STAAT EN MAATSCHAPPIJ
Het boek van Colijn.
Het is een bekend feit, dat Indië met de koloniale politiek op dit oogenblik in het centrum van de belangstelling van ons volk staat! Dit geldt niet het minst de Zending, met alles wat daarmede in verband staat. Verschillende mannen van naam en positie, met de Koloniën wat bekend, houden zich in den laatsten tijd bezig om door persoonlijk onderzoek zich van de zaken in de Oost op de hoogte te stellen.
Zooals men weet, kwam de heer Colijn reeds enkele weken geleden van zijn reis naar Indië in het vaderland terug. De vrucht van zijne onderzoekingen heeft deze Staatsman thans in een boek over: „Koloniale vraagstukken van heden en morgen" neergelegd. Met veel belangstelling hopen wij dit boek, dat de algemeene bewondering trekt, te lezen en te zijner tijd daarvan iets in ons blad mede te deelen.
Van veel gewicht is de indruk, welke het boekwerk nu reeds in Indië zelf heeft gemaakt. Het verscheen daar te lande voor eenigen tijd. Om zijn beteekenis duidelijk te maken, laten we hieronder enkele recensies uit de Indische bladen volgen.
„De Preangerbode" noemt het boek een strijdkreet in de politieke arena. Het roer moet om. De verdiensten van den schrijver zijn daarom zoo groot, omdat hij niet zegt: „Zoo gaat het verkeerd", maar omdat hij — zij het dan ook nog maar in stippellijnen — aantoont „Zoo kan het beter". Hier spreekt niet alleen de commissaris van cultuurmaatschappijen, aldus het blad, maar de Staatsman, die niet het heerschen vooropstelt, maar het dienen.
„Het Nieuws van den Dag voor Nederl. Indië" verklaart in een slotartikel over het boek van den heer Colijn, dat de schrijver Indië een kolossalen dienst heeft bewezen. Want — aldus het blad — in Holland zal men bij den komenden parlementairen strijd om het wetsvoorstel tot wijziging van de Indische Staatsregering geen onwetendheid meer kunnen voorwenden. Het terrein is thans geheel overzien, het wordt geheel beschenen door het machtige zoeklicht dezer brochure. En als tegen Nederlandsch-Indië straks misdreven dreigt te worden, dan zal dat geschieden met volle bewustheid dat zulks tegen beter weten in gebeurt.
„De Nieuwe Soerabaja Courant" schrijft, dat het geschrift een vonnis heeft geveld over de staatkundige ontwikkeling van Indië, over het nieuwe bestuursstelsel, over de onderwijspolitiek en over het dilettantisme der politici in Nederland wat de Indische zaken betreft.
„Het Soer. Handelsblad" schrijft in eene bespreking van het boek, dat de opmerkingen van den schrijver van eene bijzondere juistheid zijn, waar zij het karakter van de Inlandsche beweging betreffen, het gevaar, voortvloeiend uit de grenzenlooze zelfoverschatting dier beweging, en voorts waar zij de onhoudbaarheid betreffen van den Volksraad in diens huidig karakter. Het blad valt den schrijver bij in diens opmerking over de dwaasheid van een politiek „Indonesië"-begrip. Ieder, die Indië kent — aldus het blad — zal zich bij die beschouwingen aansluiten. Het blad vraagt zich af of men reeds in 1929 in Holland de beginselen van een goed koloniaal beleid aanvaarden zal, of zal men weer opnieuw alle kostelijke leergeld willen betalen om in het eind toch te worden gedwongen tot de omhelzing en de practische toepassing van eenige goede beginselen.
Deze recensies hebben wij aan de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" ontleend. Of al wat in de genoemde bladen over de koloniale politiek staat, juist is gezien, laten wij in het midden. Er blijkt uit de stukken, welk gewicht de studie van den oud-Minister voor onze Koloniën heeft. Zij houdt een werkprogram in voor de naaste toekomst. Moge de arbeid van den heer Colijn ook aan de geestelijke nooden van de millioenen inwoners van Indië ten goede komen.
De vigeerende Zondagswet.
Vrij algemeen zijn de voorstanders van een rustige viering van den Zondag van meening, dat om tot de oplossing van het vraagstuk van de Zondagsrust te geraken, de Zondagswetgeving herziening behoeft. De bestaande Zondagswet — zoo oordeelen zij — is uit den tijd. Zij voldoet niet meer, wordt slecht nageleefd en schenkt geen bevrediging. Daarom behoort de nog vigeerende wet door een nieuwe Zondagswet vervangen te worden.
Het wil ons echter voorkomen, dat zij, die deze materie zóó bezien, te weinig rekenen met wat er in het overgroote deel des volks ten opzichte van het heiligen van den Zondag leeft. Dat overgroote gedeelte maakt van den Zondag een uitgaansdag of een dag van pleizier en vermaak, zoodat het te vreezen staat dat bij een nieuwe Zondagswet er instede van verbetering, verslechtering van den toestand komt.
