JONKER VAN STERRENBURGH
Een verhaal uit het Friesche volksleven
Met toestemming van den Uitgever J. H. Kok te Kampen
„Begrijpen ? Neen, maar daar zijn heel wat dingen, die ik niet begrijp en toch geloof. Zoo is het ook met het Woord, en ik weet dat het is, gelijk het daar staat." — „Hoe dan? " — „Omdat het door mij is heengegaan als een levenswoord, Jonker, dat mij zóó gelukkig gemaakt heeft, als niets ter wereld vermag te doen." — „Maar hoe is dat dan gegaan ? " — „Och, hoe zal ik dat zeggen. Ik heb er mij zelf zoo in gevonden, precies zooals ik was, arm, en zondig, en schuldig, en verloren, maar toen ook wat ik noodig had : vergeving, en vertroosting, en vrede met God, en verzekering van het eeuwige leven." — „Maar ben je dan nooit meer bedroefd. Marijke ? " — „Jawel, Jonker, men is mensch, en ik heb ook mijn kleine verdrietelijkheden, en ik begin zoo langzamerhand den last der jaren te gevoelen, maar het meest bedroefd ben ik, als door een of andere oorzaak de nabijheid des Heeren gemist wordt. Dan is het precies, als wanneer de zon achter de wolken gaat, en het zoo triest en donker over de wereld wordt."
„En zie je er dan niet tegen op. Marijke, als je een keer uit je mooie huisje weg moet ? " — „Wat zal ik zeggen. Jonker, zoolang ik nog zoo goed ben als nu, wil ik nog wel graag wat blijven, want ik ondervind zooveel goeds van God en menschen, en wat het sterven aangaat, als Paulus zou ik ook liever overkleed dan ontkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde, maar van het overige heeft de Heiland gezegd tot allen, die Hem liefhebben, dat in het Vaderhuis vele woningen zijn, en Hij daar al de Zijnen plaats bereid." — „Dat geloofde mijn moeder ook, nietwaar Marijke ? " — „O, ja Jonker, ik heb haar den laatsten nacht van haar leven dat nog voorgelezen, en dat deed haar toen zoo goed, dat er een glimlach op haar gelaat kwam, midden in den doodsstrijd." - „Waar staat dat ? " — „In Johannes' Evangelie ; zij vroeg mij iets uit de troostrede en het Hoogepriesterlijk gebed van den Heere Jezus voor te lezen." — „Waar was Pa toen ? " — „Die was even gaan rusten". — „Weet je ook welk hoofdstuk het is ? " — „Dan moet ik eerst even gaan zien, want mijn geheugen wordt minder, moet u rekenen."
Meteen wordt de oude huisbijbel ter hand genomen. Blijkbaar is zij goed thuis in het Boek.
„Daar heb ik het al, " zegt zij, „hoofdstuk 14 en 15 en 16, en dan in hoofdstuk 17 dat mooie gebed."
Aanstonds haalt de Jonker zijn notitieboekje te voorschijn, om het aan te teekenen, en zeide :
„’k Zal het eens nalezen."
Met een van blijdschap stralend gezicht kijkt het oudje den zoon van haar voormaligen meester aan, in wien zij zoo de beeltenis zijner moeder terugvindt.
„Verwondert je dat zoo ? " vraagt hij. — „'t Is zulk een verrassing, " is haar antwoord, „en ik ben er zoo blij om." — „Maar daar heb je toch niets meer of minder om. Marijke". — „Neen, maar ik zie den Jonker zoo gaarne gelukkig, en dit is de eenige weg tot het ware geluk. De Apostel zegt : „dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt." — „Nu, Marijke, ik wou je even komen vertellen, dat ik Hem wensch te leeren kennen, om Hem te dienen zooals Hij dat vraagt".
Daarop vertelt hij in 't kort wat er in den laatsten tijd met hem geschied is, en dat hij aan ds. Feurman heeft medegedeeld waar voortaan zijn plaats zal zijn.
Marijke is een en al aandacht. Van zijn zieleworsteling heeft zij geen kennis, omdat haar weg een gansch andere is geweest, maar duidelijk merkt zij, dat het de Geest des Heeren is, die hier ook in dit hart een effen baan maakt voor Hem, die als de Koning der eere bezit neemt van dit leven. Tranen van blijdschap loopen over haar gerimpeld gelaat. Wat zij vaak heeft gebeden is gebeurd. De Jonker van „Grovestins" kiest partij voor het Kruis.
„Dat moest mevrouw nog eens beleefd hebben, " roept zij uit, om er echter terstond aan toe te voegen : „maar misschien hebben de Engelen het haar al verteld."
„Dacht je dan, dat die het wisten ? " vraagt hij met een glimlach.
Met kalme, doch stellige zekerheid is het antwoord :
„Daar is blijdschap onder de Engelen Gods over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekeering niet van noode hebben."
Opnieuw merkt de Jonker hoe weinig hij nog van de waarheid afweet, en hoevele verrassingen hem wachten bij het doorzoeken van de H. Schrift, en hoe dit oudje hem onderwijzen kan. Lang en veel wordt er nog gesproken.
Met een opgewekt hart, en de belofte spoedig eens weer te zullen komen, gaat hij eindelijk heen. Hij kan het zich zelf niet verklaren, maar het is alsof hij jaren jonger geworden is, sinds zijn oog voor de eeuwige dingen is opengegaan. En weer herinnert hij zich dat woord, waarin gesproken wordt van een opvliegen gelijk de arenden, en van een loopen en niet moede worden, en van een wandelen en niet mat worden.
Aan den avond van dienzelfden dag zit ten Mollema en zijn vrouw samen aan tafel. De jongsten van de kinderen zijn al lang naar bed ; alleen Sjoerd was nog een poos langer opgebleven, om zijn lessen te leeren. Sinds een paar weken krijgt hij van den meester privaat onderwijs in de plantkunde en het rekenen. De Jonker heeft hier op aangedrongen, omdat het den jongen later te pas kon komen en gezegd, dat het geld voor de lessen en boeken geen bezwaar behoefde te zijn, daar hij hiervoor wel zorgen zou. De lange winteravonden worden op deze wijze tevens nuttig besteed.
Thans evenwel is de geheele kinderschaar ter ruste. Vrouw Mollema is bezig met naaiwerk, terwijl Douwe de courant leest en een pijp rookt. Bij den eersten aanblik is het te zien, dat hier in den laatsten tijd een zekere welvaart heerscht, zoodat de grootste zorgen voorbij schijnen te zijn. Er is eens iets nieuws aangekocht, of, wat oud en gebrekkig was, hersteld, en buurvrouw Aaltje heeft niet geheel ongelijk als zij zegt, dat men bij de Mollema's mooi op de kluiten komt. Toch gaat de huishouding geregeld haar gang en van overtollige of onnoodige weelde is geen sprake. Daar is vrouw Mollema een te verstandige huisvrouw voor, die bovendien het haar schuldige plicht rekent om, nu de Heere haar meerdere ruimte gegeven heeft, met de toevertrouwde talenten nuttig werkzaam te zijn.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1933
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1933
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's