De kerk en de jongeren
De laatste tijd verschijnen veel publicaties over kerkverlating, met name onder jongeren. In deze kolommen hebben we uitvoerig aandacht gegeven aan een publicatie van H. Andriesen en G. Heitink 'Het wordt kil in de kerk' en een boek van Piet van der Ploeg 'Het lege testament'. In deze publicaties wordt een aantal oorzaken voor kerkverlating opgesomd: angst voor veranderingen, te weinig blijdschap, te weinig liefde en gemeenschap, te veel politiek in de kerk of te weinig politiek, de samenleving verandert en mensen veranderen (emanciperen) mee, door studie, in het maatschappelijk proces of door het huidige mondigheidsdenken. Anderzijds wordt ook geconstateerd: gewoon onverschilligheid. De belangrijkste conclusie, die in het boek van Van der Ploeg evenwel wordt getrokken is dat er in veel gevallen geen overtuigingskracht meer uitgaat van ouderen (c.q. ouders) op jongeren, hetzij omdat ouders het niet met elkaar eens zijn en daardoor 'geloofsoverdracht' wordt bemoeilijkt, hetzij doordat er nauwelijks over de dingen van het geloof gesproken wordt; er is (nog) wel kerkgang, gebed en Bijbellezing maar het lijkt voor de jongeren 'betekenisloos' te zijn.
De conclusie, die uit één en ander getrokken wordt is dat kerkverlating een fase eerder begint dan bij diegenen, die wérkelijk met de kerk breken of geruisloos afvloeien. Het begint bij de generatie, die zelf al niet meer innerlijk meeleeft maar toch uiterlijk bij de kerk blijft.
Intussen hebben alle kerken met kerkverlating te maken. In sommige kerken staan de getallen zwart op wit in de jaarboekjes.
Maar waar dit niet het geval is behoeven we maar om ons heen te kijken om kerkverlating te signaleren. Het verschijnsel raakt ons allen. Er mag dankbaarheid zijn over trouw in kerkbezoek, catechesebezoek, waar die nog gevonden wordt, maar nergens kan gezegd worden dat het genoemde verschijnsel er niet is. Daarom zullen de jongeren de kerk een zorg zijn.
Vermaning en belofte
De Schrift is er niet onduidelijk over dat er in 'het laatste der dagen' grote afval zal zijn. Mensen zullen zich begeven tot verleidende geesten en leringen der duivelen. Mensen hebben hun eigen geweten met een brandijzer toegeschroeid (1 Tim. 4:1, 2). In 2 Tim. 3 wordt een opsomming gegeven van al het kwaad dat de mensen aanhangen zullen: ouders ongehoorzaam, zonder natuurlijke liefde, hefhebbers van zichzelf. Er is sprake van het spotten met de oordeelsdag. 'Waar is de belofte van Zijn toekomst? Want van die dag dat de vaderen ontslapen zijn, blijven alle dingen alzo gelijk van het begin van de schepping.' (2 Petr. 2:4).
De Schrift is vol van vermaningen tot waakzaamheid, juist met betrekking tot het laatst der dagen waarin de grote afval komt. Maar alle vermaningen zijn telkens omkranst met beloften van Gods bewarende trouw over de zijnen. In Openbaring 13, waarin over de wereldwijde macht van het beest uit de zee gesproken wordt, wordt ook gesproken over 'de lijdzaamheid en het geloof der hei-Hgen'. De Heere zal blijven instaan voor Zijn eigen werk. En uiteindelijk is er ook déze belofte voor het 'laatst der dagen', voor de dagen, die met Pinksteren begonnen zijn en waarvan de profeet Joël al profeteerde: 'Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren en uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen.'(Hand. 2 : 17). We hebben de belofte dat God met ons zal zijn al de dagen tot aan de voleinding der wereld. Dat geldt voor jong en oud.
