Boekbespreking
Günter Altner: Grammatik der Schöpfung — theologische Inhalte der Biologie, 30. Band van de Rote Reihe, uitg. Evangelische Zentralstelle für Weltanschauungsfragen, 79 S., DM 3, 50, Kreuz Verlag, Stuttgart 1971.
De schrijver promoveerde zowel in de theologie als in de natuurwetenschappen, als bioloog, en is nu verbonden aan de Kirchliche Hochschule te Wuppertal.
Zijn boekje staat dienovereenkomstig op een hoog peil. Men verwachte van hem geen geknabbel aan 'logica' in de trant van: de bijbel spreekt over een schepping in zes dagen, in de biologie gaat het over duizenden tot miljoenen jaren, en hoe dat nu aan elkaar te knopen zonder dat het gezag van de Schrift of de evidentie van wetenschappelijke (lees hier: biologische-) gegevens de nodige veren laten. Hij tracht boven zulke moeilijkheden uit te komen door een nieuwe denkwijze voor te stellen in het bijzonder voor het beschouwen van geschiedenis en heilsgeschiedenis. Hij doet daarbij een denkkracht blijken die groot respect verdient.
Over methode en resultaat kunnen we evenwel niet bepaald verrukt zijn. In een enorme aanloop (tien van de elf hoofdstukken) zet schr. uiteen, hoe in de biologie over de evolutie vroeger is en nu wordt gedacht: een continue ontwikkeling met discontinue elementen, welke discontinuïteit op zichzelf ook weer met de aard van de dingen gegeven is. Hij is met dat discontinue 'gehalte' van de evolutie — dat oorspronkelijk door Darwin, Heackel e.a. niet werd gezien en dat mogelijkheden van een incidenteel onttrekken van het verloop der dingen aan het causaliteitsbeginsel open houdt — zo ingenomen, dat hij in het laatste, elfde hoofdstuk, zij het vragenderwijs, suggereert dat ook de theologie zich van zo'n discontinue momenten bevattend continu denken zal gaan bedienen.
Dat hij daarbij dan de tegenstelling tussen evolutie en schepping ziet verzachten of misschien wel verdwijnen, is tot daaraan toe. Maar in de eerste plaats betrekt hij 'schepping' dan speciaal op wat we gemakshalve maar zullen aanduiden als het ontstaan van nieuwe soorten, niet op Gen. 1—3, de schepping uit het niet — en dat zou theologisch nu juist veel interessanter zijn geweest. En ten tweede wil hij ook — in een stukje van een alinea van dat laatste hoofdstuk — dat de christologie, het zondebegrip, de leer van de Wet en evangelie in de dimensies van dat denken beschouwd gaan worden. Over hoe dat zou moeten laat hij zich niet uit en kunnen zeker minder knappe mensen dan de schrijver zich zelfs geen flauwe voorstelling maken. Hier schijnt toch wel veeleer de bioloog dan de theoloog aan het woord te zijn. Dat maakt het geheel bepaald zeer onbevredigend.
Niettemin maakt de bescheiden toon van het boekje een sympathieke indruk.
Wat de opmaak betreft, moet nog worden opgemerkt dat het grote aantal veel te lange alinea's de leesbaarheid van het geheel ongunstig beïnvloedt.
G. B. Smit
G. C. Berkouwer, De Kerk, II, 274 blz., geb. ƒ 28, 50, J. H. Kok, Kampen, 1972
De zin der apostoliciteit, apostoliciteit en waarheid, apostolische successie, apostolisch belijden, de zin der heiligheid, heiligheid en zonde, heiligheid en tucht, heiligheid en zending. Ziehier de opschriften van de acht hoofdstukken van dit respect afdwingende deel van de Dogmatische Studiën, een vervolg op deel 1, waarin gehandeld wordt over de eenheid en katholiciteit van de kerk. Ook hier vindt de lezer geen abstracte, tijdloze beschouwingen, maar een uitgebreide dialoog met de vele opvattingen, die ten aanzien van de kerk — en het stuk van de kerk is in deze tijd zwaar in discussie, niet alleen in de dogmatiek — worden verdedigd.
Ten aanzien van de verhouding van Gods werk en het werk van de mens zegt de auteur: Het menselijke werk is dimensionaal en correlatief geheel en al op het werk Gods gericht en ontvangt zo zijn zin en zijn reële betekenis. Reeds in het begin van dit deel komt daarmede het correlatiebegrip, dat zo'n grote rol speelt in de publikaties van Berkouwer aan de orde. Ik mag hier wel verwijzen — zonder er nader op in te gaan — naar Reflexen van dr. C. Graafland in Theologia Reformata, (Jaargr. XV—2, juni '72 blz. 138 vv). Wel heb ik getracht dit woord vast te houden, al lijkt mij de uitdrukking 'gericht op' niet gelukkig.
Terecht wijst de auteur op de kwijtschelding der zonde als een menselijke daad (Joh. 20 : 23) — Plus XI sprak in dit verband met een huiveringwekkende macht. Het is maar de vraag, hoe deze macht — veel meer volmacht — functioneert; daarbij denk ik aan de opmerking van Calvijn — hier geciteerd —, die waarschuwt tegen het dromen van de een of andere macht die losgemaakt is van de prediking van het Evangelie. — De belijdenis van de apostoliciteit der kerk houdt in, blijvende onderwerping aan het apostolisch getuigenis, maar dat betekent niet een traag hangen aan het verleden. Er moet een voortgang zijn in het oude spoor.
