DE MIDDELAAR
„Zo keerde Mozes weder tot de Heere en zeide: Ach, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden gemaakt hebhen. Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult. Exodus 32 : 31 en 32a.
Wat een dag was dat geweest; om nooit meer te vergeten. Vergeet het maar nooit, zegt de Heere tegen ons, lees en herlees de geschiedenis, en laat u daardoor zeggen, dat Ik de Heere een ijverig God ben! 's Morgens hadden ze nog gedanst om het gouden kalf, het feest der bevrijding gevierd, op de wijze der heidenen. Plotseling stond Mozes in hun midden, zijn gezicht voorspelde niet veel goeds. Hij wierp de wetstafelen aan stukken; hij vernielde het gouden kalf; hij dwong hen het met stof vermengde vloekwater te drinken. Want Israël is van zijn God afgevallen, nu valt heel het heilsplan in duigen, nu valt het verbond aan scherven. Heilig verontwaardigd is de man Gods. Hij kwam immers net bij God vandaan, de ijver des Heeren verteert hem en vaart als een vuur door Israël. Mozes aan de voet van de berg Sinaï, is maar alleen, en hij is zo eenzaam. Is er dan niemand die de ernst inziet van wat er voorviel? Aaron niet; hij draait er maar wat omheen, hij stelt het onschuldiger voor dan het is, terwijl hij de verantwoordelijkheid draagt: het kalf, dat Aaron gemaakt had. Die aantekening strekt de priester niet tot eer! En-het volk? Het is geschrokken, misschien ook geschokt Toch krijgen wij de indruk, dat het nog niet tot hen doordringt, wat er eigenlijk aan de hand is. Hun stijve nek buigt niet, hun stugge hart breekt niet. Mozes staat voor een muur van verdwazing en verharding, de zware last van dit uur draagt de man Gods alleen!
Wie houdt het met de Heere? Het volk kijkt toe, nog in de ban van hun blindheid. Dan verzamelen zijn stamgenoten, de kinderen van Levi, zich tot Mozes. Op hen kan hij rekenen, zij komen in beweging, zij zullen Gods oordeel over Israel uitvoeren, de tekenen van Zijn toorn. Dwars door de legerplaats lopen zij, het zwaard in de hand; links en rechts vallen de doden. Zo bitter ernstig is de zonde, de grote zonde. En zo eindigt de dag in zware rouw. Leest u maar eens na, hoe vaak er geschreven staat: Gij hebt een grote zonde gezondigd. Het moet hen ingehamerd worden, het wil er altijd zo slecht in, is het niet?
Mozes, de man Gods, de middelaar, niet van een, maar van twee: God en Israël. Hij staat, als middelaar, helemaal aan Gods kant. Hij neemt Zijn hoge zaak waar en voert Zijn heilige wraak uit. Hij ziet de zonde, zoals ze in Gods ogen is: doodzonde. God ziet de zonde anders dan wij. Wij zien hier geen kwaad in, en daar geen kwaad in. Vindt u dat nu zo erg? En wij zijn geneigd, bij die geschiedenis met het gouden kalf, alleen maar ons hoofd te schudden: ze waren fout, natuurlijk, maar daar behoeft Mozes niet zo zwaar aan te tillen. Hij is een zwartkijker! Daar houden wij niet van. Hij neemt het té ernstig, zand erover. Maar als de Heere het nu eens zo ernstig neemt. Hem is de uitdrukking: zand er over, ten enenmale vreemd. Waar bloed vloeide, daar kunnen wij niet met zand volstaan! De Heere laat de zonde niet voor wat ze is. Mozes weet dat. Hij doet met God mee, dus staat hij in Israël buiten spel, eenzaam, temidden van de zonen van Levi. Want zeldzaam zijn zij, die Gods zijde kiezen. Die, ook als dienaren des Heeren, onder het volk, Gods recht, hooghouden, Gods naam verheerlijken.
De middelaar. Dat betekent tegelijk, dat hij aan ide kant van het volk staat. Niet tussen beiden in, en van beiden los; maar beiden houdt hij vast, om ze bij elkaar te brengen. Dat is eigenlijk bovenmenselijk, daartoe moet Christus in de wereld komen, waarachtig God en waarachtig mens. Hij is een middelaar, Mozes mag naar Hem verwijzen. Wat hij hier doet is maar voorlopig, het loopt op Christus vooruit en het roept om Hem. Daarom moeten wij Mozes vanuit Christus verklaren; zijn middelaarswerk wordt hier waargenomen. Mozes staat midden in de breuk, hij gaat, als het ware heen en weer, om de betrekking tussen de Heere en Israel te herstellen.