De geslachten
De Schrift is er ook niet onduidelijk over dat er sprake moet en mag zijn van het doorgeven van de fakkel van het oudere aan het jongere geslacht. In de eerste vijf boeken van de Bijbel vinden we herhaaldelijk de opdracht om de inzettingen des Heeren te leren aan het volgende geslacht. In Ex. 10 wordt erover gesproken dat aan de kinderen en de kleinkinderen verteld moet worden wat de Heere in Egypte deed. De bevrijdende daden des Heeren, de tekenen die Hij onder het volk deed, zullen worden doorverteld. En in Exodus 12 wordt dat helemaal toegespitst op het meest wezenlijke, namelijk het Pascha. 'En het zal geschieden, wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen: wat hebt gij daar voor een dienst? Zo zult gij zeggen: dit is de Heere een paasoffer. Die voor de huizen der kinderen Israels voorbij ging in Egypte, toen hij de Egyptenaars sloeg en onze huizen bevrijdde'. Niet de bijkomstige dingen, maar de hoofdzaak, Gods bevrijdend handelen, moest aan de orde komen.
En waar staat het indringender dan in het prachtige hoofdstuk Deuteronomium 6? De inzettingen des Heeren moeten onderhouden worden de geslachten door. 'En deze woorden, die ik u heden gebied zullen in uw hart zijn. En gij zult ze uw kinderen inscherpen en daarvan spreken als gij in uw huis zit en als gij op de weg gaat en als gij neerligt en als gij opstaat. Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdbanden zijn tussen uw ogen. En gij zult ze aan de deurposten van uw huis en aan uw poorten schrijven'. Zo dééd en dóét Israël het ook. Het sjema Israël, het 'hoor Israël, de Heere, onze God, is een enig Heere' uit Deut. 6 is geschreven op het papier dat zich in de mesusa bevindt, die elk huis in Israël aan de deurpost heeft.
Opdracht
Het gaat om de estafetteloop van de geslachten, om het overdragen van de fakkel. Het vijfjaarlijks visitatierapport, dat in 1980 op de hervormde synode werd behandeld was nogal in mineur gesteld: afnemend catechisatiebezoek, afnemende kerkgang, afnemend aantal belijdeniscatechisanten, inkrimpend jeugdwerk. Aan het slot van het rapport werd toen gezegd dat God ook zonder de jongeren Zijn kerk bouwen kan. Wat de Heere kan is hier echter niet aan de orde. De vraag is wat de Heere wil en dat is dat ouderen de fakkel doorgeven aan de jongeren.
Daarom heeft de kerk terecht in haar kerkorde een artikel over het jeugdwerk: 'de kerk, erkennende dat zij naast de ouders medeverantwoordelijkheid draagt voor de jeugd van kerk en volk, heeft in haar jeugdwerk met name tot taak: de jeugd te bewaren bij en in aanraking te brengen met het Evangelie van Jezus Christus; leiding en daadwerkelijke bijstand te geven bij haar ontwikkeling, arbeidsleven, ontspanning en besteding van de vrije tijd.
De zorg voor het jeugdwerk behoort tot de werkzaamheden van de kerkeraad...'.
In hervormd-gereformeerde kring is sinds jaar en dag ook de eigen verantwoordelijkheid in deze verstaan. We hebben al eerder het motief van ds. M. van Grieken aangehaald, waarom hij in 1910 opriep tot het vormen van een jongelingsbond op gereformeerde grondslag: het kerkelijke jeugdwerk was niet gereformeerd en het gereformeerde jeugdwerk was niet (hervormd) kerkelijk, omdat het een zaak was van afgescheidenen en dolerenden. Dat jeugdwerk heeft de jaren door ook zorgen gegeven. Hoe geschiedt het op verantwoorde wijze? Maar tot vandaag is er de opdracht om de zorg voor de jongeren als kerkeraad ook in het jeugdwerk tot uitdrukking te brengen. Dat betekent ook dat jongerenwerk niet geïsoleerd mag zijn van het geheel van de gemeente. De kerkeraad is in hoge mate verantwoordelijk. Jongeren en ouderen vormen samen de gemeente en de hand kan niet zeggen tegen de voet: ik heb u niet nodig. Het gaat er om dat jongeren ook vandaag gevormd worden, mede door (de) ouderen voor de taak en plaats die hen later in de gemeente wacht. Waar zal vorming anders plaats vinden? Al is uiteraard het gezin de eerst aangewezen plaats!
