Hendrik Voes en Johannes van Essen
1523 - 1 Juli - 1923
De mannen, wier namen hierboven geplaatst zijn, zijn de eerste Nederlandsche martelaren der Hervorming geweest. Het is op Zondag 1 Juli vierhonderd jaar geleden dat zij op de markt te Brussel den vuurdood ondergingen. Uit naam van de Synoden der Protestantsche Kerken in België zal dien dag aldaar een plechtige herdenking van dien marteldood plaats hebben. Predikanten, gedelegeerden der Synoden en alle Protestanten, die zich daarbij willen aansluiten, zullen zich in optocht van de Temple du Musée naar het stadhuis begeven en aldaar een adres aan den burgemeester overhandigen, waarna in het Palais des Académies in een plechtige zitting van de Société d'histoire du Protestantisme Belge de geloofsdaad der beide martelaren op waardige wijze zal worden herdacht.
Het waren twee nog jeugdige monniken uit het klooster der Augustijner-Observanten te Antwerpen, van wie Luther in zijn „Lied van twee Christenmartelaren", naar Ten Kate's vertaling, zong :
Zij hebben, Aarde en Hel ten trots,
De zegekroon verworven.
Gods kind'ren, stonden ze als een rots,
En zijn ze voor het Woord huns Gods
Als Martelaars gestorven.
Voes, geboortig uit Kemperland in de Meierij van den Bosch ; Van Essen, een Zeeuw, vermoedelijk uit het dorpje Nisse in Zuid-Beveland, behoorden tot de eerste bewoners van het in 1513 door Johannes van Mechelen, prior der Augustijner Observanten te Enkhuizen, in de Nieuwstraat te Antwerpen opgerichte klooster. De kloosterlingen dezer in het laatst der 15e eeuw van Saksen uit hervormde orde kenmerkten zich door strenger tucht en beter leven, dan destijds in vele ontaarde kloosters werd aangetroffen, en hielden zich ook ijveriger bezig met 't onderzoek van de H. Schrift, dan met de strikte naleving van de kerkelijke voorschriften ten opzichte van vasten, gebeden en dergelijke. Gaandeweg hadden dan ook de reformatorische beginselen en de leer van Luther ingang gevonden in 't Antwerpsche Klooster en de meer gezuiverde Christusprediking der Augustijner monniken maakte onder het volk zoo grooten opgang, dat in plaats van hun kleine kapel een grootere kerk gebouwd moest worden. Gansch Antwerpen bleek eerlang door ketterij besmet, tot groote ergernis der katholieke geestelijkheid. Zij nam dan ook spoedig maatregelen om het klooster voor die stoute kettersche prediking te laten boeten. Nog vóór het einde van 1521 werd de toenmalige prior, Jacobus Proost, gevankelijk naar Brussel gevoerd en aldaar bij zijn verhoor door de geloofsonderzoekers zoo in de engte gedreven, dat hij eindelijk, schoon alleen met den mond en niet van harte, den 9den Febr. 1522 in de St. Gudulekerk zijn kettersche gevoelens herriep. Men liet hem echter niet naar zijn klooster terugkeeren, omdat men zijne afzwering niet recht vertrouwde. En niet zonder reden. Toen hij kort daarop te Yperen opnieuw zijn kettersche meeningen uitsprak, werd hij andermaal gegrepen en zou den vuurdood niet zijn ontkomen, indien een ordebroeder hem niet had laten ontvluchten.
Met de verwijdering van den prior, was echter de ketterij in het Antwerpsche klooster niet onderdrukt, zoodat 't noodig werd geacht ook de overige monniken aan een streng onderzoek te onderwerpen. Daarbij bleek 't in Juni 1522 hoever de leer van Luther reeds onder hen was doorgedrongen, en werden allen op last van den bisschop Robert v. Croy, op wagens naar het slot te Vilvoorden gevoerd. Voor de inquisiteurs Frans van der Hulst en Nicolaas van Egmond, bijigestaan door den dominicaan Jacobus van Hoogstraten en enkele anderen, ondergingen zij daar een zeer scherp verhoor en werden tenslotte voor de keus tusschen herroepen of sterven gesteld. De meesten kozen het eerste, en teruggekeerd in hun klooster, beleden zij op het oxaal van de Lieve - Vrouwekerk hunne dwalingen.
Maar Hendrik Voes en Johannes van Essen keerden niet terug. Zij waren door geen bedreigingen of kunstgrepen der inquisiteurs, noch ook door vrees voor den dood te bewegen geweest tot afzwering van hun geloof. Voes, niet alleen de jongste, maar ook geleerdste en stoutmoedigste, bleef op geen enkele vraag het antwoord schuldig. Onbeschroomd verkaarde hij dat zij de Heilige Schrift volgens de aanwijzing van Luther lazen ; aan den Bijbel meer gezag toekenden dan aan de pauselijke decreten ; den Paus niet voor Christus' stedehouder op aarde hielden ; het misoffer overbodig achtten, daar Christus' overgave aan het kruis eens en voor al voldoende was geweest ; vormsel, laatste oliesel en andere gebruiken niet als sacramenten aanmerkten, en de onthouding van den kerk bij het Avondmaal een zonde rekenden te zijn tegen de goddelijke instelling van die plechtigheid. En bij deze belijdenis bleven zij, nadat 61 punten van beschuldiging in een laatste verhoor waren voorgelegd, volharden. Toen werd door den pauselijken legaat Alexander 't vonnis uitgesproken, waarbij zij tot den brandstapel werden veroordeeld.