Het wetsontwerp, dat destijds door het Kabinet-Ruys op 1 Mei 1920 werd ingediend en dat altijd nog bij de Staten Generaal aanhangig is, legt daarvan 't bewijs af. Dit wetsontwerp, dat niet minder dan van de overweging uitgaat dat een Zondagswet regelen behoort te stellen in het belang van de heiliging van den Zondag, maakt een rustige viering van dien dag zelfs niet mogelijk.
Zeker, de ontwerpregeling stelt het verbod van het houden van optochten op den openbaren weg op Zondag; bepaalt, dat openbare vermakelijkheden des Zondags niet zijn toegelaten en schrijft voor dat het luidkeels venten op den Zondag verboden is. Alle maatregelen, welke wij van ganscher harte toejuichen en die op uitnemende wijze de Zondagsrust zouden bevorde ren, maar het zijn de uitzonderingen, die weer het mooie van de regeling komen wegnemen. Want er wordt toch ook bepaald, dat ten aanzien van de genoemde verbodsbepalingen het den Gemeenteraden veroorloofd is, om óf voor den voormiddag, óf voor den namiddag van den Zondag bij verordening van den regel af te wijken.
Het is duidelijk, dat de vrijheid, die hier aan de Raden wordt gelaten, voor gemeenten met een overwegend rechtzinnig-Protestantsche bevolking geen gevaar met betrekking tot de Zondagsrust oplevert, maar dit komt anders te staan in de groote steden en op de vrijzinnige dorpen. Daar zou van een stille viering van den Zondag niets terecht komen.
En nu verkeert men ten opzichte van het Zondagswet-ontwerp-Ruys nog in gunstige, omstandigheden, wijl, gelijk wij reeds hierboven aangaven, bij dit wetsontwerp het doel voorop staat dat de wijding van den Zondag niet zal worden verstoord en waarbij de Zondag wordt erkend als den van God verordenden rustdag.
Hoe geheel anders zou nu een Zondagswet er uitzien, zoo dit beginsel aan de wet niet ten grondslag lag.
Daarom zien wij er geen enkel belang in om voor een nieuwe Zondagswet te ijveren. En zulks behoeft ook niet, omdat, wat wij thans als Zondagswetgeving bezitten, veel beter is dan wat wij ooit op andere wijze zouden kunnen verkrijgen. De Zondagswet, welke nog steeds van kracht is, is wel oud, maar toch niet verouderd. Wat nu op den weg van een ieder ligt, die de Zondagsrust voorstaat, is om op te komen dat de bestaande Zondagswet wordt nageleefd. Dat kan ook voor de Overheid geen bezwaar zijn, immers de Zondagswet neemt een gelijke plaats in ons Wetboek in als iedere andere wet.
Dat er onder de bestaande Zondagswet nog heel wat ten gunste van de Zondagsrust kan worden gedaan, blijkt telkens. Wij noemen slechts twee gevallen van zeer recenten datum, gevallen, die onlangs hebben plaats gehad.
Het eerste geval vinden wij in het besluit, van Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden, waar op grond van de nog van kracht zijnde Zondagswet geen gevolg wordt gegeven aan het verzoek der bioscoophouders in die gemeente, om 's Zondagsmiddags voorstellingen te geven. Evenmin mogen optochten met muziek worden gehouden. Het is bekend, dat de Zondagswet alle vermakelijkheden verbiedt, zoolang niet alle godsdienstoefeningen zijn geëindigd. Ook is het in Leiden gedurende de godsdienstoefeningen verboden op de terrassen voor de cafe's dranken aan de bezoekers te verstrekken. Van een soepeler toepassing van de Zondagswet willen Burgemeester en Wethouders der Academie-stad niets weten.
Het tweede geval deed zich een paar weken geleden voor in de gemeente Nieuwer-Amstel. In deze gemeente bevindt zich even over de grenzen van Amsterdam een z.g.n. Lunapark. Alle pogingen, welke de directie van deze inrichting van vermaak doet om haar op Zondag geopend te doen zijn, stuiten af op de onverzettelijkheid van den burgemeester, den heer Colijn. En omdat enkele exploitanten van vermakelijkheden hunne kosten op de middagen en avonden van de weeksche dagen niet kunnen goedmaken, zoo schrijft „De Nieuwe Rotterdamsche Courant", „hebben deze dan ook reeds het Nieuwer-Amstelsche stof van hunne voeten geschud en met hunne „attracties" minder puriteinsche oorden opgezocht". Het Lunapark zelve — zoo wordt gemeld, — staat op het punt om gesloten te worden. Opmerkelijk is hierbij, dat de Raad van de gemeente Nieuwer-Amstel zich vroeger met 7 tegen 6 stemmen vóór het geopend zijn der vermakelijkheden op Zondag uitsprak. Toch blijft de burgemeester — en wij vermelden dit met dankbaarheid — gerugsteund door de Zondagswet, zich tegen het verstoren van de Zondagsrust verzetten.
Wij noemden deze beide gevallen, en wij zouden ze met meerdere voorbeelden kunnen aanvullen, om duidelijk te maken dat met de huidige Zondagswet nog heel wat valt te bereiken.
Daarom moet het parool zijn: het naleven en het uitvoeren van de Zondagswet. Om een rustige viering van den Zondag te verzekeren, is geen nieuwe Zondagswet noodig.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's