Goddelijke bemoediging
Jozua 1 : 1-9
Dit schriftgedeelte leert ons hoe de Heere onze God voor Zijn Koninkrijk Zijn dienaren niet alleen bepaalde (en wel eens heel zware!) opdrachten geeft, maar óók hoe Hij hen daarbij bemoedigt. En is het niet tot bemoediging voor ons werk in Zijn dienst dat wij dit samenzijn hebben belegd? Wij hebben wel niet als Jozua oorlog te voeren en land te veroveren, maar ook ons ambtswerk als predikanten is wel 's Heeren opdracht, en is eveneens een doorlopende strijd tegen de machten der duisternis, zoals deze zich om ons openbaren, alsook, op moedbenemende wijze, in ons eigen hart. En juist om dat laatste vooral gaat het. Immers de uitoefening van ons predikantswerk kan vaak een bange zielsworsteling meebrengen. Ambtswerk is (hoe goed wij er overigens voor opgeleid worden, en hoe ijverig wij er ons op voorbereiden) ten diepste gelóófswerk. En dat betekent altijd strijd, waarvoor wij de hele wapenrusting van Efese 6 nodig hebben. Elke stap voorwaarts moet op de grote zielevijand bevochten worden. Als hij zijn strijdmachten tegen ons samentrekt, met zijn drommen verzoekingen op ons aanschuift, vaak tegelijk van buiten èn van binnen ons aanvecht, o! Waar blijven wij dan, als wij niet weten en ondervinden, wat de Heere tot Jozua zegt: 'Ik zal met u zijn, Ik zal u niet begeven, en zal u niet verlaten'? En... ook de dapperste en meest begaafde in 's Heeren dienst heeft dat nodig, evenzeer als de zwakke en minder begaafde. Zo ook een van aard dapper en bekwaam man als Jozua. Men heeft uit het feit, dat de Heere in ons Schriftgedeelte hem driemaal aanmoedigt, wel opgemaakt, dat hij van aard 'n bange man was. Maar de manier, waarop hij z'n strijd tegen de Amelekieten voert, en na z'n verspiederstaak onbevreesd het opstandige volk te woord staat, bewijzen eer het tegendeel.
Neen, het gaat om heel wat anders, dat zowel de van nature zwakke als sterke op gelijke wijze nodig heeft, namelijk de bemoediging, die van de Heere ontvangen wordt in de weg van het geloof en - niet te vergeten! - naar Zijn Woord. Als wij, mensen, elkaar bemoedigen, trachten wij bij de ander vooral z'n zelfvertrouwen te sterken. Wij zouden een man als Jozua wijzen op zijn veldheerstalent, zijn behaalde successen. Maar de Heere bemoedigt heel anders!
Dienstwerk voor Hem is gelóófswerk, dat alleen uit Hem volbracht kan worden, en naarmate de taak is ook geloofsoefening vraagt. Beiden, Mozes en Jozua, vertonen al jaren voordat hun grootste taak aanvangt, de rechte geloofskeuze in hun hart en leven. Maar beiden kregen een lange, stille, verootmoedigende tijd van voorbereiding, die niet minder dan veertig jaar duurde. Mozes in Midian en Jozua onder het woelige volksleven in de woestijn.
En aldus verdiept en geoefend leidde de Heere ook Jozua tot zijn grote taak om het volk van Israël over de Jordaan het beloofde land binnen te voeren.
Begint het ware geloof bij zelfvernedering in schuld, kleinheid en machteloosheid te kennen voor God, om uit Zijn genade in Christus naar Zijn beloften uit Zijn Woord te leren leven en handelen, de geloofsoefening gaat daarmee dóór.
Terecht is wel opgemerkt, dat mensen eer te groot zijn voor hun taak in 's Heeren dienst, dan te klein. Het is gevaarlijker de bezwaren van onze taak niet te zien, dan wél, te denken, dat wij onze roeping wel in een handomdraai kunnen klaren, dan te beseffen, dat wij zonder de Heere niets kunnen doen. Jozua werd dan ook bemoedigd met wat de Heere hem beloofde. En die belofte gaf de Heere hem zelfs drie maal, en elke keer met méér klem.
In vers 2 lezen wij: 'Ik gééf u dat land'. In vers 3: 'Ik héb u gegeven, gelijk Ik tot Mozes gesproken heb'.
En in vers 6: "t Land, dat Ik hun vaderen gezworen heb te geven'.
Eerst dus de eenvoudige belofte 'Ik geef', daarna de versterkte 'Ik heb gegeven' en tenslotte een onder ede bezworen belofte! Voorts is er de toezegging dat geen van de tegenstanders voor Jozua aangezicht zal bestaan, ook al zijn het de hoogbeschaafde machtige Hethieten, bij wie vergeleken Israel cultureel ver achter stond. En tenslotte geeft de Heere de rijke belofte: 'Van de woestijn en de Libanon af, tot aan de grote rivier, de rivier Frath, het ganse land der Hethieten, en tot aan de grote zee, tegen de ondergang der zon, zal ulieder landpale zijn'.
