Stichtelijke overdenking.
»Als de rechtvaardigen groot worden, verblijdt zich het volk; maar als de goddeiooze heerscht zucht het volk.« Spreuken 29 vers 2.
ZINGEN OF ZUCHTEN ?
Het kind Gods kan soms zuchten alsof het zoo in het eeuwig verderf zal wegzinken, maar .ook soms zingen alsof het zoo in'de eeuwige heerlijkheid zal opgenomen worden Zoo benauwd als hét soms nu is, zoo verruimd is het later weer. Er is ook voor het kind..des Heeren een tijd om te weenen en een tijd om te lachen, een tijd om te kermen en een tijd om van vreugde op te springen. (Prediker 3 vers 4).
David heeft uit de diepte der ellende geroepen, maar ook lofliederen aangeheven.
Paulus, die miet Silas zoo Psalmen gezongen heeft des nachts in den kerker, heeft ook gezucht : Wij, die de eerstelingen des Geestes hebben, zuchten in onszelven, bezwaard zijnde.
ja, de Overste Leidsman en Voleinder des Geloofs heeft zwaarlijk gezucht (Markus 8) en Zijne ziel is bedroefd geweest tot den dood toe, maar Hij heeft ook in den staat Zijner vernedering zich verheugd in den Oeest. (Lukas 20).
Er is dus voor ieder kind Gods in het bijzonder en voor het gansche volk des Heeren in het algemeen een tijd om te zuchten en een tijd om te zingen.
Is het nu in onze dagen voor de Kerke Gods een tijd om te zuchten of een tijd om te zingen ? leder kind Gods weet wel, dat het nu voor de Kerk des Heeren geen tijd is om te zingen, en wordt daarin (bevestigd door het woord dat wij hier boven neerschreven uit Spreuken 29, waarbij wij zouden kunnen voegen Spreuken 11 vers 10; »Een stad springt op van vreugde over het welvaren der rechtvaardigen en als de goddeloozen vergaan is er gejuich« ; en Spreuken 28 vers 28 : »Als de goddeloozen opkomen verbergt zich de mensch ; maar als zij omkomen vermenigvuldigen zich de rechtvaardigen.*
Er is dus volgens Spreuken 29 vers 2 :
1°. Een tijd om blijde te zijn.
2°. Een tijd om te zuchten.
Wanneer is het een tijd om blijde te zijn ? Als de rechtvaardigen groot worden. Is dat nu het geval ? Worden de rechtvaardigen groot ?
Wie zijn de rechtvaardigen ? Er is immers niemand rechtvaardig ; er is niemand, die goed doet, ook niet tot één toe, zegt de apostel Paulus. En nu zijn er wel, die rechtvaardig zijn in eigen oog, die bij zichzelven vertrouwen, dat zij rechtvaardig zijn, dat zijn de Farizeën. Maar als die groot worden verblijdt zich het volk zeker niet; want zij zijn het, die de huizen der weduwen en weezen opeten onder den schijn van lang te bidden.
Toch zijn er „rechtvaardigen", naar Gods eigen getuigenis. Want aan de rechtvaardigen moet het wél worden aangezegd, en dat zou niet kunnen als zij er niet waren. Er worden dan ook in Gods Woord „rechtvaardigen" met name genoemd. Noach was een rechtvaardig en oprecht man ; Job wordt door den Heere zelf genoemd „rechtvaardig, vroom, vreezende God en wijkende van 't kwaad." Jozef van Arimathea staat aangeteekend als een goed en rechtvaardig man en de oude Simeon als „r e c h't v a a rd i g en godvreezende". Zulke menschen zijn-de „rechtvaardigen" in ons tekstwoord bedoeld. Dat zijn degenen, die door genade met God en Zijn gebod rekening hebben leeren houden. Dat is het volk-dat God vreest. Niet dus maar de burgerlijk rechtvaardigen. Want die kunnen zoo onrechtvaardig zijn als het op Gods volk en Woord aankomt. Die betoonen zich als het er op aankomt groote vijanden van recht en gerechtigheid te zijn, omdat zij wel met hun geweten, dat door de zonde zoo bedorven is, dat het als met een brandijzer is toegeschroeid, als het om Gods Woord gaat, rekening houden, maar niet met Gods wet.
Nu, als die rechtvaardigen, die rekening houden met Gods getuigenis, groot worden, dan verblijdt zich het volk.
