De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Kerk van de Modernen.
Wat leven we snel! 't Is nog zoo kort geleden, dat de Duinoord-predikant ds. Creutzberg z'n opzienbarende improvisatie hield over de Jezuïeten en de orthodoxen, met name de Confessioneelen, hen lieflijk noemend: de moordenaars der Kerk. En een vriendelijke groet werd gericht aan het adres van de Modernen, die deze vriendelijken groet vriendelijk hebben in ontvangst genomen. In „Kerk en Volk", het Orgaan der Vrijzinnige Hervormden, verscheen dadelijk een nieuwe Rubriek, onder den veelzeggenden titel „Dageraad". Een nieuw geluid was gehoord uit het midden der rechtzinnigen, bij monde van ds. Creutzberg; een nieuwe dag was daarmee aangekondigd. Dageraad!
Nu denkt niemand er meer aan. Zóó gewichtig is 't geweest! Zóó snel leven we! Maar in die nieuwe Rubriek „Dageraad" is toen ook een artikel verschenen over de Kerk, zooals de Modernen die Kerk zich denken. Dat artikel kwam ons dezer dagen nog weer eens in handen; en neen, we kunnen niet zeggen, dat we veel wijzer zijn geworden, maar de omschrijving heeft toch ook weer enkele dingen, die we graag willen vastleggen.
In het artikel zou een onderzoek worden ingesteld naar „de waarde en de beteekenis der Kerk als zoodanig"; of de Kerk een gewone vereeniging is of niet. Ook zou de vraag onder de oogen worden gezien of „de Hervormde Kerk de Kerk van Christus is"? en „hoe de ware Kerk te herkennen is"? enz. Gewichtige dingen, voorzeker; waarbij het zoo jammer is, dat ze in het artikel zelfs niet aangeraakt zijn, of althans zóó, dat het antwoord nu juist niet zoo heel duidelijk is. We geven enkele passages. Eerst krijgen we dan dit stukske:
»Wanneer wij spreken over „de Kerk" schakelen wij direct het kerkbegrip der roomschen uit, die het Godsrijk verwarren met hun zichtbare, aardsche kerkorganisatie. Men denke aan het overbekende woord: „Wie de Kerk niet tot Moeder heeft, kan God niet tot Vader hebben". Men denke hoe de roomsche kerk aan haar priesters de macht tot zondevergeving toeschrijft en de z.g.n. sleutelmacht inzake de ontsluiting van de hemelsche heerlijkheid en de verdoemenis in het eeuwige vuur. Wij behoeven over dit alles niet te praten. Deze gedachtengang ligt geheel buiten ons denken«.
Dus het „Roomsche" Kerkbegrip wordt uitgeschakeld.
»De kerk is voor ons dus niet de uitdeelster van bijzondere genade-middelen. De kerk is niet in het bezit van sacramenten, aan welke een magische kracht eigen is. Doop en Avondmaal zijn voor ons in dien roomschen, magischen zin géén sacramenten meer. Dit verwerpen wij zéér principieel. Wij zouden deze meening in strijd moeten achten met ons Godsbegrip. Wij kunnen in deze meening slechts zien een insluiping of achterblijving van heidensche invloeden in wat voor ons het essentieel-Christelijke is«.
Dus geen Kerk a la Rome en geen Sacramenten a la Rome. Maar wat dan wel? Want alleen negatief te zijn, alleen anti-Rome te wezen, is betrekkelijk gemakkelijk.
Maar, nu het positieve; nu om „te bouwen en te bewaren"!
Zou het komen in het volgende stukje?
»Is hiermee de kerk „tot een gewone vereeniging verlaagd?" Integendeel. Zij is juist op deze wijze gezuiverd van klatergoud-bedekking en komt in haar wezen te duidelijker te voorschijn. De kerk is „de vergadering der geloovigen". Dat blijft zij, krachtens haar wezen, voor ons. Vrijzinnigen. Als Christelijke Kerk is zij ,,de vergadering der Christus-geloovigen . De kerk leeft niet uit eenig menschelijk bedenksel. Zij is niet „op een goeden dag en zoo-maar eens in elkaar gezet". Neen, de kerk vereenigt de geloovigen juist omdat deze zich bewust zijn een meer-dan-aardsche bestemming in zich om te dragen en in aardsche gebondenheid nimmer geheel gevangen te kunnen zijn. De kerk kan niet met een „vereeniging" op één lijn gesteld worden, omdat het doel der kerk principieel verschilt van de doeleinden van welke vereeniging ook, 't zij deze vereeniging voetbal-of tennis-of hengelsport beoogt of zich een hoog-cultureele taak heeft gesteld op het gebied van wetenschap of kunst. Sport en Cultuur hebben tenslotte bereikbare, tijd-ruimtelijke eindpunten.
