FEUILLETON
Kleine Luijden
SCHETSEN UIT HET FRIESCHE DORPSLEVEN
— DOOR IDSARDI. —
75)
Waarvan evenwel het gevolg zou worden, dat men door middel van revolutie zélf de macht in handen zou trachten te krijgen, waardoor echter niets anders bereikt werd dan verplaatsing van macht. Van den een naar den ander, om dan af te wachten of er betere toestanden verkregen werden.
Voor velen leek het doel van den spreker niet zoo slecht, aangenomen, dat 't bereikt zou kunnen worden, maar de middelen om het te verkrijgen, kwamen velen nogal gevaarlijk voor. Niettemin, men was onder den indruk.
Symen smulde. Terwijl hij af en toe de hand door de dubbeltjes liet gaan, die zijn zak voor een groot deel vulden, en hem, althans tijdelijk, in het bezit van een som gelds deed zijn, zoo groot als hij nog nimmer had bezeten en waardoor niet alleen de kosten voor dezen avond konden betaald worden, maar er misschien ook nog wel wat overbleef voor het logies, zoodat hij Syke niet behoefde te benadeelen, ging zijn blik telkens de zaal rond om te zien welk een indruk dit woord maakte.
't Ging Doede Gerkema en zijn buurman Johannes ook wel aan; dat was zóó wel te zien. 't Zou hem eens benieuwen wat Jantje daar nu morgen van zeggen zou, als Syke bij haar kwam. Jantje heeft het ook wel eens niet ruim gehad, en weet óók wel waar zij met haar schamel inkomen heen moet. Vooral in deze dure tijden, nu alles maar in prijs stijgt en het geld steeds minder waarde krijgt.
Sjerp zat met open mond te luisteren, en Jetske keek, alsof hem lauw water in het oor gegoten werd. Geen wonder ook; de man had wat te ploeteren met dat huis vol kinders, waarvan nog niet één wat verdiende. Vroeger konden de oudsten nog eens wat inbrengen door hier of daar wat werk te verrichten of mee naar het land te gaan, maar dat was met die leerplichtwet ook voor goed over. Nu ja, eenige vacantieweken, maar wat gaf dat? Maar van zelf, daar rekenen die groote lui in den Haag niet mee; van een arbeider kon het altijd wel af.
Dien Freerk Zantema, daar in den hoek bij 't raam, kan je niet tellen. Die zat vanzelf weer te slapen; zoo'n uil. Maar dat deed hij in de kerk ook altijd, had hij wel eens hooren vertellen.
Wat hij van boer Rijpkema denken moest, wist hij niet recht. Blijkbaar was deze ook één en al aandacht, maar hij kreeg vanavond anders wél een en ander te slikken.
Sanders zat, als altijd, voorover, in diepe gedachten, 't Zou hem zeer verwonderen, als de profeet straks niet aan het woord moest.
Dominé Randwijk vertrok geen spier. Als die nu straks de zaak maar niet bedierf. De spreker had het ook nog al over de dominé's gehad. Hij was niet zoo spoedig verlegen, dat bleek wel uit de geheele rede, maar om tegen een dominé te redeneeren, dat valt niet mee.
Dut is vanzelf in actie. Zij schijnt er zich mede te verzoenen dat haar de entreé's ontgaan zijn, en hoopt nu misschien op een benoeming in het bestuur, als vanavond ten minste een vereeniging mocht worden opgericht. Maar een lastig geval wordt het. Want penningmeesteresse — daar kan niets van komen. President wordt óók moeilijk, want dat behoort toch wel een man te zijn, en secretaresse, — maar Sjoerd zegt, dat zij niet eens fatsoenlijk lezen en schrijven kan. Eigenlijk zitten ze met haar, want zij laat zich ook zoo maar niet even in een hoek duwen, en zegt dat de vrouwen evenveel recht hebben als de mannen.
Lang duurde de pauze niet. Blijkbaar had de geachte spreker Sjoerd ook met nieuwen moed bezield. Thans wilde hij trachten goed te maken, wat hij bij den aanvang der vergadering tekort geschoten was. Hij had toch wel praten geleerd, en zij waren allen menschen met elkaar. Daarvan stak hij van wal.
„Nou hebben wij allen de mooie rede van den spreker gehoord" — zoo zei hij, na eerst duchtig zijn keel te hebben geschraapt — „en ik bedank hem maar namens ons allen voor wat hij ons verteld heeft en ik hoop maar dat het zoo komt als menheer gezegd heeft. Want dat het anders moet, dat weten wij allemaal wel, en daarom hoop ik maar dat wij ons allen zooals wij vanavond hier zijn, vereenigen willen, want wij hebben wel gehoord, daar komt het nu maar op aan, en als nu geen een meer wat te zeggen heeft, dan moesten wij dat zoo maar met elkaar afspreken, dan zijn wij ineens klaar".
Maar zoo vlug als Sjoerd dat zei, ging het in elk geval niet.
„'k Zou eerst nog wel eens iets willen vragen" — zei Johannes Douma. ,,lk ben geen spreker en zal dus ook niet veel zeggen, maar de spreker heeft het gehad over korter arbeidsdagen, doch kan hij ons ook zeggen hoe het dan moet? Want winterdag zijn ons de dagen veel te kort, omdat er dan zoo wat niks te doen is op het land, tenminste als er ijs en sneeuw ligt, en zomerdag zijn zij soms extra lang, omdat er dan in weinig tijd veel gebeuren moet, dat het is mij niet recht duidelijk hoe hij dat hebben wil. Als wij nu van dat zomerwerk wat in den winter konden krijgen, dan leek mij dat niet zoo slecht toe, maar ik ben bang dat hij dit niet klaar schippert. Daarom zou ik van hem wel eens willen hooren, hoe dat moet".
„Juist" — zei Bouke Algera — „dat wou ik ook vragen, want praten is niks, maar dóen is een ding".
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's