Verschillende categorieën
Bij het omgaan met de jongeren dient onderscheiden te worden. Daar is — gelukkig —nog die categorie van jongeren, die trouw meeleven op catechisatie, onder de verkondiging en in alle facetten van het gemeentelijk leven. Dat zijn vaak ook die jongeren, die nog bijeen willen komen op de jeugdvereniging ter vorming en toerusting. Van het grootste belang is intussen dat zulke jongeren, die dan om zo te zeggen geen problemen geven, zich verzekerd mogen weten van het meeleven van ouderen, met name ook van de kerkeraad, met betrekking tot hun verenigingswerk en andere activiteiten. Ook hier mag het toch niet zo zijn dat dit werk geïsoleerd geschiedt en de één niet weet wat de ander aan het doen is!
Maar niet alle jongeren voegen zich in dit patroon. Daar is ook een categorie, die óf meer 'onverschillig' is, óf die verflauwt óf die — en dat is in onze tijd ook zeer wel mogelijk — anders georiënteerd raakt. Het gaat er dan ook om dat we als ouderen, met name ook in de kerkeraad, een goede luisterhouding hebben als het gaat om de argumenten, die daaraan ten grondslag liggen; om er zo ook op te kunnen ingaan, hetzij in vermanende zin (wat nog iets anders is dan belerend), hetzij in die zin dat ook binnen de gemeente aan oprechte verlangens tegemoet gekomen wordt en ruimte wordt geschapen om toch jongeren bijeen te brengen op een wijze, waarvoor ze wel gevoelig zijn.
Argumenten voor kerkverlating — en dat begint uiteraard met verflauwing — zijn in het begin van dit artikel al genoemd. Maar verder valt te bedenken dat onze tijd gekenmerkt wordt door een gezagscrisis. Gezagsstructuren in de maatschappij zijn grondig veranderd. In die maatschappij leven de jongeren en dat slaat ook over op de kerk. Eén en ander betekent dat bij hen, die verflauwen of die anders georiënteerd raken — b.v. in de richting van de vrije groepen of naar andere modaliteiten — het woord van de dominee of de ouderling niet meer automatisch aanvuurd wordt omdat het van een ambtsdrager komt en deze als zodanig gezag heeft. Hoezeer er ook sprake is van ambtelijke volmacht, het ambt zal moeten functioneren in luisterend en richtinggevend pastoraat.
Verder is het zo dat het 'dogmatische' vaak niet (meer) overkomt. Hoe zeggen we het dan? Hoe vertolken we het dan in prediking en pastoraat en op de catechese? Me dunkt dat alle bezig zijn van de kerk, ook in de overdracht aan de jongeren, dogmatisch verantwoord moet zijn zonder dat het daarmee dogmatisch behoeft te zijn.
Verder zoeken jongeren vaak naar de 'levende gemeenschap', naar het persoonlijke, het 'warme', de geborgenheid van de kleine kring. Bepaalde vrije groepen, die voor deze elementen voorwaarden scheppen — zonder al te veel scrupules overigens als het gaat om de entourage — liggen dan nogal eens vóór op het kerkewerk. Niet te ontkennen is dat er vandaag in dit opzicht op kerkelijke jongeren zuigkracht uitgaat van bepaalde vrije groepen. Een niet te onderschatten nevenverschijnsel daarbij is dan dat men na verloop van tijd dan soms geen aandacht of zorg meer heeft voor de kerk als instituut, als ook het ambtelijke.
Maar waarom zou er in de gemeente niet gezocht worden naar ruimte om op kerkelijk verantwoorde wijze (en dat raakt dan ook de inrichting en vormgeving) jongeren op te vangen, hetzij in gericht kringwerk (bijvoorbeeld voor studerenden of voor jongeren in bepaalde beroepscategorieën), hetzij door andere vormen van jeugdwerk waar evenwel de Bijbel open ligt. Zou er niet alles aan gedaan moeten worden om — menselijkerwijs gesproken — te voorkomen dat jongeren geruisloos afvloeien, of dat het verflauwingsproces verder doorzet of het anders-georiënteerd-raken ook tot keuzen gaat leiden voor andere groepen of richtingen, in de kerk of daarbuiten?
