De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Prof. dr. J. Severijn en de kerk (11)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. dr. J. Severijn en de kerk (11)

8 minuten leestijd

Wij zagen, welke de hoofdbezwaren van de Commissie van de Gereformeerde Bond waren tegen het voorstel van de nieuwe kerkorde. Er waren echter nog andere bezwaren, die in de latere ontwikkeling van het kerkelijk leven niet onbelangrijk bleken te zijn. In het voorstel verschenen verschillende organen van bijstand. De commissie was hier bevreesd voor een episcopale-bisschoppelijke-bedreiging, voor het gevaar van over-regeling en over-heersing en van een aantasting van de bevoegdheden van de plaatselijke gemeenten. Opnieuw is dus de zelfstandigheid van die gemeenten in het geding! De commissie erkende, dat allerlei arbeid, tevoren over gelaten aan partikulieren, terecht als een taak van de kerk werd gezien en dat dit vroeg om een organisch contact tussen wat plaatselijk en regionaal gebeurt. Maar afgewezen werden organen met een dwingend karakter. En dit temeer omdat er in de kerk principieel uiteenlopende opvattingen gevonden werden! De commissie was ook bevreesd voor een overorganisatie en een kerkelijke bureaucratie van raden met een permanent karakter, die tevens een te zware financiële belasting zouden meebrengen.

De commissie sprak tevens als haar oordeel uit, dat de kerk wel geroepen is de grondbeginselen voor het geestelijk en zedelijk leven aan te geven, doch dat het niet wenselijk is, dat zij zich rechtstreeks met 'van alles' bemoeit.

Artikel 8

Een ander bezwaar gold artikel 8 van het voorstel, dat dus handelde over het apostolaat. Het betrof allereerst de plaats van dit artikel - dus voor artikel 10 over het belijden. Wij handhaven - zo schreef de commissie - dat het belijden vóór het apostolaat moet staan. Eerst moet duidelijk zijn wat wij als kerk belijden, welke boodschap de kerk te brengen heeft aan Joden en heidenen. Dan gaan wij uit om dat andere werk - het apostolaat - te doen. In dit verband wees de commissie er op, dat het woord apostel in het Nieuwe Testament met name slaat op de twaalven en dat hun arbeid vooral gericht was op de opbouw van de gemeenten, in belijden en leven. Zullen, zo vroeg de commissie, het gebruik van het woord apostolaat en de betekenis, daaraan in het voorstel gegeven, niet leiden tot misverstand en verwarring. Zij gaf hier de voorkeur aan het woord zendings- of missionaire arbeid! In zijn bijdrage in 'Verbi Divini Minister' kiest drs. B. Oosterom echter voor het woord apostolaat, omdat dit volgens hem dichter bij het Nieuwe Testament staat en meerzeggend en 'pneumatischer' is. De commissie had mede bezwaar tegen de plaats, die aan het instituut 'Kerk en Wereld' werd gegeven.

Ouderling-kerkvoogd

Nog een ander bezwaar betrof de voorgestelde figuur van de ouderling-kerkvoogd. Deze werd in het voorstel voorgesteld, vooral om wrijvingen tussen kerkeraad en kerkvoogdij te voorkomen en de kerkvoogdijen meer te binden aan de centrale leiding van de kerk. De ouderling-kerkvoogd zou zitting krijgen - en stemrecht - in de kerkeraad, maar zou op zijn verzoek vrijgesteld kunnen worden van de werkzaamheden, aan de ouderling opgedragen. De voorstellers benadrukten, dat het bezig zijn met de stoffelijke belangen van de kerk behoorde bij haar opbouw als lichaam van Christus op aarde. De commissieleden echter vonden toch iets onwaarachtigs zitten in de figuur van de ouderling-kerkvoogd. Deze wordt als ouderling bevestigd, maar kan ontheffing vragen en krijgen van het eigenlijke werk van de ouderling. Terwijl hij in feite kerkvoogd is, behoudt hij zijn rechten als kerkeraadslid. Is het beheer van de kerkelijke goederen, zo vraagt de commissie, eigenlijk wel onder het geestelijk en koninklijk ambt van ouderling onder te brengen: dr. V. Bronkhorst en dr. Noordmans dachten hier ook aan het diakenambt!

In het voorstel vervallen de notabelen. Voor de begroting moest de kerkvoogdij overleg plegen met de kerkeraad. Hier herinnerde de commissie aan het feit, dat de kerkvoogden oorspronkelijk verbonden waren aan de goederen van de fundaties - stichtingen - doch dat in de loop der jaren steeds meer levend geld uit de gemeenten in handen van de kerkvoogdijen kwam. Daarom is het redelijk, dat de kerkeraad het recht heeft om mee te beslissen over de begroting, dus mede over de besteding van dat levende geld. Dit kan tevens de verhoudingen in de gemeenten ten goede komen.

Echter, in het voorstel stond, dat, als het overleg tussen kerkeraad en kerkvoogdij niet tot overeenstemming leidt, de provinciale kamer van toezicht dan moet ingrijpen om alzo tot de eindbeslissing te komen. Bovendien krijgt deze het recht om op de begroting posten af te voeren en aan te brengen. Dit, zó oordeelde de commissie, was weer een ontoelaatbaar ingrijpen in de rechten van de plaatselijke gemeenten. Ook aan de bredere kerkvoogdij-organen werd volgens haar te grote macht gegeven.