Wat ons echter lidmaat der kerk doet worden is juist dat deel van ons wezen, dat ons boven tijd en ruimte verheft en met het Oneindige in aanraking brengt. Daarom ook is het de taak der kerk om in haar samenkomsten het van-God-geopenbaarde mede te deelen, hetgeen men zal moeten aanduiden met „Het Woord" of, nog meer christelijk gespecialiseerd, met „Christus".«
Hier is dus iets gegeven, dat meer positief lijkt, dan het eerste stukje, waarin de Roomsche Kerkidee en de Roomsche Sacramenten werden verworpen. Hier wordt immers gezegd: de Kerk is niet een gewone vereeniging. De Kerk is: de vergadering der geloovigen. Nader nog, de Kerk is: de vergadering der Christus-geloovigen.
Verder wordt dan gezegd, dat die Kerk als vergadering van Christus-geloovigen niet leeft uit eenig „menschelijk bedenksel." Ver boven een voetbalvereeniging of een vereeniging voor hengelsport gaat de Kerk uit. En die Kerk van „Christus-geloovigen", die niet leeft uit eenig „menschelijk bedenksel", heeft dan tot taak, om in haar samenkomsten het „van-God-geopenbaarde" mee te deelen. Dat is „het Woord"; of nog nader aangeduid „Christus".
Dat zijn belangrijke dingen.
Maar wat is nu het „van-God-geopenbaarde"; wat is nu „het Woord"; wat is nu „Christus"? Er volgt dit:
»Dit „Woord" of „Christus" duidt niet aan een door menschenhand of door menschen-gedachte omsloten grootheid. Er wordt niet mee bedoeld een boek of boeken-verzameling, er wordt niet mee be­doeld een dogma over „Christus" of een formule of text. Neen, er wordt mee aangeduid wat God, voor Wien immers de verborgene dingen zijn, heeft geopenbaard, speciaal als Zijn Liefdes-uitgang naar de menschenwereld en wat wij kunnen ervaren krachtens onze verwantschap met Hem, in welke verwantschap het eeuwig mysterie van ons wezen omsluierd is«.
Nu begint het te komen!
„Het Woord'', „Christus" — maar dat is dan niet een boek; ook niet een „dogma" over Christus. Neen, de Moderne Christus-geloovigen, die niet bij eenig menschelijk bedenksel willen leven, noch bij een boek, noch bij dogma's over Christus, willen alleen leven bij 't geen God aan de wereld heeft geopenbaard „als Zijn liefdesuitgang naar de menschheid".
En hoe wij, dat dan weten, wat dat is? Wel — wij zijn aan God verwant en wij kunnen het ervaren! Dus geen „menschelijk bedenksel". Neen — we moeten hebben wat wij zelf ervaren! Heel, héél duidelijk, vindt u niet? Daarom is de Kerk voor de Modernen ook „de schatbewaarder van de godsdienstige menschheid".
Dat zit zoo:
»De kerk is de schatbewaarder van de godsdienstige menschheid. Wat de geslachten aan Waarheid gevonden hebben, vormt den geestelijken schat der kerk, waaruit wij allen hebben geput, veel, oneindig veel méér dan wij ons bewust zijn. Al degenen, die op de kerk neerzien en zich hoogmoedig van haar af wenden, mogen dit wel bedenken! Wij hebben de geweldige taak den schat der kerk, vermeerderd met wat wij-zelf in moeizaam zoeken en wachten aan Waarheid ons voelden toevloeien, aan het na ons komend geslacht over te leveren«.
Nu is 't toch zeker voor ieder duidelijk, niet waar?
Wat de geslachten der menschen gevonden hebben door ervaring van den Liefdesuitgang Gods tot de menschheid is de schat der Kerk, door de opeenvolgende geslachten vergaderd, vermeerderd en bewaard.
Geweldige schat!
Niemand — zoo zegt het artikel — mag op die verzameling der vorige geslachten laag neerzien!
En wij hebben „de geweldige taak", om, wat wij ons „voelen toevloeien" bij de verzameling onzer Vaderen te voegen! En die heele verzameling van vroeger en nu, wat onze Vaderen en wij ons hebben „voelen toevloeien" moeten wij aan de komende geslachten overreiken. Dat er van de H. Schrift, dat er van den Christus der Schriften, dat er van de fundamenteele waarheden van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof, dat we met alle christenen der wereld gemeen hebben, veel over blijft, gelooven we niet.
