'De hand aan de ploeg'
75 jaar hervormd-gereformeerd jongerenwerk
'(...)als we ons niet vergissen, dan ligt er voor de Gereformeerden in de Ned. Herv. Kerk hier een breed veld braak. Dan is het hier de plaats, waar ons wordt toegeroepen: de hand aan de ploeg! Zeggen die 200 Vereenigingen met nagenoeg 4000 leden, die bij geen Bond zijn aangesloten, ons niets? Zouden dat geen Vereenigingen kunnen zijn, die bezwaar hebbe om zich aan te sluiten bij het Nederlandsch Jongelingsverbond, omdat daar het beginsel niet gereformeerd is - maar die ook bezwaar hebben zich te vereenigen met den Bond op geref grondslag, omdat het daar alles in handen is van hen, die van onze kerk zijn uitgegaan en daar geen middel onbeproefd wordt gelaten "om zieltjes te winnen" voor hun kerken, vooral onder de jongelingen? En ziet, is het dan onze roeping niet, om te komen tot een Nederlandsch-Hervormde Bond van Jongelings Vereenigingen op Gereformeerden Grondslag? Laten wij ons toch niet schamen om, waar het pas geeft onze liefde voor de waarheid en onze liefde voor onze Herv. Kerk te openbaren.
De Luthersen hebben hun Bond — de Chr. Gereformeerden hebben hun Bond — de mannen van de vereenigde Geref. Kerken hebben hun Bond — de Friezen hebben zelfs hun Bond. Wordt het dan niet méér dan tijd, dat de Hervormden, die de Geref. Waarheid niet minder liefhebben dan zij, die van ons gescheiden leven, óók in deze gaan doen wat op hun weg ligt?'
Bovenstaande woorden schreef ds. M. van Grieken, voorzitter van de in 1906 ontstane Gereformeerde Bond, in de Waarheidsvriend van 11 Februari 1910. Zijn artikel vormde het begin van de oprichting van de Nederlandsch Hervormde Bond van Jongelingsverenigingen op gereformeerde grondslag op woensdag 9 november 1910 te Utrecht.
Afgelopen zaterdag was het dus precies 75 jaar geleden dat de jongelingsbond werd opgericht. Bij de bond sloten zich in dat jaar aan verenigingen, die al in de vorige eeuw waren opgericht (Ter Aa, Montfoort, Zegveld, Zeist, Delfshaven, Veenendaal en Oud-Beijerland) en een viertal verenigingen, die in 1910 — na de oproep van ds. Van Grieken — werden opgericht (Leerbroek, Dordrecht, Vinkeveen, Wilnis). Op 23 april 1911 waren 20 jongelingsverenigingen met 200 leden aangesloten. In 1936 — bij het 25-jarig bestaan — waren ongeveer 150 verenigingen met totaal 4000 leden aangesloten. Ondanks deze groei schreef echter secretaris ds. H. A. de Geus in het jaarverslag van 1934: 'Er was onder ons hervormd-gereformeerde volk zo weinig gevoel voor welke actie dan ook. In 1917 klopte professor Visscher mij meewarig op de schouder met de opmerking: "man wat begin je met je aan het werk van de jongelingsbond te geven, het wordt niets hoor.'"
Professor Visscher hield overigens daarna drie maal een referaat op een bondsdag. In een terugblik op de bondsdag van 1960 laat echter de heer T. W. Korevaar zelfde geluiden horen: 'Er moesten verenigingen worden verbonden, die verstrooid lagen als schapen, die geen herders hadden en waarvan vele weinig voor aansluiting voelden. Tevens hadden deze verenigingen plaatselijk met veel tegenstand te kampen, wijl men het bestaansrecht van een jongelingsvereniging betwistte. Ook landelijk ondervond men tegenkanting, daar men over het algemeen kopschuw was voor organisaties. De predikanten-hoofdbestuursleden kregen te horen dat zij voor een verloren zaak streden, of dat het beter was de jongelui aan zichzelf over te laten.'
Men ziet, er is niets nieuws onder de zon. Maar de hand werd aan de ploeg geslagen en bleef aan de ploeg tot vandaag. Vandaar 75 jaar HGJB. Wie verder kennis wil nemen van de ontwikkelingen in deze jaren leze het boekje 'Historisch archief van de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond 1910-1945', verschenen bij de afdeling jeugdsociologie van de Rijksuniversiteit Utrecht, en het boekje 'Tezaam verbonden', een jubileumboekje dat afgelopen zaterdag bij de herdenking werd aangeboden. (Verkrijgbaar bij het bondscentrum in Bilthoven).