Als. die groot worden. Als die in macht toenemen. Zooals een Jozef, die regeerder werd in Israël, als Mordechaï, die groot werd bij Ahasveros en Daniël bij Nebukadnezar. Als zulke menschen macht en invloed krijgen, als die eens tot regeeren geroepen worden, dan verblijdt zich het volk Want die regeeren en leiden 't volk ten goede en tot heil. In de eerste plaats wordt dat ingezien door het volk Gods, daarom verblijden die zich, al worden er nog geen zegenrijke vruchten van gezien. Zij weten het, op hunnen arbeid moet, naar Gods belofte, zégen rusten ; maar ten slotte zullen ook velen, die het groot worden dier rechtvaardigen vreesden, .zich er over gaan verblijden. Want de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens.
Niet alleen de Kerk, maar ook de Staat en maatschappij zullen er wel bij varen. Het gaat er mede als in het huisgezin, waarin een nauwgezette opvoeding naar Gods Woord is. Als de kinderen nog jong zijn, zullen zij zich verzetten maar als zij ouder geworden zijn, in de meeste gevallen zich verblijden, dat hunne ouders met Gods Woord hebben rekening gehouden.
Als de rechtvaardigen groot worden verblijdt zich het volk, in 't bijzonder het volk des Heeren, omdat dan ook God wordt groot gemaakt en Zijne inzettingen worden hoog gehouden, maar als de goddeiooze heerscht, dan zucht het volk ; dan is het de tijd om te zuchten.
II. Het is opmerkelijk, dat in ons tekstwoord wordt gesproken van rechtvaardigen in het meervoudig getal en van den goddeiooze in het enkelvoud, en ten tweede van het groot worden van de rechtvaardigen en het h e e r s c h e n van den goddeiooze.
Het is immers het kenmerk van den goddeiooze, dat hij het alleen wil weten en alleen wil doen. Zijn haan moet koning kraaien. Bij den goddeiooze is vooral despotisme, tyrannic, alleen-heerschappij. Zelfs de natuurlijke en burgerlijke verdraagzaam heid wordt bij hem het minst gevonden.; daar is de minste vrijheid. Daarom zien wij juist onder degenen, die het meest afwijken van Gods Woord, en het minst rekening houden met wet en geweten, de meeste verdeeldheid. En die dan eenmaal de macht heeft, heerscht, laat het gevoelen dat hij h e e r en m e e s t e r is, en al wat zich tegen hem verzet, wordt niet geduld. Een duidelijk voorbeeld zien wij daarvan in Rusland. Als daar de tegenstanders van de regeering eens deden, wat hunne volgelingen hier tegenover de regeering van ons land durven te doen dan werd onmiddellijk het doodvonnis over hen voltrokken. Vroeger werden de Russen met den knoet, nu met den kogel geregeerd ; voor de geesels zijn de scorpioenen gekomen.
Wat een verschil : het eenvoudige liefelijke „Als de rechtvaardigen groot worden" of „Als de goddeiooze heerscht". Het groot worden van de rechtvaardigen openbaart zich in te dienen ; in het d i e n e n ligt hunne grootheid. Zelfverloochening en niet zelf zucht is hun drijfveer. De rechtvaardige koning is er om het volk. De goddeiooze heerscht om zich zelf. Zij zijn de herders, die zich zelf weiden. Eigenbelang is de drijfveer in het heerschen van den goddeiooze. Voor dat eigenbelang moet alles wijken, bukken en buigen.
Wij noemden namen van rechtvaardigen. Wij noemen u ook namen vari goddeloozen, Jotham, Achas, Amoh in Juda en Jerobeam, Achab en anderen van Israël. Onder hunne regeering heeft het volk gezucht. Het kan niet anders. Hun beginsel is uit den Satan en niet uit God, en al wat zij doen is Satanswerk, meestal onder den schoonen schijn en met mooie beloften.
Het volk zucht. Het volk dat de Heere vreest in de eerste plaats, want dat ziet bij het licht des Geestes, dat daar nooit iets goeds van komen kan.
Dat volk behoeft eerst niet op de gevolgen te' wachten. Zij zullen zich ook nooit verblijden al komt de goddeiooze ook met de schoonste beloften tot de heerschappij, trouwens, niemand doet schooner beloften dan de goddeiooze als dat dienen kan om tot de heerschappij te geraken. Dat deed Absalom ook om zijn vader David van dan troon te stooten. Alle tronen zijn in den laat sten tijd met schoone beloften omver geworpen. Het is satans werk van het paradijs af geweest en hij gaat daarmede door. Op allerlei plaatsen en tijden is hij nog steeds bezig met schoone beloften.