Nu wordt het spannend! Wat lezen wij de Heilige Schrift vaak met verveling. Een spannend boek, een spannend verslag, een spannende wedstrijd! Maar wie volgt gespannen het verloop van dit verfhaal! De zaak is spannend; het spant, want het gaat om de afloop, het gaat er om of de Heere en Zijn volk elkaar hervinden, en met elkaar verder gaan. Of u, die dit leest, mét of zonder God, uw weg moet vervolgen. Uw toekomst hangt aan het werk van de middelaar. Zelf kunt u het niet in orde maken, kan Hij het?
Zo hangt de toekomst van Israël aan het werk van Mozes, het middelaarswerk: zo keerde Mozes weder tot de Heere. Met lood in de schoenen: misschien zal ik verzoening doen voor uw zonde. Verzoenen, dat is aan het gezicht onttrekken, de kracht eraan ontnemen, uitwissen. Misschien! Mozes loopt heen en weer: Hij kwam naar beneden, en keert terug naar boven, dat gaat zo nog enige tijd door. Door dit heen en weer wordt de verwachting gewekt: nog is alles niet verloren, zie Mozes gaan en komen, komen en gaan, zag u zo Christus ooit?
Mozes meldt zich als een smekeling: Ach, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden gemaakt hebben. Voor Gods aangezicht belijdt hij de schuld van zijn volk. Hij denkt niet: ik heb het daar beneden even recht gezet, nu zit het daarboven wel weer goed. O nee. Het volk onderschat de schuld, de middelaar niet. De zonde moet uit de weg geruimd worden, en dat moet de Heere doen. Met de zonde treedt hij voor Hem.
Wie stelt zich zo voor God? Nee, niet zoals Mozes, hij neemt een eigen plaats in, in de geschiedenis van de openbaring. En niet zoals Christus. Hij neemt een geheel enige plaats in. En toch . .. Wie houdt het recht Gods hoog onder de mensen, en brengt de schuld der mensen tot God. Doet u het, doe u het? Is er dan niemand die deze weg gaat, die in de bres staat? Ik dacht, dat dit vandaag erg nodig is. De afval grijpt om zich heen, de kloof tussen de Heere en ons, wordt door de overtreding stelselmatig verbreed. Wie neemt het ter
harte? Middelaars gevraagd, voorbidders. De Heere klaagt er over bij Ezechiël: Gij zijt in de bressen niet opgetreden. Ik zocht nu een man uit hen, die de muur mocht toemuren, en voor mijn aangezicht in de bres staan voor het land, opdat ik het niet mocht verderven, maar Ik vond niemand! Dan is het oordeel ten volle besloten. Wij lopen nog wel warm voor de oude waarheid, wij komen nog wel in het geweer, als de zonen van Levi, het zwaard in de hand. Mag ik het u in overweging geven: zo keerde Mozes weder tot de Heere! Hier en daar zijn ze nog te vinden, die „middelaars", in gezin en gemeente, voor kerk en volk. Gezegend zijn ze, en in al hun eenzaamheid, ten zegen gesteld.
Mozes houdt aan Israël vast. Hoe is hij aan dit volk verbonden, van jongs aan. Hij gaf er de voorkeur aan met het volk Gods kwalijk behandeld te worden! Door dit volk kwalijk behandeld te worden, dat ook. Deze Mozes, zeggen ze, deze man, als kennen zij hem nauwelijks. Hij zal hun vaak vreemd geweest zijn, omdat hij de man Gods was. Maar hij kent hen wel, hij wil bij hen behoren, daarom raakt hij in hun schuld verwikkeld, al nam hij aan hun overtreding geen deel. Hij klimt omhoog, tot in Gods tegenwoordigheid en worstelt daar om verzoening en vergeving. Die worsteling begint altijd met een belijdenis.
En nu verder. Als het waar is, dat Israël de Heere losliet, wat dan? Als de zonde zonde wordt voor God, wat zal God dan doen? Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult. Mozes is zeer ontroerd, hij haspelt met zijn woorden, de zin loopt niet. De Heere begrijpt hem wel. Het is een dringend beroep op Gods genade. Er valt niets goed te praten, er valt niets goed te maken. Maar ... bij U is vergeving. Bij U! Daar pleiten wij niemand vrij, daar pleiten wij op genade alleen.
Vergeven. Een werkwoord van eigen orde, van grootheid, de grootheid Gods. Geen verzachtende omstandigheden voert hij aan, zij waren bezwarend. Geen goede voornemens brengt hij in het geding, zij waren niet te vinden. Vergeven. Gods eigen daad, - aan Hem voorbehouden, omdat Hij daarin toont dat Hij de Heere is. Hij wendt zich van Zijn toom en keert Zich tot Zijn volk. Mozes kent de Heere! Daarom stamelt hij van: vergeven. Wie is een God, gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's