Samen verbonden
Hoewel de titel van het laatstgenoemde boekje uiteraard in eerste instantie slaat op het feit dat jongeren zich in de bond samen verbonden wisten, ligt er naar mijn gevoel ook de bredere verbondenheid van ouderen en jongeren in het geheel van de kring van de Gereformeerde Bond in opgesloten. Het is immers opmerkelijk dat al zo spoedig na de oprichting van de Gereformeerde Bond door de voorzitter daarvan, ds. M. van Grieken, de noodzaak werd uitgesproken om de jongeren samen te verbinden. Welnu, wie het verdere verloop nagaat moet constateren dat de geschiedenis van de Gereformeerde Bond en van de Jongelingsbond nauw verweven is geweest en dat, toen de Gereformeerde Bond in de vooroorlogse jaren door een diepe crisis geteisterd werd, dit ook aan de jongelingsbond niet onopgemerkt voorbijging. In de geschiedenis van de Gereformeerde Bond en van de Jongelingsbond duiken immers telkens dezelfde namen van de 'voormannen' op, met ook bepaalde controversen (in het eind van de dertiger jaren) daaraan verbonden.
Later zijn nog andere bonden ontstaan: de knapenbond in 1921, de meisjesbond in 1926 en de jonge meisjesbond in 1955. In 1980 is het alles samengebracht onder de naam Hervormd Gereformeerde Jeugdbond.
Het samen door de jaren heen verbonden zijn kwam overigens zaterdag tot uitdrukking tijdens de drukbezochte herdenking. Honderden ouderen en jongeren waren 's middags en 's avonds bijeen in Nieuwegein. Duidelijk bleek hoevele (nu) ouderen door de jaren heen met het werk voor de jongeren verbonden zijn geweest. Het was een grote familiaire ontmoeting.
Veranderende tijden
Door de tijden heen is er ook in het jongerenwerk veel veranderd. Met de tijd veranderen vormen. De plaatjes van vroeg alleen al zijn onherhaalbaar. Nabootsing ervan geeft de caricatuur.
Vroeger was het jongerenwerk voor jongens en meisjes gescheiden. Nu is het geïntegreerd. Terecht is beseft dat jongeren in de gemeente samen opgroeien en ook samen gevormd mogen worden, terwijl een niet te verwaarlozen factor is dat zó ook verbintenissen voor het leven ontstonden en ontstaan, waaruit weer gezinnen ontstonden, die toch de kernen van de samenleving maar ook van de gemeenten vormen. Toch is er door de tijden heen bij alle veranderingen ook altijd weer de dezelfde zorg geweest: blijft het jongerenwerk in het spoor? Elke verandering leverde discussies op. Nu kunnen we ons niet meer voorstellen dat het samenbrengen van jongelings- en meisjesverenigingen in het verleden echt niet zó vanzelfsprekend was. Het is zelfs zó dat het loutere feit dat verenigingen gevormd werden — althans dat daarom gevraagd werd — in bepaalde gemeenten problemen opriep. Het moet een beschamende zaak worden genoemd dat dit vandaag nog — zij het héél incidenteel — een probleem is.
Het voorgeslacht heeft terecht beseft dat de gemeente verantwoordelijkeid draagt voor het jongere geslacht, in toerusting, vorming en bewaring bij het beginsel. Die verantwoordelijkheid is onveranderd gebleven. Enkele jaren geleden verscheen een (vijfjaarlijks) visitatierapport in de Hervormde Kerk, waarin nogal in mineur gesproken werd: afnemend kerkbezoek, afnemend aantal catechisanten en belijdeniscatechisanten, afnemend aantal jongeren in het jongerenwerk. En tenslotte werd de (hoopgevende? ) conclusie getrokken dat God ook zonder de jongeren Zijn kerk bouwen kan. Het laatste zal waar zijn, maar wil de Heere het ook zó? In de Bijbel gaat het toch telkens weer om de estafetteloop van de geslachten? Het Oude Testament al is er vol van dat de daden des Heeren moeten worden doorgegeven aan het volgende geslacht. Wat is de gemeente zonder jongeren? Wat is ook jongerenwerk zonder de gemeente? Daarom is het goed dat ter gelegenheid van het jubileum een boekje verscheen (in de Reformatiereeks, Kok, Kampen) onder de titel 'Jongeren in de gemeente'. In dit boekje wordt het jongerenwerk vandaag door de HGJB naar kerk en gemeente ver(ant)woord. In de titel wordt de noodzakelijke verbinding tussen het jongerenwerk en de gemeente verwoord. Het jongerenwerk zal de gemeente een zorg zijn. Ook vandaag moeten we in dit opzicht helaas her en der onverschilligheid constateren. Maar hoevelen zijn door Gods genade de jaren door, door verenigingswerk in de gemeente, niet bij het Woord gehouden of gebleven en zijn daar niet toegerust en gemotiveerd om later verantwoordelijkheden in de gemeente te dragen? Dan mag ook vandaag wel, in een tijd waarin zo vele gevaren en verzoekingen op de jongeren afkomen, het jongerenwerk gedragen worden door de ouderen, niet in het minst ook door de kerkeraden.
Taakstelling
Vandaag is vooral ook een punt de kwestie van het open jeugdwerk. Vooropgesteld dat ook het open jeugdwerk als kerkelijk werk herkenbaar is, moet toch de vraag gesteld worden waarom er in dat opzicht vaak een negatieve benadering is. Het jongerenwerk, dat vooral in toerusting — zég studie — bestaat is ook vandaag onopgeefbaar. En ook vandaag zijn er in den lande her en der de jeugdverenigingen waar studie centraal staat. We mogen dankbaar zijn dat de HGJB in dat opzicht ook veel toerustingstmateriaal bood en biedt.
