De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Een gebed uit de diepte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gebed uit de diepte

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

’En neem Uw Heilige Geest niet van mij.' Psalm 51 : 13b

Wie opmerkt dat onze tekst te lezen is in Psalm 51 denkt daarbij terstond aan de omstandigheden waarin David dit gebed uit de diepte tot God opzond.

Het was ware verootmoediging die David op de knieën wierp. Wel had David van Godswege door de dienst van Nathan mogen horen: 'De Heere heeft uw zonde weggenomen en gij zult niet sterven.' Toch bidt David: 'Verwerp mij niet van Uw aangezicht en neem Uw Heilige Geest niet van mij.'

Dat is niet ongeloof aan Gods beloften. Het is niet een trappen op Gods hart, een verwerpen van Gods barmhartigheid! Neen, ware verootmoediging doet hem zo bidden! God zou zo rechtvaardig zijn David weg te werpen van Zijn aangezicht en Zijn Heilige Geest van David weg te nemen!

David redt zichzelf niet uit de zielenood en het schuldbewustzijn door de verstandelijke redenatie: 'O, de Heere kan Zijn kinderen nooit verwerpen! Die Zijn Geest ontvangen hebben, zullen die Geest nooit meer verliezen.'

In de zonde van David is aan de dag getreden hoe verwerpelijk de mens is door zijn ongerechtigheid. Hoe ongeestelijk de mens is, ook na ontvangen genade. Dat benauwt David.

In Davids leven is niet aan de dag gekomen dat hij door de Geest van God werd geleid. De geest van ontucht en later van moord en doodslag, van leugen en bedrog had zijn hart vervuld.

Als God nu Zijn Geest wegneemt uit dat door de zonde verontreinigde hart, weet David zichzelven overgegeven aan de gruwelijke macht der zonde die in zijn hart woont en tot alle dingen in staat is. Dan is hij een prooi van de boze die briesend rondgaat, zoekende wie hij van Gods kinderen kan verslinden. Dan zinkt David neer in de modder der zonde eerst en in de poel van de eeuwige wanhoop daarna! Daarom bidt hij: 'Neem Uw Heilige Geest niet van mij.'

Is dit gebed wel juist?

Kan God Zijn kinderen Zijn Heilige Geest ontnemen?

Heeft de Heere Jezus niet gezegd: 'Ik zal de Vader, bidden en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid.' 'Hij blijft bij ulieden en zal in u zijn.'

Daar is nog een vraag. Als God Zijn Geest niet wegneemt van Zijn kinderen, was dan de Heilige Geest in David toen hij zondigde met Bathseba? Toen hij met leugen en bedrog zijn knecht Uria de dood in joeg?

Het is duidelijk dat Davids gedragingen ten opzichte van Bathseba allerminst vruchten van de Heilige Geest waren. Welke samenstemming is er tussen  de Geest der waarheid en de geest der leugen?

Evenmin als het bij Petrus een vrucht des Geestes was dat hij in het paleis van Kajafas Christus verloochende en zichzelf vervloekte, zwerende: 'Ik ken de mens niet!' Zouden wij durven beweren dat toen de Heilige Geest van Petrus was weggenomen? Het zou in strijd zijn met Gods Woord dit te willen beweren.

Was de Heilige Geest terecht teruggeweken, geheel geweken was Hij van Petrus niet en van David niet. Dat blijkt duidelijk uit droefheid naar God die zowel bij Petrus als bij David gevonden wordt.

Want voor beiden heeft de Heere gesproken: 'Ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude.'

Hoewel de gaven des Geestes bijna verstikt waren, zij waren niet geheel en al ontnomen.

Het is toch niet denkbaar dat de bestraffing van Nathan zo gemakkelijk en zo snel zou hebben kunnen werken, om David uit de verdoving op te wekken, als het zaad van de vreze Gods niet in zijn hart gevonden werd.

Dat David — zeer terecht — in benauwdheid was Gods aangezicht te moeten missen, was door de Heilige Geest.

Door de indachtigmakende werking van de Heilige Geest! 

Als David bidt: 'Neem Uw Heilige Geest niet van mij' belijdt de dichter in deze woorden dat hem de Heilige Geest van God geschonken is en God de belofte heeft gegeven dat Hij Zijn Geest niet van David nemen zal.

Maar in het gevoel van zijn schuld bekent David in onze tekst dat de Heere niets aan David verplicht is omdat hij tegen de stem en de drang des Heiligen Geestes gezondigd heeft.

David vreesde dus niet dat God veranderlijk is maar wel dat hij de inwoning van de Heilige Persoon des Geestes onwaardig is, omdat hij die zo diep bedroefd heeft. Dat God Zijn Heilige Geest geeft aan een arme zondaar om woning in hem te maken en bij hem te blijven dat is en blijft vrije genade. Dat is louter ontferming om Christus' wil. Duizendmaal verzondigd, waarom er alle dagen reden blijft te bidden: 'En neemt Uw Heilige Geest niet van mij.'

Tenminste als deze Geest ons van de Vader geschonken is!

Anders blijft er reden zijn smekingen voor het aangezicht des Heeren neer te leggen dat de Geest u geschonken worde naar de belofte van Christus: 'Indien gij die boos zijt weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de Hemelse Vader de Heilige Geest geven, die Hem bidden.’

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juni 1972

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Een gebed uit de diepte

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juni 1972

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's