Of liever, we hebben het niet te „gelooven"; we „weten" het. Met „het Woord" en met „de dogma's" is ook „Christus" over boord geworpen. Het is een eigen gemaakt Evangelie, waarin alle troost voor een zondige wereld wordt gemist. De geboorte van den Heiland, Gods eeniggeboren Zoon is weggeredeneerd. Het leven, lijden en sterven van Slons Borg en Middelaar, is weg gefilosofeerd. De opstanding van Christus uit het graf, heeft niet plaats gehad, zooals de H. Schrift ons meldt. De hemelvaart niet. De uitstorting van den H. Geest niet. Alles, alles wat het Woord, alles wat Christus ons geleerd heeft is weg, door 't geen de vrijzinnigen zich hebben „voelen toevloeien" als ervaring van „de Liefdesuitgang van God tot de menschheid"! Die Vrijzinnige Kerk moet dan ook voor de gemeenschap, voor het volksleven van buitengewone beteekenis zijn.
Dat zegt het artikel óók nog. Lees maar:
»In het karakter der kerk moeten wij ook kunnen terugvinden dat element van ons Geloofsleven, dat ons bindt aan anderen. Want Godsdienst is niet alleen een zaak voor het individu. Godsdienst is minstens zoozeer een zaak van het menschdom. Hier ligt dus ook het aanrakingspunt van kerk en cultuur. De kerk heeft zeer stellig een cultureele taak en het zou een verminking, een verschrompeling, een beknotting zijn van de wezens-ontplooiing der kerk, indien wij dit niet erkenden. Juist wij, Vrijzinnigen, die principieel de kerk handhaven, wij moeten ons van deze cultureele taak zoo goed en zoo klaar mogelijk bewust worden. Dat wil, gelijk men begrijpt, niet zeggen, dat de kerk zonder meer heeft te aanvaarden wat uit de cultuur dezer wereld voortkomt. Eerder het tegendeel. De kerk moet de cultuur louteren, door het principe der cultuur en door de in de cultuur werkende krachten in louterende aanraking te brengen met wat de kerk, en de kerk alleen, als Hoogste Waarde aan haar leden en door haar leden aan 't menschdom openbaart. Zóó is het wezen der kerk voor alle tijden en zeer in het bijzonder voor nu , en voor ons«.
De Kerk als schatbewaarder — haast hadden we geschreven schatbewaarster, maar dat klinkt zoo zwak, we moeten hier vooral 't mannelijk karakter van de vrijzinnige Kerk hebben — heeft dus met haar vrijzinnigen schat, een hooge roeping te vervullen. De cultuur, de wereld mag wel blij zijn, dat de Kerk der Modernen, de Schatbewaarder bij uitnemendheid, er is!
Wij meenen, dat Luther in zijn 95 stellingen van een anderen „schat der Kerk" sprak.
Maar de Modernen zijn Luther natuurlijk reeds lang voorbij gestoomd. „Het Woord" en „Christus" zijn oud en verouderd. Nieu­we schatten zijn ontdekt. Door de „ervaring" van de Modernen, wat natuurlijk heelemaal geen „menschelijk bedenksel" is! Waarom geeft men het Hoofd der Kerk, Jezus Christus, geen heerschappij? Waarom gunt men Gods Woord geen rechtskracht in het midden der Kerk? Omdat men zelf wil heerschen, met eigen verstand én wetenschappelijk én dogmatisch én kerkrechtelijk.
Academisch, kerkelijk, cultureel blijven de treurige gevolgen niet uit.

Welkom in onzen kring.
Dat kunnen we van twee dingen zeggen en wel van „de Evangelisatie-Commissie vanwege den Gereformeerden Bond" èn van het Bondsblad van den Bond van Ned. Hervormde Meisjesvereenigingen op geref. grondslag. Over elk een paar woorden. De Gereformeerde Bond is opgericht tot verbreiding en verdediging van de Waarheid, welke is naar Gods Woord, nader omschreven in de drie Formulieren van Eenigheid. Dus niet om onderling te twisten, maar om te werken. En wel om saam de Ned. Herv. (Geref.) Kerk, waartoe wij behooren, als voorwerp van aanhoudende zorg te nemen. Het liberalisme heeft indertijd de Openbare School onder z'n hoede genomen en beloofd er aanhoudend zorg voor te zullen dragen — maar 't kind lijdt aan bleekzucht en gaat dood door bloedarmoede — en zóó heeft de Gereformeerde Bond de Ned. Herv. (Geref.) Kerk tot voorwerp van z'n liefde genomen, met belofte er z'n volle aandacht aan te zullen schenken en er aanhoudend zorg voor te zullen dragen. Dus niet om ze te verraden en te verkoopen. Ook niet om ze in stukjes te knippen en ze te distribueeren aan de verschillende liefhebbers. Neen, de Ned. Herv. (Geref.) Kerk, zooals zij nu is, in de jaren 1906 (toen we begonnen) en 1928 (dat we nu beleven).