Onvoorstelbaar rijk en vast zijn Gods beloften. Maar Hij Zelf staat er voor in met heel Zijn majestueuze Wezen. Geldt dit alles ook niet van onze ambtsopdracht? Is het ons door de Heere onze God toevertrouwde werk niet het uitdragen van het evangelie, de kracht Gods tot zaligheid voor een ieder, die gelooft? Welke arbeid op aarde heeft dat te bieden? En... gerugsteund door een eeuwige verkiezing, een onwrikbaar verbond, in Christus bevestigd, door de Heilige Geest verzegeld, in een eeuwenlange kerkgeschiedenis bewezen tot vandaag toe onder de zwaarste vervolgingen!
Denken wij aan wat Paulus schrijft in Rom. 8. Welke cultuurmacht kan op tegen 's Heeren: 'Ik geef. Ik hèb gegeven. Ik heb gezworen'? Maar ter bemoediging van elke oprechte dienaar is vooral de in Jozua 1 twéé keer voorkomende belofte: 'Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten.' Dat te weten, dat te ondervinden, bij alle wederwaardigheden, ook op ons ambtspad, wat gaat daar een kracht en bemoediging van uit! Niet slechts om beproevingen (zoals Jozua deze vond bij Ai en Gibeon) op de rechte wijze te kunnen dragen, maar de ondervinding van Gods gunst in Christus maakt 's Heeren héle dienst pas echt rijk. En... de Heere belooft het aan zijn dienaren. 'Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld', zegt de Heiland in Matth. 28 : 20. Doch er is in Jozua 1 bij 's Heeren opdracht nog een eis, waarop Hij grote nadruk legt. En dat is het trouw blijven bij Zijn Wet, Zijn Woord. In Jozua 1 gaat het dan om drieërlei:
1. Dat het boek dezer wet niet wijke van uw mond.
2. Overleg het dag en nacht.
3. Dat gij waarneemt te doen naar alles wat daarin geschreven is.
Het gaat er dus om, dat Gods Woord ons spreken, ons denken en zinnen, en ons doen, zal beheersen. Vanzelfsprekend raakt dat zowel ons persoonlijk leven, als - met toenemende verantwoordelijkheid, omdat het 't welzijn van anderen geldt - ons ambtswerk. Niet alleen van het specifieke werk van dienaar des Woords, maar ook van onze omgang met anderen, dient een getuigenis voor de Heere naar Zijn Woord uit te gaan. Maar vooral ons spreken in Zijn dienst vraagt de normering van Zijn Woord. Immers - hier dreigen vele verleidingen! Allen kennen wij ze wel.
Zoals het zich in z'n prediking en spraak richten naar de geest van deze tijd. Meer aansluiting zoeken bij de voorstellingen en levensnormen van de moderne mens, dan vragen naar wat God de Heere zegt in Zijn Woord. Wij brengen dan meer wat de moderne mens behaagt, dan wat hij in werkelijkheid nodig heeft. Doch er is evenzeer het gevaar van zich meer te laten leiden door een in een bepaalde streek of gemeente geldende gemeente-theologie, dan door Gods Woord.
En niet minder groot is het gevaar, om, gedreven door reactie tegen bepaalde misvattingen, te vervallen tot een tegengestelde eenzijdigheid welke dan ook. Ieder onzer krijgt op z'n tijd met genoemde verleidingen te worstelen. Dat vraagt voortdurende bezinning op de onuitputtelijk rijke inhoud der Schriften, opdat wij zelf en onze gemeenten uit de volheid daarvan leren leven en handelen.
Ook handelen! 'Indien wij door de Geest leven, zo laat ons ook door de Geest wandelen', zegt Paulus in Gal. 5 : 25. Naarmate nu Gods Woord ons en ons ambtswerk niet beheerst, zal ons zieleleven in donkerheid geraken en zal de geloofsmoed gaan wijken. Wij zijn niet in Gods weg en bedroeven Gods Geest. De echte moed en geestdrift wijkt dan voor liefdeloze vormelijkheid of zuchtende zwaarmoedigheid. Het is zeker niet 's Heeren wil, dat wij zó onze arbeid in Zijn dienst verrichten! Jozua krijgt zelfs driemaal de roeping: 'Heb goede moed'. In vers 7 staat zelfs: 'Heb zeer goede moed!'. En in vers 9: 'Wees sterk en heb goede moed en verschrik niet en ontzet u niet'. Naarmate wij in de Heere leven - en dat betekent: naar Zijn Woord, dagelijks in Zijn gemeenschap, in ootmoed, in afhankelijkheid, in gehoorzaamheid - gaat ook ondervonden worden: 'Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten'. Zeker, dan blijft er het dagelijks struikelen en vallen. Dat beleeft een Jozua ook uit ervaringen als bij Ai en Gibeon.
Maar dan komen zelfs in deze voor de evangeliedienst zo moeilijke tijden ook de bewijzen op ons pad van Gods rijke zegen in Christus. En die zijn des te groter en rijker naarmate de omstandigheden, waaronder wij ze ontvangen, zwaarder en moeilijker zijn. Ook voor Zijn dienaren is Hij, wat de zegen op hun arbeid betreft, de verrassende God. Zo kwam de toch wel zwaarbeproefde Paulus tot de uitroep: 'Wij hebben dan altijd goede moed!'
Deze is uitgesproken op de bemoedigingsdag voor predikanten en kerkelijke medewerkers te Lunteren op 27 augustus 1985.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's