Boekbespreking
Dr. Bert Loonstra, De Bijbel recht doen, Bezinning op gereformeerde hermeneutiek. Uitg. Boekencentrum Zoetermeer 1999, 146 blz., ƒ 24,90 (paperback).
In onze tijd is de vervreemding van de Bijbel sterk toegenomen. Vele postmoderne (jonge) mensen ervaren een grote kloof tussen wat de Bijbel zegt en hun leefwereld. Catecheten merken dat, wanneer zij met jongeren van 14-17 jaar over de Bijbel spreken. Hoe zit het met al die wrede verhalen uit het Oude Testament, met God en het lijden vandaag? Waarom moest Jezus plaatsvervangend sterven?
Is er met behoud van wat onder ons gereformeerde hermeneutiek heet (anders dan in moderne Schriftkritische theologieën) een brug te slaan tussen de boodschap van de Schrift en die moderne wereld? Met deze vragen houdt dr. Bert Loonstra (chr. ger. predikant te Hoogeveen) zich bezig in zijn boek 'De Bijbel recht doen'.
Dit boek is een vervolg op een eerder van zijn hand verschenen publicatie over 'De geloofwaardigheid van de Bijbel' (1994). Daarop is – naast waardering – ook heftige kritiek gekomen, vooral uit kerkelijke kring, als zou hij te veel ruimte hebben gegeven aan eigentijdse overwegingen en daardoor gevaar hebben gelopen, dat de boodschap verwaterde.
In het boek dat thans verscheen – en dat ook te lezen is los van het andere – gaat Loonstra weloverwogen in op deze kritiek en verduidelijkt vooral zijn ingenomen standpunt. Daarbij neemt hij zijn insteek meer in de in de Bijbel verkondigde heilsfeiten (een confessionele verantwoording). Niet dus als een vliegtuig dat van de startbaan (de ervaringswereld van het moderne levensgevoel) opstijgt. Meer als een vliegtuig dat wil neerdalen op de landingsbaan van dat moderne levensgevoel.
De positie die Loonstra inneemt, ziet er dan ongeveer als volgt uit. De Bijbel is niet te benaderen met een 'mechanische' inspiratieleer, die ervan uitgaat dat de Bijbelschrijvers als notarisklerken hun teksten foutloos hebben opgeschreven (139). De Bijbel is niet letterlijk (of: letterlijk-historisch) te nemen; dit begrip is een exponent van ons westerse rationele denken (62).
Niet de vraag 'wat staat er precies?', maar de vraag 'wat betekent het voor ons?' is de kernvraag. De Schrift is gegeven met het oog op een persoonlijke betrokkenheid (62). Wij zullen dus de Schrift moeten uitleggen op een actualiserende, herinterpreterende manier, zoals de Bijbel dat ook zelf doet (96). En daarbij moet bedacht worden, dat het historische in een heilshistorisch kader staat.
Zo gezien, is het niet problematisch, als bv. in 1 Sam. 17 vermeld wordt, dat David Goliath versloeg, terwijl 2 Sam. 21 : 19 dit van Elchanan zegt. Ook niet, dat in Hand. 7 : 14 staat dat Jacob met 75 zielen naar Egypte ging, terwijl Gen. 46 : 27 zegt dat dat er 70 waren (Calvijn zegt, dat wij ons niet angstig moeten bemoeien met een letter). Of om nog een voorbeeld te noemen: in Joh. 12 : 13 lezen we dat de schare takken van palmbomen namen om Jezus te huldigen; maar bij Jeruzalem groeiden er waarschijnlijk weinig of geen palmbomen.
De Bijbelschrijvers zijn geen fotografen. Het zijn schilders. Een foto maakt de werkelijkheid exact zichtbaar. Maar op een schilderij vindt men wel eens iets wat slechts in de werkelijkheid van de schilder bestaat.
Met dat laatste wil Loonstra ons bevrijden van een formalistische manier van omgang met de Bijbel (met zijn nadruk op het formele Schriftgezag). De Bijbel wil als een levensecht boek gelezen zijn. De inhoud staat in een 'kerugmatisch' kader (is verkondigend).
