JONKER VAN STERRENBURGH
Een verhaal uit het Friesche volksleven
Met toestemming van den Uitgever J. H. Kok te Kampen
Echter spraken uit zijn gansche houding, uit al zijn woorden, een zekere ernst en beslistheid, die den man verrieden, tot een karakter in de school des lijdens gevormd. Thans zit men nog eenige oogenblikken na te praten. De meeste heeren, die mede de bijeenkomst hebben bijgewoond, zijn reeds vertrokken. Als gewoonlijk gaan de gesprek ken over de onderwerpen van den dag, waarbij de binnen - en buitenlandsche politiek, alsook de algemeene maatschappelijke toestanden niet vergeten worden. Tot hiertoe is het zuivere, onvervalschte liberalisme in de Provincie op alle gebied heer en meester geweest zoodat in bijna alle hoogere en lagere bestuurscolleges voorstanders van deze partij de lakens uitdeelen, en zonder met hun rechten rekening te houden, over de minderheden beslissen. Evenwel wordt, blijkbaar niet zonder reden, door de heeren gevreesd, dat in de naaste toekomst aan dat oude, conservatieve liberalisme wel eens een stoot kon worden gegeven, waardoor het veel van zijn invloed en macht zou verliezen. Aan den eenen kant tengevolge van de opkomst van de machtige arbeidersbeweging, welke onder leiding van de volgelingen van Marx in de richting der Sociaal-Democratie Staat en Maatschappij zoeken te hervormen, desnoods door het geweldig wapen der revolutie, aan den anderen kant door de toenemende macht van de orthodoxie, waardoor het kerkelijk leven in menige gemeente een geduchte verandering ondergaat, welke dóór werkt in de huisgezinnen en op de school, en, naar men vreest, straks in het geheele leven.
't Is vooral het laatste punt, dat in dezen intiemen kring het onderwerp van gesprek uitmaakt en in 't bijzonder is het Baron Van Rinia, die van dit alles weinig heil verwacht. Eenerzijds vreest hij voor zijn eigendom; volgens de mannen, die als volksleiders optreden, zal door socialisatie het bezit algemeen moeten worden ; anderzijds acht hij het dwepen veler protestanten met den Bijbel en het willen terugkeeren tot de dogmatische begrippen uit de 16de eeuw, zooals hij deze noemt, niet alleen verouderd, maar ook gevaarlijk voor de ware beschaving en volksontwikkeling.
Zonder tot nog toe persoonlijk aan de bespreking deel te nemen, heeft de Jonker deze toch met aandacht gevolgd. Iets, dat op een fijnen glimlach lijkt, speelt om zijn mond.
„En hoe vindt jij het. Van Sterrenburgh, zoo vraagt Rinia, „dat 't volk in den laatsten tijd zoo roerig wordt, en met zulke coge eischen begint te komen ? "
„Hoe ik het vind ? Och, wat zal ik zegen. 'kHeb mij wel eens afgevraagd, hoe het mogelijk is geweest, dat men dit niet eerder heeft gedaan".
„Wat bedoel je daarmee ? " „Ik bedoel, dat het de vraag zou zijn of wij het leven van inspanning en ontbering, 't welk door de meeste menschen uit 't volk geleid wordt, zoolang zouden kunnen uithouden, zonder in opstand te komen en om te zien naar het verkrijgen van betere toestanden".
„Maar dat is geen vergelijking ; wij, die uit een heel anderen stand zijn voortgekomen, of die menschen, die van huis uit niet beter weten, dan dat het leven voor hen een worsteling is. Er zijn rijpaarden en er zijn werkpaarden, en zoo zijn er werkmenschen en menschen, die laten arbeiden".
„Natuurlijk, en dat zal zoo moeten blijven ook, maar het is de vraag of tengevolge van tal van omstandigheden het onderscheid, en hierdoor weer de afstand tusschen menschen en menschen, in onze dagen niet te groot is geworden".
Met verwondering zien beide vrienden den spreker aan. Nog nimmer is in hun kringen zulk een toon gehoord. Dat Van Sterrenburgh jegens zijn ondergeschikten heel anders optreedt dan zij, en de meesten uit de hooge standen, en met zijn kapitalen velen helpt, is natuurlijk wel bekend, doch dat hij zóóver zou gaan, dat hij iets gevoelt voor de volksbeweging, die naar lotsverbetering staat, begrijpen zij niet, dat is iets ongehoords.
„Ben je soms propagandist van het Socialisme ? " schimpt Van Nauta, die eveneens van adellijken bloede is, doch niet beschikt over zooveel middelen als de andere heeren.
Opnieuw plooit een fijne glimlach het gelaat van den Jonker.
„Houd je maar kalm", zegt hij, „daar is niet veel gevaar voor, maar wèl wil ik zeggen, dat er bij mij nog onderscheid bestaat tusschen een werkpaard en een mensch, al is hij dan ook afkomstig uit de volksklasse, terwijl ik mij ook niet schaam om te zeggen, dat, wanneer ik den zwaren levensstrijd zie van velen die aan ons ondergeschikt zijn, en mij indenk voor welk een karig loon over het algemeen die menschen hun arbeidskracht verkoopen — 't eenige wat zij hebben aan te bieden — het mij dan verwondert, dat zij er den moed in houden. Bovendien, wat is de vrucht, die de meesten hunner van hun arbeid genieten ? Duizenden krijgen zelfs niet eens te zien, hetgeen door hen wordt geproduceerd. Zij zijn een onderdeel van het geheel, een verlengstuk van de machine, die het werk doet, hetwelk menschenkracht te boven gaat; of ook, zij zamelen in en brengen bijeen, maar om slechts te zien hoe het in schuur of kelder wordt opgetast, vanwaar het straks in klinkende munt wordt omgezet, zonder dat zij persoonlijk iets van dat alles ontvangen. Het eenige wat zij krijgen is, dat hun als loon eenige guldens worden uitgekeerd, waarmede zij met de hunnen maar moeten zien rond te komen
„Maar daarvoor is dat volk er dan toch ? " merkt Van Nauta op.
„Zoo hebben wij ten minste altijd gemeend, en zoo is het ons altijd geleerd", antwoordt Van Sterrenburgh.
„Hoe zou jij dan het maatschappelijk even ingericht willen hebben ? " vraagt Van Rinia, in toenemende verbazing.
„Dat weet ik zelf niet; ik heb daarover absoluut geen vast idee. Maar wèl komt 't mij voor, dat reeds ontzaglijk veel gewonnen zou zijn, wanneer er meer toenadering kwam tusschen wat wij hoog en laag noemen, zoodat méér gevoeld werd dat de een den ander noodig heeft, en men daardoor elkander ook meer leerde waardeeren. Wan neer dan bovendien door den werkman een zeker aandeel in de winst werd genoten, en b.v. de landarbeider een stukje grond ontving, waar hij zijn eigen vruchten kon bouwen, en dat in de toekomst zijn eigendom werd, of de fabrieksarbeider een zeker percentage kreeg van wat nu jaarlijks de ondernemers of aandeelhouders ontvangen, dan zou dat voor die menschen zelf een prikkel zijn, welke hen aanspoorde tot ijver en trouw, en waardoor bovendien eenige zonneschijn in hun nu vaak zoo kleurloos leven gebracht zou worden".
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1932
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1932
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's