De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Het afleggen van de eed in een geseculariseerde samenleving

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het afleggen van de eed in een geseculariseerde samenleving

6 minuten leestijd

Het schijnt al minder gebruik te worden bij de aanvaarding van een ambt de eed af te leggen. Het viel ons destijds al op bij de inhuldiging van onze koningin hoe velen, van wie men dit in het geheel niet zou verwachten, de eed niet aflegden maar een belofte uitspraken. Vanwaar dit verschijnsel – hoe is dit te verklaren? De eerst voor de hand liggende reden is de steeds toenemende secularisatie. Steeds meer mensen, ook hoogwaardigheidsbekleders leven in het schemergebied van de neutraliteit en denken op die manier te kunnen vluchten in het afleggen van de belofte. Aan de andere kant hebben velen zulke verbindingen te ondergaan bij het voeren van een ambt, dat zij de verantwoording niet willen nemen met een eedzwering te beginnen. Eerlijkheidshalve moeten we ook erkennen, dat de eedaflegging wel eens een zodanige vertoning en formaliteit is geweest, dat de plechtige ernst er van helemaal wegslaat. Wie wel eens juridische procedures heeft meegemaakt, weet daarvan maar al te zeer. Intussen bedriegen wij natuurlijk onszelf, want de overheid stelt de belofte even hoog in ernst al de eed.


Ter zake – het uitslijten van de eedsaflegging heeft ten diepste te maken met de vervaging van het Godsbesef. Voor de mensen kunnen wij ons dan wel redden, maar voor de Heere nimmer. Onze oude catechismus spreekt in Zondag 37 van de eedzwering om trouw en waarheid daardoor te bevestigen en dat tot Gods eer en des naastens heil. Als er geen wereldlijke instantie meer is, voor wiens presentie wij ons kunnen stellen om onze diepste overtuiging te bewijzen of te beproeven – zie, dan mogen wij de Naam des Heeren aanroepen. De Heere moge ons straffen als wij niet overeenkomstig de waarheid hebben gesproken of gehandeld. Op deze manier kunnen wij in een verleugende wereld nog aanspraak maken op een plaats, waar wij van niemand/iets zeker kunnen zijn. Neemt u bijvoorbeeld eens een geval van gebrek aan allerlei bewijs dat men inderdaad deze en die persoon is. In de oorlog, maar ook na de oorlog kwam hetvoor. Generlei papieren konden worden overlegd dat men inderdaad de bewuste persoon was, die voor een erfenis in aanmerking kwam. Alle bescheiden waren verbrand of door oorlogshandelingen zoek geraakt. Welnu, dan legde men een eed af voor Gods aangezicht. Ik ben die of die inderdaad. Het oordeel Gods moge mij wegvagen, als ik leugens heb gesproken…


Zo onderscheiden wij de provisorische eed, die bij de aanvaarding van een ambt kan worden gevraagd en ook de assertorische eed in zake strafrechterlijke aangelegenheden. De burgemeester zweert, dat hij in alle getrouwheid zijn ambt zal waarnemen, niet is omgekocht door enigerlei persoon of instantie. Voor Gods aangezicht spreekt hij nu uit, dat hij met inzet van alle krachten zijn hoge functie zal waarnemen, wat ook het gevolg kan zijn voor hem persoonlijk of voor de zijnen. De getuige verklaart onder ede, dat zich deze of gene gebeurtenis aldus heeft toegedragen. Men kan op hem aan, de Heere weet er van, dat het zo en zo is geweest.


Naarmate nu de secularisatie toeneemt, neemt ook het Godsbesef meer en meer af.  Wij hullen ons allerwegen in de nevel van de neutraliteit. Wij spreken ons niet altijd tegen de openbaring des Heeren uit. O, neen, zo behendig zijn wij wel. Wij erkennen wel de aanwezigheid des Heeren. Wij aanvaarden wel het christelijke levensbestel. Maar het is alles even bleek en vaal, even dor en wazig. Vaak is het geheel en al voor de vorm. Het draagt ons leven niet, het vormt ons leven nog minder. Vandaar dat wij toch zo gemakkelijk allerlei krachttermen gebruiken, vandaar dat wij zo snel in twee levens onderduiken. Voor het officiële leven is daar het gekerstende gebruik, maar voor het officieuze leven is daar de grijsgrauwe alledaagsheid. Wij willen ten diepste, dat God de grote Verborgene blijft, want dan zouden wij met Hem niet te rekenen hebben.


Geen wonder, dat de bovenstaande fase de overgang is naar een absolute vijandschap. Neutraal zijn kan niemand en is niemand. Ook al denken de mensen dat zij het zijn, zij zijn het niet. Neutraal zijn is onmogelijk. Wie niet voor is, is tegen. Neutraal zijn willen ook die mensen die weigeren een eed af te leggen. Velen willen de eed niet afleggen, omdat zij misleid zijn door verkeerde exegese. Wanneer Christus zegt: zweert ganselijk niet, dan bindt Christus de strijd aan tegen het onnodig zweren. De Joden wilden niet de Naam des Heeren gebruiken, maar als zij kochten of verkochten, dan durfden zij wel zweren bij de aarde, bij de tempel of bij hun hoofd. Zij dachten dat dit geoorloofd was. En Christus zegt dat dit niet mag. Christus gaat in tegen verkapte eden en zegt daarom: zweert ganselijk niet, maar uw ja zij ja, en uw neen zij neen.


Verheffing van de eedzwering geschiedt niet door de eed na te laten, maar door zijn betekenis recht ter harte te nemen. Wij mogen de naam des Heeren niet ijdel gebruiken, niet beschouwen als waardeloos goed. Wij moeten juist die naam recht gebruiken. God heeft zich geopenbaard en wij moeten die openbaring leren kennen, indenken en Gods naam noemen. Om dan dit toe te passen op allerlei levensterreinen. God wil niet, dat wij in een mistige wereld zouden onderduiken, waar alles even blauw blauw gelaten wordt – neen, God wil dat wij zijn Woord zullen onderzoeken, onze Bijbel lezen en ook bestuderen zullen. Zijn Naam moet worden uitgeroepen over de ganse aarde. Zo eist Hij Zijn koningschap over alles op. De Heere wil geen holbewoners, die in de onderaardse krachten een schijnbestaan voeren. Hij wil dat wij Zijn Naam belijden. Dat is de taak van de gelovige, de Naam des Heeren in het midden der gemeente te belijden. Het ware trouwens wat al te simpel te denken, dat wij door een belofte af te leggen ons minder schuldig zouden stellen. Aanvaardt iemand het bestaan van God niet, dan vervalt onze redenering. Maar waar de belofte in zwang komt meer en meer – daar is een vervaging aan de gang. De voorbode van een totale Godsverduistering en Godsontvluchting.


Het spreekt geheel vanzelf, dat wij niet bedoelen de Naam Gods te pas en te onpas ter sprake te brengen. Het kan alleen geschieden als de overheid het vordert in cruciale zaken en in geval van nood. Eedzwering is geen thee drinken om zo te zeggen. Wij stellen ons voor Gods presentie. Dat is geen huisbakkenheid. Dat is ten paleize gaan. De hooghouding van de eed geschiedt niet door geheel de ceremonie te laten verdwijnen, maar door deze met vreze en beven te vervullen. Wij moeten hoge eisen aan onszelfstellen, omdat de Heere het ook doet.

A. van Brummelen, Huizen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 november 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Het afleggen van de eed in een geseculariseerde samenleving

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 november 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's