Den 1sten Juli 1523 stond op de Markt te Brussel een schavot opgericht. Van alle zijden stroomde het volk toe, en nadat de schare van bedelmonniken, inquisiteurs, doctoren van Leuven, abten, leden van den Raad van Braband met den kanselier en den suffragaan van den bisschop van Kamerik daar plaats hadden genomen, werd eerst Voes, die met van Essen in alle stilte uit Vilvoorden was overgebracht, naar het schavot geleid om ontwijd te worden. Daar, van 't hem aangetrokken priestergewaad ontdaan, werd hij, voor een tot altaar ingerichte tafel neergeknield, met al de daartoe behoorende ceremonieën door den suffragaan-bisschop ontwijd, terwijl de gardiaan der Franciscanen tot het volk een lange toespraak hield over het vloekwaardige der ketterij. Geen teeken van angst was al dien tijd op zijn gelaat te bespeuren. „Van elf uren af tot bij twaalf uren toe, is de jongeling al in eenen doene en wesen gebleven, van eender coleure ende onverandert. Sijn aengesicht was schaemachtich ende weselic, waeruut men lichtelic afnemen conde dat hij gantsch een bescheyden saechtmoedig man was. Sijn wesen ende manieren waren also gestelt alsof hij in 't gebedt ende in 't overdencken der hemelscher dinghen gantsch hertelick geweest ware. Als men hem yet beval te doen, dat heeft hij willichlic en gehoorsaemlick volbracht."
Toen hij weer was weggebracht, werd ook van Essen op het schavot geleid en op dezelfde wijze ontwijd. Van Hoogstraten zocht hem nog tot herroepen te bewegen, onder verzekering dat het dan in zijn macht stond hem nog los te laten, maar kreeg ten antwoord : „Gij spreekt als Pilatus, maar gij zoudt geen macht over mij hebben, indien 't u niet van boven gegeven ware."
Na hunne ontwijding in de gevangenkamer van het stadhuis hun sententie gehoord te hebben, werden zij in handen gesteld van den kanselier van Braband, opdat de wereldlijke rechter de straf zou voltrekken, maar uit vrees voor beroering onder de menigte bleef de voorlezing van de tegen hen uitgebrachte beschuldigingen achterwege, toen zij weer op het schavot waren gebracht om den vuurdood te ondergaan. Onder het uittrekken van hun 'bovenkleederen tot op het hemd toe, betuigden zij als ware Christenen te willen sterven, geloovende in een heilige algemeene Christelijke kerk, „aber euer Kirchen glauben wir nicht", gaven zij een der aanwezige biechtvaders ten antwoord. Daarna plaatsten zij zich aan den paal, waaraan, zij niet vastgebonden wenschten te worden, opdat men weten zou, dat zij vrijwillig den marteldood ondergingen. Toen de houtmijt was ontstoken zeide een van beiden : „dat men rozen onder zijn voeten scheen te strooien." Langzaam ging het vuur aan, maar bij het opstijgen van den rook en het uitslaan der vlammen, "werden zij niet kleynmoedig, maar zijn zij „so men uut haer gelaet oordeelen mochte, hoe langer hoe meer getroostet en beter gemoet geworden" en „sach men aen haer een wondenlicke vrolikheijt, also datter veel meijnden dat sij lacheden." Nog stamelden zij tezamen de geloofsartikelen, zongen het Te Deum en riepen meermalen : „Heer Jezus, erbarm U onzer !" totdat de rook hun de stem benam en zij, verstikt, in de vlammen omkwamen.
Zoo stierven de eerste Nederlandsche martelaars der Hervorming. Hun standvastig geloof en hun stervensmoed maak ten een diepen indruk op de omstanders.
Niet zonder reden beducht, dat hun voorbeeld de ketterij te Brussel en Antwerpen zeer zou doen toenemen, strooide de geestelijkheid uit dat de Augustijner monniken nog in het uiterste oogenblik alle ketterijen hadden herroepen en als ware Katholieken waren gestorven. Maar niet alleen de omstanders, maar ook de beul, zooals Erasmus later in een brief aan den Gentenaar Karel van Uten hoven schreef, had, daarnaar gevraagd verzekerd, dat zij geen enkel woord van berouw hadden geuit. Luther, die sinds lang met de eerste priesters van 't Antwerpsche klooster in betrekking stond was door den dood der twee Augustijners diep getroffen, zooals hij in een aandoenlijk en hartverheffend schrijven aan „de Christenen in Holland, Braband en Vlaanderen" in het laatst van Augustus 1523 te kennen gaf. In zijn reeds genoemd lied, dat, nauwelijks bekend geworden van mond tot mond ging en, zoo in Duitschland als in ons Vaderland onder de kerkelijke liederen werd opgenomen, heette het :
Sie raubten ihn das Klosterkleydt;
Die Weyh sie ihn auch namen;
Die Knaben waren dess bereyt,
Sie sprachen frölich: Amen!
en dan :
Das schickt Gott durch sein Gnad also
Dass sie recht Priester worden,
Sich selbst ihm musten opffern da
Und gehen in Christen orden.
en verder :
Die Aschen will nich lassen ab,
Sie steijt in allen Landen
Hie hilfft kein Bach, Loch, Grub noch Grab,
Sie macht den Feynd zu schanden.
om, naar Ten Kate's vertaling, aldus te besluiten
Straks zal de nieuwe lentezon
Den wintervorst beschamen:
Reeds knopt 't blad, reeds vloeit de bron
Hij die het heerlijk werk begon,
Hij zal 't voltooien. Amen!
Nog na 4 eeuwen staan beide mannen voor ons als de eerste Nederlandsche bloedgetuigen der Hervorming, tot wie het Protestantisme ook in onze dagen met eerbied, dankbaarheid en bewondering mag en moet opzien, en die ons blijven toeroepen: Houdt wat ge hebt, opdat niemand uw kroon neme !
Diepenveen.
(Overgenomen uit de N. Rott. Courant van Vrijdag 22 Juni j.l.).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's