FEUILLETON
Kleine Luijden
SCHETSEN UIT HET FRIESCHE DORPSLEVEN,
door IDSARDI
6)
Alleen deden allerlei verhalen de rondte en waren ook door praatgrage menschen op „Olga-State" verteld. Wie weet, wat men later met zoo'n mensch kwam te beleven. 't Was een slecht teeken, wanneer iemand het in eigen omgeving niet vinden kon. Gewoonlijk was er aan zulke menschen een steekje los. En dan ook nog een kind!
Maar ds. Randwijk had zich niet uit het veld laten slaan, 't Kon al te maal waar zijn wat gezegd werd, maar het kon toch ook nog anders wezen. In elk geval, 't was een mensch, en als allen haar verstieten, ook degenen die een schuilplaats konden bieden, waar moest zij dan heen?
Stond er niet geschreven: „welgelukzalig is hij, die zich verstandig gedraagt jegens den ellendige"? Ontfermde de barmhartige Samaritaan, waarover de menschen in de gemeente zoo graag hooren preeken, zich ook niet over een man, van wiens verleden hij niets afwist en heeft de Heiland zelf het meest verworpene en verachte niet aangehaald en bescherming gegeven onder Zijn zegenende Middelaarsarmen?
De familie Deelstra had zich ook heel wat getroost, doch het was aandoenlijk, te zien hoe dankbaar die ongelukkige vrouw voor elk blijk van toegenegenheid was. Was het niet omdat men het daar veel te druk had en de zaak het niet toestond, dan hield men haar grif nog een poos. De baas zelf was gek met den kleinen knaap, en soms had hij er drie tegelijk op zijn knieën, twee van hem zelf, en dan Henkie, die hem ook al vader noemde.
Lastig zou zij in geen geval zijn. Veeleer leek zij hem een hoogstaande vrouw met veel eergevoel, die niet gewoon was van gaven te leven, en ongetwijfeld zoo spoedig mogelijk zou trachten, goed te maken wat men aan haar deed. Wie wist hoeveel zegen misschien over eigen hoofd en huis werd ingehaald, door zich over deze menschen te ontfermen. Zegt de Schrift ook niet: vergeet de herbergzaamheid niet, want daardoor hebben sommigen onwetend Engelen geherbergd?
Toen had dominé het pleit gewonnen. Als gewoonlijk wanneer hij in het nauw zat, had Rijpkema de breede hand door de reeds grijzende baard gehaald, en toen, na eenig nadenken, met een glimlach gezegd: „die dominé's weten precies, hoe zij een mensch bij het hart moeten grijpen", en aanstonds daarop tot de kinderen; „jongens, jullie moeten morgen de woning aan den „Viersprong" ruim maken, want wij krijgen daar een paar gasten in".
,,Dank je wel hoor" — heeft dominé toen met een handdruk gezegd — „ik wist wel dat je hart op de rechte plaats zat".
Over de inrichting van het huis was verder niet gesproken. Hij wist óók wel, dat het nu goed in orde kwam.
Die ruiten werden wel gemaakt, en die vloer wel gelapt, en die schoorsteen wel bepleisterd en die muren wel opgeknapt. Doch zóó kwam het dat ds. Randwijk met een voorstel komen kon, 't welk dadelijk een oplossing was.
Ternauwernood behoeft gezegd, dat Sien het met beide handen aangreep. Temeer, toen haar van alle zijden toezegging gedaan werd dat men trachten zou eenige meubeltjes bij elkaar te krijgen. Mevrouw van den dominé had boven een kinderledikant met toebehooren staan en kon dat wel missen. Ook waren in de pastorie nog wel eenige stoelen overcompleet. Bakker Deelstra zou zorgen voor een lamp en een tafel, om van vele andere dingen maar niet te spreken. Een ander beloofde eenig keukengerei en toen het zoover was dat achter de toonbank bekend gemaakt werd dat die vreemde vrouw met haar kind in de woning van boer Rijpkema van den „Viersprong" kwam, en dat dominé hier de hand in had, toen duurde het maar kort of elk ging zich beijveren om van het zijne iets af te staan.
Wat er in die dagen in het hart van Sien is omgegaan, kwam de buitenwereld nooit te weten. Alleen de familie Deelstra en dominé waren soms getuige van de diepe ontroering, welke zich dikwerf van haar meester maakte, als zij zag op de vele weldaden waarmede men haar omringde. Een enkele maal moest zij zich met geweld beheerschen om niet meer uit te laten dan zij althans voor 't oogenblik wenschelijk achtte, doch dit was voor allen, die haar van meer nabij hadden leeren kennen, duidelijk, dat vroeg of laat openbaar zou worden, hoe hier aan geen ondankbare een gunst was bewezen.
't Was op een Maandagmorgen. Over de velden lag een sneeuwkleed in ongerepte schoonheid, schitterend als paarlen in het zonlicht, terwijl als met onzichtb're hand de winterbloemen op de ruiten werden geteekend en een heldere vrieslucht over het rustige landschap welfde. Daar kwam Bouke van „Olga-State" met de brik om voor Bakker Deelstra stil te houden, en Sien met haar kind en de bakkerin naar den „Viersprong" te brengen. Natuurlijk ontbrak het niet aan nieuwsgierigen. Niettegenstaande de vinnige kou, hokten eenige vrouwen, de handen onder de boezelaars, op een hoek samen, om de nieuwe dorpelinge goed op te nemen. Veel gelegenheid werd hiervoor niet gegeven. Instappen en wegrijden was het werk van een oogenblik. Toch meende men een oordeel te kunnen vellen. De een vond haar leelijk en de ander „knap". De een dacht haar eerder te hebben gezien; de ander, dat zij wel van hooge kom-af kon zijn, getuige de manier van groeten. De een herkende den hoed, en een ander den mantel. Maar allen viel het op, met welk een bizondere teederheid zij haar kind droeg, dat lijdende scheen te zijn.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's