Het hoofdstuk over apostoliciteit en waarheid is niet eenvoudig; hier gaat de schrijver in op het vragencomplex rondom de verificatie d.i. het onderzoek naar de waarheid van het evangelie, in het algemeen naar het waar maken daarvan. Ik zag, dat hierover reeds een discussie op gang komt en dat verwondert mij niet. Het woord waarmaken gebruikt de auteur niet in de zin van waarmaken voor mijn denken, voor de menselijke rede. Terecht wijst hij op de krasse beelden van Paulus, die spreekt van capitulatie en gevangenschap. Anderzijds verwijst hij naar een groeiende neiging naar een redelijke apologie, een apologie, die gericht is op een indringende persuasio (overreding, aanrading). Het Evangelie 'vraagt niet om een blinde gehoorzaamheid noch om een sacrificium intellectus (offer van de rede)'. Ik meen, dat wij hier wèl mogen spreken van een totalitaire gehoorzaamheid en wèl van een sacrificium intellectus, in de zin van afzien van en opgeven van mijn eigenmachtige en aardse (Heid. Catech. antw. 121) denken: De wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid (Jer. 9 : 23 v). Al weet ik wel, dat Berkouwer spreekt van een unieke verificatie, die niet gesteld kan worden buiten de verkondiging van het Evangelie.
In Apostolisch belijden bespreekt de schrijver de vragen over de noodzaak van concentratie en centraliteit in het belijden, over de onderscheiding tussen fundamentele en niet-fundamentele leerstukken (waarover ook Calvijn in de Institutie spreekt), over de aansluiting bij het hedendaagse belijden bij de gefixeerde confessies uit vroegere eeuwen; immers komen allerlei vragen op, die destijds nog buiten de horizon der kerk vielen. Er moet gezocht worden naar de continuïteit in het belijden der kerk. Hier zitten wij nu midden in de vragen, die in de Herv. Kerk telkens aan de orde komen over de betekenis van de oude belijdenissen voor het heden. Terecht zegt de schrijver, dat los van het Evangelie het belijden altijd tot een quantitatief 'te veel' wordt; Calvijn had het ook niet erg op het uberante Athanasianum. Terecht zegt hij ook, dat de inhoudelijke conformiteit met het apostolisch getuigenis de apostoliciteit der kerk nog niet garandeert. Maar belijden betekent zeker ook in onze tijd een inventarisatie van het belijden der kerk in het verleden, als schatten gedolven uit het Woord,— Komt dit moment niet te weinig aan de orde? Het stuk van de erfzonde, dat de schrijver in deze verbanden noemt is hier een baken.
In het hoofdstuk over de heiligheid van de kerk lazen wij over het perfectionisme van de kerk, zoals dat (destijds) door de rooms-kathoüeke kerk geleerd werd, een visie door Calvijn afgewezen en nu door verscheidene r.k. theologen eveneens bestreden. Ten aanzien van de 'overblijvende zonde' en wat daarmede samenhangt stelt Berkouwer, dat hoe men ook Rom. 7 verstaan moet, ook de nieuwere exegese niet zonder meer als optimisme kan worden getypeerd. In de vermaning om te wandelen in de waarheid raken apostoliciteit en heiligheid elkaar; orthodoxie (het recnte geloven) en orthopraxie (het rechte handelen) zijn onlosmakelijk verbonden. Maar mag de kerk de zonde in haar midden tolereren? Het kan in de tucht evenwel niet gaan om een ordemaatregel, waarbij het eigen leven niet in zicht komt en overwogen wordt.
Het Kerkelijke leven is thans veel sterker dan vroeger bepaald door de aarzeling en de terughoudenoneid in het definitieve oordeel. Maar betekent tucht oefenen geen intolerantie? Kan evenwel tolerantie geen verduistering van het Evangelie betekenen in indiffirentisme? Maar het gaat in alle tuchtoefening om de substantie der waarheid. Van Ruler had geen ongelijk als hij zeide, dat de kerkelijke tucnt een vraagstuk is, waarvoor geen volledige oplossing mogelijk is. Al wil dit niets afdoen van de roeping van de kerk om te weren — en meer dan dat — wat haar belijden weerspreekt.
En tenslotte, zending is geen secundaire zaak voor de kerk; zij bedrijft geen zending uit bemoeizucht, uit superioriteitsgeloof; zending is geen zaak van propaganda. Maar zaak, die het wezen van de Kerk raakt.
Ik heb het gevoel, dat men dit boek meer dan eens door moet nemen om de diepste bedoelingen van de schrijver te verstaan; dat ligt niet alleen aan de lezer, geloof ik. Ook wel hangt het samen met de eigen wijze van schrijven, in een voortdurende dialoog met anderen. Maar daarnaast aan de omzichtigheid, aan de aarzeling, waarmee de schrijver knopen zoekt los te maken. En dan blijft de oplossing onzes inziens verre. Met dankbaarheid nam ik van dit deel kennis, dankbaar ook voor de vele verwijzingen naar de Schrift; het zet de lezer aan het denken en roept hem positie te kiezen in visies op diepingrijpende problemen als waarvoor ieder —-wie hij ook is — in de kerk gesteld wordt.
Bt.
Fred. J. Sammers: Prins Claus der Nederlanden; Uitgave Hollandia, Baarn, 80 pagina's; ƒ 8, 90.
De uitgever Hollandia, die jaarlijks in de reeks 'Juliana Regina' een fotoreportage geeft van de wederwaardigheden van het Koninklijk gezin, heeft thans in een fraai fotoboek Prins Claus eens voor het voetlicht gehaald. Het boek begint met de geruchten van een eventuele verloving van Claus met Prinses Beatrix en besluit met een foto van prins Claus met zijn twee zoontjes op Schiphol na terugkeer uit Tanzania. Gezien de sympathie die prins Claus in enkele jaren tijds in Nederland kreeg zullen velen ongetwijfeld dit prachtige boek willen bezitten.
v. d. G.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's