Plaatselijke gemeente

Tenslotte bracht de commissie met nadruk naar voren, dat zij dus met name opkwam voor de rechte functionering van de belijdenis, om het Schriftgeloof daarin tot uitdrukking gebracht, én voor de rechten van de plaatselijke gemeenten. De commissieleden waren, wat dit betreft, eensgezind, hoewel wij hier duidelijk de stem van Severijn horen doorklinken! Nogeens sprak de commissie als haar mening uit dat in het voorstel de plaatselijke gemeenten nog te veel als samenstellende delen van de algemene kerk werden gezien, terwijl die toch zelfstandige openbaringen van het lichaam van Christus zijn en de eenheid toch ligt in het gemeenschappelijk geloof en de organische band alzo door de kerkorde wordt vastgelegd. De commissie stelde dan ook voor om in artikel 1 van het voorstel niet te lezen: 'de Nederlandse Hervormde Kerk bestaat uit al de Hervormde gemeenten' enz. maar: 'tot het verband van de Nederlandse Hervormde Kerk behoren al de Hervormde gemeenten' enz.

Uit de commissie

Severijn trok zich dus uit de commissie ter voorbereiding van de nieuwe kerkorde terug en liet zijn bezwaren en critiek horen. Na de aanvaarding van de nieuwe kerkorde wilde hij zelfs nog een proces tegen de Hervormde kerk beginnen. Doch niet hij, maar anderen hebben dit ten uitvoer gebracht. Het motief hierbij was dat de kerkorde niet op rechtmatige wijze was ingevoerd. Immers, in 1945 was wel de zgn. werkorde ingesteld, doch artikel 62 van het Algemeen Reglement gold nog. Dat handelde over voorstellen, die de kerk werden ingezonden, ter consideratie. Na binnenkomst van de consideraties kon de synode naar eigen oordeel daarvan gebruik maken en kon de uiteindelijke vaststelling geschieden. Echter dit alles mocht pas gebeuren in de loop van een volgend jaar. Dit diende als waarborg tegen onberaden invoering van ondoordachte voorstellen. De eisers voerden aan, dat bij de aanvaarding van de nieuwe kerkorde die tijdsduur niet in acht genomen was. Die vond plaats in 1950, maar ze had pas mogen geschieden in 1951. De vraag werd opgeworpen of dit met opzet was gedaan. Zou na een langere tijd van bezinning de uitslag soms anders zijn uitgevallen? Op de achtergrond bij dit procederen stond weer de kwestie van de belijdenis en van dé rechten van de plaatselijke gemeenten. Daar was immers ook nog het knelpunt van de approbatie. D.w.z. de plaatselijke gemeenten moesten financieel bijdragen aan allerlei doeleinden van de algemene kerk. Voldeden ze daaraan niet, dan werd geen approbatie, 'toestemming' om te beroepen verleend. Nu was het mogelijk, dat plaatselijke kerkeraden principieel afwijzend stonden tegenover bepaalde doeleinden. Dan werden die in gewetensnood gebracht. De beroeping en wat dat verder inhield, werd tot een incasso-middel! De uitspraak van de burgerlijke rechter viel voor de eisers negatief uit. Enkelen van hen wilden nog in hoger beroep gaan, anderen zagen niets daarin.

Krasse Taal

Op de jaarvergadering van de Gereformeerde Bond uitte prof. Severijn zich in krasse taal. 'Wij staan dus', zo zei hij 'vanaf 1 mei onder een kerkorde die door ons als onaanvaardbaar werd afgewezen. Wat zal dit betekenen voor de positie van de Gereformeerde Bond? Wij willen in geen enkel opzicht vooruitlopen door de conclusie te trekken uit sommige uitroepen van de zijde van de voorstanders, die ingegeven schijnen te zijn door de gedachte: conformeren of heengaan! Het is volstrekt niet onze bedoeling om hete hoofden en koude harten te maken. Wij wensen kalme bezinning. En het is uit dien hoofde, dat het hoofdbestuur tot geen wilde consequenties heeft geadviseerd als haar gevraagd werd hoe te handelen bij verkiezingen voor plaatsen in kerkelijke organen. Juist daarom heeft het hoofdbestuur maatregelen getroffen om de aan de orde zijnde vragen onder het oog te zien.

Thans moge ik volstaan met de mededeling, dat ik, ziende op de ontwikkeling der dingen, geen redenen kan vinden, om te menen, dat de positie van de gereformeerden onder de nieuwe kerkorde een veelbelovende kan zijn. Integendeel, er is reden tot pessimisme. Ik kan het niet anders zien of het karakter van de Hervormde Kerk is grondig veranderd.' Bij deze laatste uitspraak hebben wij wel onze vragen! Intussen; Severijn vervolgde: 'En dat zal, als de heersende geest blijft zegevieren, steeds duidelijker worden. Er blijft slechts één ding over: geloof. Niet lichtvaardig zullen wij daarvan spreken. Doch de Heere is machtig. Zijn goedertierenheid zij over ons en geve ons getrouwheid om staande te blijven, temidden van de tegenheden. Opdat van Hem onze verwachting zij!'

Wij zeggen hier: na de invoering van de nieuwe kerkorde en ondanks het feit, dat anderen een meer positieve uitleg aan dat 'in gemeenschap met' wilden geven, is bij de latere ontwikkelingen wel gebleken, dat de kerk niet op het goede spoor was gezet, integendeel! Met name geldt dit de rechte functionering van de belijdenis en de religie der belijdenis in leer en leven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1985

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Prof. dr. J. Severijn en de kerk (11)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1985

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's