We wisten in 1906 ongeveer hoe de zaken stonden. Natuurlijk weet niemand alles. Ook laat een ingewikkelde kwestie zich niet altijd dadelijk in haar geheel doorzien. Er moet wel eens wat veranderd worden in de actie. Dwaas zou het zijn, dat niet te bekennen. Maar de hoofdzaak was bekend en is genoegzaam besproken, van 't begin af aan tot nu toe. Niemand kan met reden zeggen: ik heb 't niet geweten.
Doel en streven van onzen Gereformeerden Bond is dus genoegzaam bekend.
We verlaten onze Herv. (Geref.) Kerk niet; we verkoopen haar niet; we verdeelen haar niet; we zullen haar terugroepen — niet tot ónze waarheid — maar tot de Waarheid Gods, welke ons in Zijn Woord is geopenbaard en waarvan onze Gereformeerde Vaderen, in aansluiting aan de leer der oude Christelijke Kerk, de hoofdbeginselen zoo kloek en duidelijk in de belijdenis der Gereformeerde Kerk hebben uiteen­gezet. Daarbij hoort, zeker! dat we als Gereformeerd Hervormden aan de uitwendige zending, aan de missie onder de heidenen en de Mohammedanen meedoen, 't Hoort bij ons beginsel. En we doen 't met liefde. Maar daarbij hoort toch zeker ook, dat we aan inwendige zending doen en ons oog laten gaan over eigen Vaderland, over eigen volk, over eigen Kerk. En dan denken we aan die vele gemeenten, b.v. in de drie Noordelijke Provinciën, waarbij we Noord-Holland niet vergeten, waar 't zoo broodnoodig is, dat het Evangelie der zaligheid naar de Schriften er gebracht wordt en aan den opbouw der Kerk daar ter plaatse gewerkt wordt.
Neen, we verachten andere Kerkgenootschappen niet. Maar we voelen ons Hervormd en verwant aan de Kerk der Vaderen, die mee door onze ouders en grootouders, ook door ons, in zoo diepe ellende is gekomen, 't Is wel makkelijk daar telkens over te schrijven als men knus in een ander kerkje zit. Maar er wat voor te doen op de erve der Vaderen is beter!
Daarom een hartelijk welkom! aan de Commissie voor Evangelisatiewerk in moderne gemeenten. Wij nemen u in onzen Bond als kind op. Wij verblijden ons over den uitbouw van 't werk van onzen Bond. Wij weten, dat er gewerkt wordt! O! dat allen de handen eens mee aan den ploeg mochten slaan. De velden zijn wit om te oogsten. Althans zijn er akkers te over waar geploegd en gezaaid moet worden. Desnoods met tranen. Later komt dan het lachen! Voorwaarts, mannen broeders! Wij zullen u helpen, helpen met ons gebed, met ons geld, met onze krachten, zooveel mogelijk. En God van den hemel doe 't ons wél gelukken!
En dan staat daar de Meisjesbond voor ons, en presenteert ons het eerste nummer van een eigen Bondsblad.  Mooi zoo! Die Bond breidt zich gestadig uit. Het aantal afdeelingen is nu geklommen tot 47. Prachtig. Ja, ook onze Gereformeerd Hervormde meisjes moeten gaan meeleven. Om de wille van het gereformeerde, om de wille van het hervormde, 't Gaat voor de Waarheid, voor de Kerk; daarin voor Volk en Vaderland en Vorstenhuis.
Wee 't volk, dat slaapt. Heil 't volk, waar de jeugd ontwaakt, om met lust en liefde zich te scharen rond om de banier der Waarheid. En dan is de godzaligheid een ding van groot gewin. Er liggen beloften voor 't tegenwoordig en voor 't toekomend leven. Dat onze Meisjesbond groeie en bloeie!

Is de plaatselijke gemeente autonoom?