Om duidelijk te maken waar hij zelf 'kerugmatisch' staat, gaat Loonstra in zijn boek (meer dan in de voorgaande publicatie) in op de in de Schrift verkondigde heilsfeiten. En na lezing van dit boek, zou ik niet willen zeggen, dat hij daarmee geen recht doet aan de Bijbel. Maar intussen blijven er – dunkt mij – wel vanuit het gezichtspunt van een gereformeerde hermeneutiek, heel wat vragen over.
1) Over de door Loonstra gehanteerde begrippen/beelden. Die zijn bepaald niet altijd helder. En als ze niet helder zijn, werken ze verwarrend,
a) Zo bijvoorbeeld is wat hij schrijft over het 'metaforisch' gehalte van de Godsopenbaring voor mij niet bepaald meteen duidelijk. Wanneer is iets 'metaforisch'? Nog enkele voorbeelden:
b) Als Loonstra telkens zegt dat hij de Bijbel niet historisch letterlijk wil nemen, moet hij toch nog eens duidelijker uitleggen, wat hij onder historisch-letterlijk verstaat. Naar mijn besef heeft het in onze historie inkomende heil van de drie-enige God alles te maken met het historische (in de letter van de Schrift vervat). Dat moet niet als westers rationalisme betiteld worden. Vgl. Luk. 1 : 1vv 'Ger. hermeneutiek is', zoals Loonstra terecht schrijft (131): de enkelvoudige, letterlijke, historische Schriftzin.
c) Dan de beelden die Loonstra gebruikt. Wanneer hij schrijft, dat het 'verhaalde' in de Bijbel geen foto, maar een schilderij wil zijn, is mijn vraag: bedoelt u een expressionistisch of een impressionistisch schilderij? (maakt enig verschil). M.i. heeft de evangelist Johannes (de Rembrandt onder de evangelisten) bij Jezus' intocht in Jeruzalem niet over palmtakken kunnen schrijven, als er geen palmbomen waren. Dat de Bijbelschrijvers tendensgeschriften schreven (of: profetische geschiedschrijving) moet ons er niet toe verleiden, het soortelijk gewicht van een onderdeel van hun historische beschrijvingen als van minder belang te beschouwen.
2) Als er sprake is van een oneffenheid in de Bijbel (dus dat de Bijbel in onze ogen in tegenspraak is met zichzelf), dan zeg ik maar het liefste (dat lijkt mij de veiligste weg), wat Loonstra op blz. 72 schrijft: 'Leg de kwestie in Gods handen'.
Er is ook zoiets als het formele gezag van de Schrift en het gezag van de Schrift wordt niet maar ontleend aan de importantie van de boodschap. Ik vergelijk de menselijkheid van de Schrift (inclusief het 'gebrekkige' mensenwoord) maar het liefste met wat we in de Bijbel lezen van de menselijkheid van Jezus.
Ik ga voorbij aan wat Loonstra schrijft over 'contextueel' lezen van Bijbelteksten (bv. over het dragen van een hoofdbedekking door de vrouw; 112) en stel alleen nog enkele vragen over een paar uitspraken in het 'confessioneel-theologisch' onderdeel van zijn boek.
a) Volgens Loonstra spreekt de Bijbel niet in ontologische categorieën over het komen van God in Jezus, zoals in de oudkerkelijke twee-naturenleer van Christus, maar meer in termen van activiteit en autoriteit (46). Ook moet de titel 'Zoon van God' niet worden verstaan als een aanduiding van een genetische relatie (47). M.i. echter is er – ook op basis van bijv. Fil. 2 : 6vv en Kol. 1 : 15vv – geen enkel bezwaar om hier in ontologische categorieën te spreken. Wij zouden ons negatief spreken over ontologische termen maar eens moeten herwaarderen.
b) Verzoening door voldoening is niet logisch verklaarbaar (aldus Loonstra; 93), maar het is wel te aanbidden, als de uiterste consequentie van Gods heilig recht. Dat in te leven, maakt het verzoenend werk van Christus, alleszins (hoewel niet 'logisch') verklaarbaar. Is het daarom ook niet beter te spreken over plaatsvervanging, dan over plaatsbekleding (44v)?
Ik heb het boek van Loonstra met spanning gelezen. Het heeft me weer opnieuw tot nadenken gebracht. Wie zich diepgaand wil bezighouden met hermeneutische vragen (vooral ook met het oog op 'de boodschap en de kloof') moet dit boek echt lezen.
C. den Boer (B)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1999
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1999
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's