Maar in het geheel genomen ligt het hier zó simpel niet in de gemeente. Want hoeveel jongeren zijn daarvoor in de gemeente nog op de been te krijgen? Moeten we dan de overigen maar aan hun lot overlaten en hen zien verdwijnen naar plaatsen, die soms de voorportalen zijn van de moderne gevangenissen van de menselijke geest, waarin al zoveel jongeren — ook uit de christelijke gemeente — gebonden zitten?
Het is overigens duidelijk dat het bij het open jeugdwerk zeker gaan moet om de 'geestelijke hartbewaking', om de uitdrukking te citeren in de titel van een bijdrage over het HGJB-werk dezer dagen in het RD. Al te gemakkelijk komen we immers — vooral als het gaat om het bieden van ontspanning aan de jongeren - bij discutabele methoden terecht. Er mag bepaald wel zorg zijn over de methoden bij het open jeugdwerk; als die zorg minstens maar zo groot is over die jongeren, die soms geruisloos uit de gemeente verdwijnen. Het is niet goed als men wel eens hoort dat er meer kritisch gesproken wordt over het bestaande jongerenwerk dan dat bezorgd gesproken wordt over die jongeren, die de gemeente verlaten. Kerkverlating gaat ook aan de kerkdeuren van de Gereformeerde Gezindte, ook in hervormd-gereformeerde gemeenten niet voorbij. Zouden we dan niet meedenken met diegenen die voor een verantwoorde kerkelijke opvang, met daarin centraal ook het bijbels-vormende element willen zorgen en daarvoor tijd noch moeite sparen?
Zuigkracht
Het jeugdwerk in de gemeente kampt vandaag ook met andere 'concurrentie' dan die van de wereld. Het jongerenwerk uit de vrije groepen, of ook uit het geheel van de 'evangelische wereld' doet vandaag een dringend appèl op de jongeren. Dat betekent dat het kerkelijk jongerenwerk ook de verzoeking ondervindt om de vormgeving — als het gaat om bijv. muzikale omlijsting van programma's en om opzet van de programma's überhaupt — aan die van de buitenkerkelijke bewegingen aan te passen. Het gaat echter ook hier om het bewaren van het pand ons toebetrouwd. Gereformeerd kerkelijk jongerenwerk zal ook in de vormgeving een eigen stempel dragen. Dat is de jaren door zo geweest. Daarvoor is het eigen jongerenwerk ook door het voorgeslacht in het leven geroepen.
Overigens is het zo dat in de loop van de jaren meer zicht is ontstaan op nieuwe facetten van jongerenwerk, facetten die eerder niet zo gezien werden maar waartoe toch een appèl vanuit andere kringen is uitgegaan. Ging het vroeger vooral om toerusting alléén, de laatste jaren heeft zich daarbij gevoegd het element van dienstbetoon (diakonale taken) en getuigenis (evangelisatiewerk). Wat dit laatste facet betreft gaat de gereformeerde theologie altijd tussen de scylla en de charybdis door; de scylla van de lijdelijkheid en de charybdis van het remonstrantisme, van hen die in de engelse wereld heten de 'arminians'.
Terecht is de evangelisatie onder de aandacht van de jongeren gekomen. Het is zelfs veelzeggend dat missionair élan soms sterker aanwezig is bij jongeren dan bij ouderen. Anderzijds mag men toch juist bij ouderen meer rijpheid verwachten. Altijd weer komt de vraag op wanneer een mens getuigenis kan geven, hoever hij of zij dan zelf gevorderd moet zijn. De vraagstelling kan zó blijven nijpen dat men aan het getuigenis nooit toe komt. Anderzijds kan ook in een zekere voorbarigheid vooruitgegrepen worden, zodat het getuigenis onrijp is, gespeend van geestelijke diepgang.
Juist echter de gereformeerde confessie bevat die elementen, die nodig zijn om op een verantwoorde wijze missionair bezig te zijn. De Heere zendt naar Zijn welbehagen goedertierenlijk boodschappers waarheen Hij wil en wanneer Hij wil, zegt de confessie. De verkiezing en de roeping tot verkondiging zijn bijv. in de Nederlandse Geloofs Belijdenis onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom mag het vandaag in het jongerenwerk ook gaan om de toerusting ot dienstbetoon én tot getuigenis. Als de verworteling in de gereformeerde confessie maar blijft.
Overdragen
Het motto van de jubileumherdenking van de HGJB was 'dragen en overdragen'. Het jongerenwerk zal door de gemeente gedragen moeten worden en in het jongerenwerk zélf zal zorg gedragen (moeten) worden dat de fakkel wordt overgedragen. De HGJB wordt ook onzerzijds moed en wijsheid toegebeden. Moed om voluit naar Schrift en belijdenis verder te gaan. Wijsheid om ook in de eigentijdse vormen op het oude fundament te blijven.
'De vaan ontplooid! 't Is heilig werk oor Godes zaak te strijden.
De vaan ontplooid! Voor 't heilig recht der waarheid meegestreden.'
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's