Men spreekt nog wel eens van de autonomie der plaatselijke Kerk. Maar dat is toch niet voorzichtig en niet juist. 't Beteekent, dat de plaatselijke Kerk haar eigen heer en meester zou zijn, dat zij haar eigen wet stelt en onder haar eigen wet leeft (dat beteekent autonomie letterlijk; van au tos en nomos afgeleid). Men voelt, dat gaat niet. De gemeente leeft nooit onder een eigen wet. De Kerk is ttheonooni; dat wil zeggen: staat en leeft onder Gods Wet. Christus is haar Hoofd en Koning. Zij is dus niet van zichzelf; zij is van een ander, n.l. van Christus. En die Christus zorgt er voor, dat Zijn Kerk van plaats tot plaats wordt uitgeplant (zooals Voetius dat noemde; die schreef een boekje: De plantatione ecclesiae, d.i. Over de uitplanting van de Kerk. Zooals dat door het werk der missie of zending geschiedt). Maar die Christus ordineert tegelijk, dat de Kerken van een zelfde belijdenis in den lande naar kerkelijk samenleven zoeken. Dat zit in het wezen van Christus' Kerk. De gemeenten hooren bij elkaar; ze zijn elkanders leden, 't Is één lichaam en dat ééne lichaam bestaat uit onderscheidene leden. De Doopsgezinden hebben in deze een afwijkende meening. De Doopsgezinden vormen een „Sociëteit" voor bepaalde doeleinden, waartoe men geheel vrijwillig toe­treden kan. De plaatselijke gemeenten zijn daarbij geheel autonoom, d.i. zij beslissen zelf over alles, b.v. over gezangboek, het erkennen van attestatiën, de eischen van beroepbaarheid enz.
Dit stelsel is het Congregationalisme; d.w.z. iedere congregatie of plaatselijke groep van geloovigen is zelfstandig tegenover de andere groepen. Ook kan iemand, in B. wonend, z'n attestatie in A. inleveren en met A. meeleven, zonder met B. iets te maken te hebben.
Het Independentisme heeft ongeveer dezelfde gedachte, al zijn er heel andere omstandigheden. Het independente of onafhankelijke staat op den voorgrond. Van „meerdere" vergaderingen der Kerken wil men niet weten. Men is en wil blijven: in­dependent, onafhankelijk. Maar de Gereformeerden hebben 't altijd anders aangevoeld. Die spreken wel van de plaatselijke Kerken. Die komen ook op voor de rechten van de plaatselijke Kerken. Die zeggen, dat een plaatselijke Kerk compleet en volledig een Kerk is. Die komen op voor de rechten van den Kerkeraad en daarin voor de ambten in de plaatselijke Kerk. Maar dan leeren ze tegelijk, dat die plaatselijke Kerken één moeten zijn in belijdenis èn in Kerkorde. Ze hebben noodig gemeenschappelijke orde, waarbij er zeker dingen zijn, die aan de plaatselijke Kerk moeten worden overgelaten en die plaatselijk moeten worden verzorgd en verhandeld, maar waarbij het tegelijk — ja, tegelijk — moet worden gevoeld en erkend: wij zijn leden van één en 't zelfde lichaam. Onze Gereformeerde Vaderen hebben altijd tegelijk uitgesproken: de Kerken saam mogen niet heerschen over de vrijheid van de plaatselijke Kerk en de vrijheid van de plaatselijke Kerk mag niet in den weg staan aan de noodzakelijke samenleving der Kerken als één lichaam. Daarom past het woord autonoom niet bij de plaatselijke Kerk. Want Christus heeft Zijn ordeningen gegeven, dat de Kerken van één belijdenis in den lande als één Kerk in orde van samenleving zal open­baar worden. Het eerste, wat onze Gereformeerde Vaderen in Wezel hebben besproken, was juist die „eenparige overeenstemming der Nederlandsche Kerk". Daar moesten de Kerken toe meewerken. En het zou aan geen plaatselijke Kerk vrij staan, om deze orde te veronachtzamen of te breken. Zie b.v. Hoofdstuk I, 6 waar staat dat de Kerken gezamenlijk de zaken zullen behandelen (Classis, Prov. Synode enz.), „want 't komt noch met het gezag der Schrift, noch met de billijkheid der ordeningen overeen, dat de een of andere Kerk of nu, of later, zich zou aanmatigen op eigen gelegenheid te regelen en te beslissen, wat niet haar alleen, maar wat alle Kerken saam aan­gaat". En dat die gemeenschappelijke dingen nog al heel wat in getal zijn, bewijzen alle Kerkordeningen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's