit thema ook van betekenis voor de jeugd, waarvan het zien van wilde bloemen en het kennismaken met verschijnselen in de natuur zo beslissend kan zijn voor het verdere leven; of het nu gaat om het vangen van stekeltjes of salamanders en het waarnemen van hun gedrag in een aquarium of om het opkweken van rupsen op brandnetelbladeren of om het bespieden van vogels die zaden, vruchten of insecten trachten te bemachtigen.
Wanneer de bouwers van ons landschap de realiteit van deze natuurwaarde op evenwichtige wijze onder ogen wordt gebracht, kan een toenemende frustratie mogelijk nog worden omgezet in een meegaan met deze gedachten van natuurbehoud. Jammer is dat dit belang vaak onder de (geladen) algemene noemer van milieu wordt gebracht.
Helaas bestaat er naast het voorheen uitstekend functionerende overheidsvoorlichtingsapparaat ten behoeve van de land- en tuinbouw geen analoge adviesdienst, die de beheerder bij rijk, provincie en gemeente voldoende kan bijstaan om hem de nieuwere inzichten van verzorging van 'het overige groen' onder de aandacht te brengen. Ongetwijfeld zouden de kosten er ruimschoots uit kunnen komen en zouden tevens vroegere ideeën binnen de landbouwpraktijk en de beleving van waterschappen – die o.m. aanleiding waren tot het in leven roepen van verordeningen als distel- en fluitekruidbestrijding – nu door de practicus zelf in een ander licht kunnen worden gezien.
Niet alleen ten aanzien van de landschappelijke aankleding, maar ook wat de natuurwetenschappelijke waarde betreft, is er de laatste tien jaar ervaring opgedaan met hetgeen mogelijk is door de natuurwaarde in het landschap te optimaliseren.
De laatste jaren hoort men in toenemende mate het woord milieu gebruiken. Velen willen zich inzetten voor het behoud van een goed milieu. Wat betekent het woord milieu? Het is samengesteld uit twee stamwoorden die de gedachte willen weergeven van: 'het midden houden', 'het evenwicht bewaren'. Het woord geeft een min of meer 'normale' toestand aan.
In een goed milieu is er dus sprake van een evenwicht tussen verschillende factoren. In de natuur betekent dit dat een groot aantal planten en dieren elkaar en hun omgeving beïnvloeden, zodanig dat alle organismen een functie vervullen als onderdeel van het geheel. Door ingrijpen van de mens kan dit evenwicht verschuiven, waarbij andere soorten op de voorgrond treden. Bij grote beïnvloeding raakt dit evenwicht sterk verstoord en blijven er slechts enkele soorten over.
Hoe meer de mens ingrijpt, des te onnatuurlijker en onevenwichtiger is het resultaat. In het algemeen is het zinvol de menselijke invloed op begroeiingen zoveel mogelijk te beperken en bovendien te laten aansluiten op de natuurlijke levenscyclus van de ter plaatse voorkomende soorten. Een niet te sterke ingreep in de processen in het natuurgebeuren, uit zich als regel in een grote diversiteit aan organismen van planten en dieren.

Wegbermen
De ca. 55.000 ha wegberm zijn allerminst objecten waar de invloed van de mens gering is. Wij hebben wegen nodig en de daarlangs aangelegde bermen zijn bedoeld om de weg op z'n plaats te houden. Omdat het aantal wilde plantensoorten dat hier potentieel kan voorkomen wordt geschat op ca. 750, hetgeen ruim de helft is van onze wilde flora, kan men trachten bij het beheer een vorm te kiezen die zo goed mogelijk aansluit bij bovengenoemde achtergrond. Het is gebleken, dat een kruidenrijke berm niet behoeft in te druisen tegen een doelmatige vorm van groenbeheer, waarvoor de onderhoudsman zich verantwoordelijk weet. Sterker nog: op den duur zal hij met minder kosten kunnen volstaan, mits hij accepteert dat het uiterlijk van de wegberm anders wordt dan voorheen het geval was. Anders wil niet zeggen: ordeloos of storend in de zin van algemene principes en voorschriften.
Men is afgestapt van het wegspuiten van kruiden en het streven naar een strakke en eenvormige grasmat door veelvuldig maaien. Men is overgegaan op een natuurlijker vorm van beheer: niet met groeistoffen spuiten en zo min mogelijk maaien. Spuiten werkt hier nl. averechts: het verstoort. de onderlinge verhouding die op grond van de concurrentie tussen grassen en bloeiende kruiden kan bestaan en vaak maaien stimuleert grassen – evenals in een gazon – tot een snellere groei. De toepassing van herbiciden is teruggebracht tot uitsluitend lokaal gebruik bijv. tegen haarden van akkerdistel – voorkomend meestal na verstoring of kort na de aanleg – en op de grens van de wegverharding en bermbegroeiing om te voorkomen dat de vegetatie de weg opkruipt. De moeilijkheid voor de practicus hierbij is, dat hij al snel in strijd handelt met het wetsartikel dat aangeeft dat de voorgenomen handeling niet mag leiden tot vernietiging van soorten waarvan de instandhouding gewenst is. Het blijft dan ook verstandiger om distelhaarden langs mechanische weg te verwijderen.