De rechtvaardige echter zucht onder de schoonste beloften van den goddeiooze en als hij tot de heerschappij gekomen is, dan wordt op allerlei wijze bevestigd dat die vrees niet ijdel is geweest.
Het volk zucht; niet alleen Gods kinderen, maar het geheele volk ; Kerk en Staat en Maatschappij. De oordeelen Gods rusten er op en — de heerschappij zelf is reeds een kwelling. De rechtvaardige Lot kwelde zijn ziel dag aan dag in Sodom, hoewel hij uitwendigen voorspoed had. De wetten en instellingen druischen tegen Gods geboden en inzettingen in. Het gaat alles naar de wijsheid van het verdorven natuurlijk verstand en „deze is de wijsheid niet, die van Boven komt, maar is a a r d s c h, n a tu u r l ij k, duivelsch. Maar de wijsheid die van Boven is, die is ten eerste zuiver, daarna vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, vol van barmhartigheid en van goede vruchten, niet partijdig oordeelende, en ongeveinsd." (Jac. 3 vers 15 en 17).
En als wij nu vragen : is 't een tijd om te zingen of om te zuchten, dan is het antwoord gemakkelijk te geven. Want worden de rechtvaardigen groot of heerscht de goddeiooze ? En dan kunnen wij niet anders antwoorden, dan dat de rechtvaardigen weinigen zijn en die weinigen niet tot macht en aanzien zijn gekomen ; maar wél dat de goddelooze heerscht in onze dagen. Met allerlei eischen en vragen en belangen wordt rekening gehouden, maar niet naar den eisch en den regel van Gods Woord. De geest van den goddeiooze, die zonder God leeft, heerscht; die geest is aardsch, natuurlijk, duivelsch. Aan het verlangen en vragen van dien geest der wereld wordt steeds meer toegegeven, zij het dan ook uit vrees, die ten allen tijde 'n slechte leidsvrouw is geweest. Het drijven van de zweep des goddeloozen wordt op allerlei wijzen openbaar. Als die zweep er niet was, dan zou het voorthollen naar den ondergang nog niet zoo haastig gaan. De geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, heerscht. (Efeze 2 vers 2). Al wat wij zien gebeuren is een vrucht, gevolg daarvan en een toegeven daaraan ; en dat moet tot verderf en ondergang voeren. l
Zonder op partijen of personen te zien. de goddelooze heerscht, heerscht met niet te verzadigen heerschzucht. Hij heerscht over rijken en armen, over „Christelijken" en onchristelijken. En daarom zucht het volk onder alle rangen en standen in alle landen en volken. Het is als in de dagen der eerste wereld. Het volk leefde toen naar de lusten van het vleesch en toch lezen wij, was de aarde vervuld met wrevel. Wrevel en geen vrede was er. En zoo ook niettegenstaande de vermakelijkheden en vleeschelijke genietingen vermenigvuldigen, vermenigvuldigt de wrevel onder de menschen.
Maar in het bizonder zucht het volk Gods bij het zien en hooren van al deze goddeloosheid. Zuchtend ziet het 't volk zinken, omdat de goddeloosheid meer uitbreekt. Het zucht, want de goddeiooze heerscht, maar het kan toch óók nog zingen en zingt bij oogenblikken als het mag gelooven dat God regeert; regeert ook over het heerschen van den goddeiooze in onze dagen ; dat Zijn Raad izal bestaan en dat Hij al Zijn welbehagen zal doen. Ook in deze donkere tijden.
Dan kunnen zij Psalmen zingen, ook in dezen donkeren nacht, waarin zij als 't ware opgesloten zitten binnen de kerkermuren van den goddeiooze, die heerscht, wetende, dat, wat ook gebeure, straks 'de kerkerdeuren opengaan om door de poort der gerechtigheid in te gaan in het Koninkrijk der heerlijkheid, waar alléén rechtvaardigen zijn
Hun blijdschap zal dan, onbepaald. Door 't licht dat van Zijn aanzicht straalt Ten hoogsten toppunt stijgen.
Want dan zal het niet alleen bevrijd zijn van den goddeiooze buiten hen, maar óók van den goddeiooze in hun binnenste. Het zal voor hen een tweevoudige verlossing zijn. Als volmaakt rechtvaardigen zullen zij eenmaal verkeeren in den nieuwen hemel en op de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1921
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1921
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's