De moeilijkste categorie is uiteraard die groep jongeren, die al afgehaakt heeft. Wat een zorg ligt hier niet bij ouders, die er naar hun gevoel alles aan gedaan hebben en toch... In verschillende gemeenten zijn evangelisten aangesteld. Hier ligt inderdaad een mogelijkheid om als gemeente te pogen hen toch te (her)winnen. Moet intussen helaas wel eens niet geconstateerd worden dat er in de gemeenten meer zorg is om hen, die wat 'lastig' zijn vanwege bepaalde ideeën of vanwege genoemde andere oriëntatie dan voor diegenen, die de band met de gemeente verbreken? Maar juist déze jongeren zullen ons een zorg zijn. Pastoraat aan ouders van zulke jongeren mag ook wel prioriteit hebben. En het zoeken van mogelijkheden om hen toch te bereiken, hetzij op de huisbezoeken — wordt inderdaad bij het afspreken van het huisbezoek gevraagd of het hele gezin erbij is? —hetzij op andere meer 'toevallige' wijze zal toch prioriteit moeten hebben. Wat ligt hier een arbeidsveld voor de predikanten. Maar hier staan we óók voor het probleem dat vele gemeenten van hervormd-gereformeerde signatuur veel te groot zijn voor de bearbeiding door één man. En waarom stagneert dan het nadenken, over uitbreiding van predikantsplaatsen toch zo? Emeriti kunnen toch ook een stuk bejaardenpastoraat overnemen? En hoeveel jongeren staan niet gereed om de wacht over te nemen. Zou het te verantwoorden zijn dat dan vandaag de arbeidsvenen weinige zijn?
Om het wezenlijke
Intussen weten we dat er hoop is. De Heere God heeft ook voor vandaag Zijn beloften gegeven. Het verbond met Abraham Zijn vrind bevestigt Hij ook vandaag van kind tot kind. En als we niet meer met de jongeren over God kunnen spreken kunnen we nog wel met de Heere over de jongeren spreken.
Elke kerkeraad heeft evenwel van tijd tot tijd te maken met doopaanvragen van ouders voor hun kind, terwijl van kerkelijke meelevendheid geen sprake meer is. Waarom niet de voorwaarde gesteld van een aantal avonden doopcatechese? Zou dat niet méér uitwerking (kunnen) hebben dan een belofte om (enkele weken) ter kerk te komen!
Intussen is van het grootste belang dat, in de omgang met de jongeren, of ze nog meeleven, reeds verflauwen of al afgehaakt hebben, het gesprek over de geestelijke dingen gaat. Natuurlijk, aandacht voor de concrete vragen van elke dag, voor de vragen van kerk en samenleving, voor de knelsituaties vandaag — en hoeveel zijn die niet in getal — is nodig. Maar het éne nodige mag niet ontbreken. Alle kerkelijk bezig zijn staat in het perspectief van de eeuwigheid. En dan is van het grootste belang dat ouderen de richting, die ze wijzen, ook zelf gaan en geen dode richtingwijzers zijn. We schenken onszelf het geestelijk leven niet maar als het geestelijk leven ontbreekt zal er geen voorbeeld zijn, dat jongeren jaloers maakt. In ieder geval kan en mag bij het licht van de Schriften gesproken worden over wat nodig is in leven en sterven en wat de Heere daarbij belooft aan allen die in Zijn wegen willen gaan. Wat is het evenwel rijk wanneer ouderen vanuit de verborgen omgang met jongeren over het geestelijke leven mogen spreken. Daar zal toch altijd wervende invloed van uitgaan.
En tenslotte, alleen waar liefde woont gebiedt de Heere Zijn zegen. We moeten niet denken dat van een gepolariseerde gemeente — in concreto ook van een gepolariseerde of polariserende kerkeraad — wervingskracht uitgaat. Hoeveel wordt niet afgebroken in de kerk en in de gemeente door 'der Geist der immer verneint', de geest die altijd nee zegt ("t was weer niks'). Het oordeel begint altijd nog van het huis Gods en zal zeker daar in te wachten zijn waar de liefde verkilt.
Ook vandaag zullen jongeren gewonnen en gebonden worden door een liefdevolle benadering, een benadering waarin begrip aanwezig is, ook als er wel eens een schilderijtje scheef hangt.
(Samenvatting referaat gehouden op de regionale ambtsdragersvergadering van de Gereformeerde Bond in Katwijk aan Zee en Dinteloord.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's