Verschraling
In principe is gebleken, dat verschraling (zandiger maken) van de bovengrond van de bermen leidt tot een afnemende plantaardige productie en tegelijkertijd tot een grotere variatie in plantensoorten. Nieuwe bermen worden nu dan ook 'zo arm mogelijk' aangelegd: de vroeger gangbare, vruchtbare deklaag blijft achterwege of is – op zandgrond – vervangen door een dun laagje compost, speciaal op hellende taluds, om de eerste erosie tegen te gaan en de ingezaaide grassen in hun vestiging te helpen. Deze grassen zijn karakteristiek voor armere gronden en worden relatief dun gezaaid, zodat de ter plaatse thuishorende kruidensoorten zich er tussen kunnen vestigen. Er worden geen kruiden ingezaaid: de natuur regelt dat zelf op grond van de ecologische voorwaarden van de soorten.
In bestaande bermen wordt getracht verschraling te bereiken door het maalsel af te voeren zodat hiervan op den duur geen bemestende werking meer kan uitgaan. Dit is een kostbare aangelegenheid, o.m. omdat het hooi zware metalen bevat en daardoor geen of weinig aftrek vindt. Het kostenniveau voor het onderhoud van bermen op vruchtbare grond wordt vooral bepaald door de noodzaak het maalsel over min of meer grotere afstanden te vervoeren, meestal naar een vuilstortplaats die hiervoor betaling wenst. Op de duur zal de verschraling hopelijk leiden tot minder maalsel – en dus lagere kosten – terwijl tevens gezocht wordt naar gebruiksmogelijkheden voor het maalsel.
Het beheer van wegbermen is gericht op een optimalisering van het milieu, i.h.b. in biologische zin, met inachtneming van bepaalde functies waarvoor een wegberm is bedoeld.
In biologische zin wil zeggen, dat er zoveel mogelijk planten en dieren in een zo groot mogelijke verscheidenheid vertegenwoordigd zijn. Van nature kunnen zij daar thuis horen en volgens bepaalde wetmatigheden in de natuur soortencombinaties vormen die van plaats tot plaats kunnen verschillen.

Variatie
Een lager vruchtbaarheidsniveau gaat veelal samen met een grotere variatie aan plantensoorten. Veel van deze soorten kunnen door hun groeiwijze het gras in een al te welige ontwikkeling afremmen. De onderlinge strijd om het bestaan die in het plantenrijk ook geldt, kan voor de beheerder een nuttig gegeven zijn en ten slotte resulteren in lagere onderhoudskosten.
Er worden telkens plantensoorten en soms zelfs in grote hoeveelheden plaatselijk aangetroffen, waarvan men nauwelijks vermoedde, dat deze nog in die mate in Nederland voorkomen. In het bijzonder zijn ook de tweejarige planten hier van betekenis. Zij zijn in natuurieservaten in het algemeen veel minder talrijk vanwege andere beheersvormen en daarbuiten uiterst zeldzaam. Door het beheer van de bermen ter plaatse op die soorten in verband met de noodzakelijke verspreiding door zaad af te stemmen, kan de instandhouding hiervan gewaarborgd zijn.
Een belangrijk onderdeel van de biologische waarde vormen de insecten. Vlinders, bijen, hommels en vliegen e.a. zorgen voor de bestuiving van bloemen en krijgen er zelf nectar en stuifmeel als voedsel voor terug. Bepaalde plantensoorten zijn voor diverse insectensoorten onontbeerlijk omdat het de specifieke voedselplanten zijn voor hun rupsen en larven. De prachtige rups van de koninginnepage kan alleen leven op wilde peen. Zelfs op een minder aantrekkelijke plant als grote brandnetel leven de rupsen van atalanta, kleine vos en dagpauwoog; zij kunnen op geen enkele andere plantensoort leven. De rups van één van de kleine groene pagevlinders, procris statices, die voorkomt in schrale wegbermen langs heidevelden, leeft op schapenzuring, een nu zeer algemeen voorkomende plant op dergelijke gronden. Het belangrijke biggenkruid, dat door zijn rozetten een welige grasgroei zo goed kan afremmen, biedt een belangrijke gelegenheid aan allerlei insecten om voedsel te vinden.

P. Zonderwijk, Bennekom

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Omgaan met de natuur (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's