Boekbespreking
G. van Roon, Het Duitse verzet tegen Hitler, Kok, Kampen 1989, ƒ 34,90.
Ook vijfenveertig jaar na de bevrijding van ons land is de stroom literatuur over de oorlogsjaren nog allerminst opgedroogd. En men kan niet stellen dat de kwaliteit afneemt naarmate de tijd verstrijkt. Steeds minder Nederlanders vernemen het relaas van de oorlog en het verzet uit de mond van degenen die de oorlog hebben meegemaakt. Schriftelijke overdracht zal een steeds belangrijker rol gaan spelen.
Van Roon — docent geschiedenis aan de VU — schrijft over een aspect van de oorlog, dat weinig Nederlanders van nabij zullen kennen: het verzet in Duitsland zelf tegen het nazisme. Hij publiceerde daarover reeds in 1968 bij Bruna-Utrecht. Eind vorig jaar (1989) is een geheel herziene uitgave verschenen, zoals de voorflap meldt. Het 'Woord vooraf' van de schrijver rept niet over deze eerdere uitgave en maakt evenmin duidelijk waarin het verschil bestaat tussen beide uitgaven. Uit het colofon wordt duidelijk dat deze herziene uitgave een geautoriseerde vertaling is van de vierde druk van een in 1987 door de auteur in Duitsland gepubliceerde uitgave (Widerstand im dritten Reich). De auteur heeft, blijkens de noten, diverse Duitstalige publicaties over aspecten van hetzelfde onderwerp als waar dit boek over handelt, op zijn naam staan. De uitgever heeft echter niet de moeite genomen om bijvoorbeeld op de achterflap van het boek ook maar enige informatie over de auteur op te nemen. ('Kleine moeite, groot plezier', naar een reclame-slogan van de PTT).
Dat het bij de nieuwe uitgave van Van Roons boek inderdaad om een herziene uitgave gaat, wordt snel duidelijk als men deze uitgave van 1989 naast die van 1968 legt. Zo is alleen al het aantal noten uitgebreid van 325 tot 433. Na 1968 heeft Van Roon zijn studie van het Duitse verzet voortgezet en daarover van tijd tot tijd gepubliceerd. Ik denk o.a. — wat zijn Nederlandstalige publicaties betreft — aan het uitgebreide artikel in Hervormd Nederland van 7 juli 1979. Dit artikel is een samenvatting van een lezing die gehouden werd tijdens een van 26 juni tot en met 7 juli door het Duitse consulaat-generaal in het Rotterdamse stadhuis georganiseerde tentoonstelling over 'Duits verzet 1933-1945'.
Over het Duitse verzet is vele jaren lang weinig bekend geweest; wellicht is het ook lang genegeerd. Dat het er geweest is — hoe bescheiden ook — staat nu wel onomstotelijk vast en dat men er niet aan voorbij kan en mag gaan, moge eveneens vaststaan. Een overzicht van de verschillende vormen van dat verzet biedt ons deze studie van Van Roon. Ook andere media hebben in de loop der tijd aandacht aan bepaalde facetten van dit verzet besteed. De inhoud van het boek spreekt voor zich. Mij ontbreekt de competentie om de wetenschappelijke kwaliteit ervan te beoordelen. Kennisneming is uitermate gewenst om verschillende redenen. De eerste en meest voor de hand liggende reden is natuurlijk het verwerven van een zo compleet mogelijk en — wat nog belangrijker is — een zo eerlijk mogelijk beeld van de geschiedenis. Er treedt bij ons zo gemakkelijk vertekening op, zeker als er vooroordelen in het spel zijn.
Een tweede reden is dat wij ons misschien de vraag stellen hoe wij onszelf zouden opstellen als zich bij ons onverhoopt de situatie zou voordoen, die analogie zou vertonen met de voor-oorlogse ontwikkelingen in Duitsland. Met name ook kerkelijke leiders zouden zich de spiegel moeten voorhouden. Daarbij behoeven wij niet alleen in de Duitse spiegel te kijken; ook de Nederlandse wordt ons voorgehouden, o.a. in de publicatie van ds. Van Bennekom 'Wachters op de muren'. Het doel daarvan kan niet zijn om alsnog schuldigen in-onze-ogen-van-nu aan de schandpaal te nagelen, maar het trekken van lessen uit het verleden.
G. Holdijk
Prof. dr. Mare Rozelaar, Het Hooglied, uit het Hebreeuws in Nederlandse verzen overgebracht en van een inleidende Studie en een Toelichting voorzien, Kampen 1988, 150 blz. ƒ 34,50 (gebonden).
Het Hooglied, aldus Rozelaar is een wonderlijk mooie, maar ook in menig opzicht raadselachtige poëtische schepping, waarin het erotische element als thema met vele variaties de compositie beheerst. Een liefdeslyriek (van een seculaire schepping) die samen met de openbaringsberichten van de Thora, de visioenen van de profeten en de innige vroomheid van de Psalmen een plaats in de Bijbel heeft gekregen. Dat laatste is volgens Rozelaar gebeurd op gezag van rabbi Akiba (begin tweede eeuw n. Chr.), maar dan wel, omdat Akiba aan het Hooglied een allegorische interpretatie gaf, het overbracht in de religieuze sfeer. Velen zijn hem daarin gevolgd. Joden en christenen. Het Hooglied werd uitbeelding van de verhouding tussen God en Israël of van de verhouding tussen Jezus en het 'ware Israël' (de kerk). Rozelaar noemt dat echter 'verzinsels van synagogale en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders' en voert een vurig pleidooi voor een opvatting van het Hooglied als een liefdeslied (in vele coupletten), waarin de liefde tussen man en vrouw wordt bezongen. Het 'eerlijk rurale Hooglied' (tussen 250 en 220 v. Chr. ontstaan) is als zodanig temidden van de Hellenistische cultuur van die tijd van een eigen joodse identiteit. Na een aantal opmerkingen over taalkundige/litteraire aspecten en over de structuur van dit Bijbelboek, biedt Rozelaar tenslotte een eigen vertaling met vele kanttekeningen. Het boek sluit af met een bijlage, waarin het Hooglied vergeleken wordt met een Hellenistisch liefdesgesprek (het herdersgedicht 'Oaristys'), de 27e Idylle van Theocritus. Ik houd het boek van Rozelaar voor een wezenlijke bijdrage tot een litterair verstaan van het Hooglied. Het is mede daardoor immers, dat wij in dit Bijbelboek de rijke waarde van de liefde tussen man en vrouw beter op het spoor kunnen komen. O.i. echter kan het niet zonder betekenis zijn, dat de wijze waarop in het Hooglied over deze liefdesverhouding wordt geschreven (zo geheel anders toch dan in parallelle liefdesliederen uit de wereld buiten Israël), te danken is aan de openbaring en de kennis van het geheim van Gods liefde, een liefde die van hemelse origine is en die zijn heerlijkste uitstraling heeft gekregen in Jezus Christus. Daarom acht ik een verklaring van het Hooglied waarin dit lied der liefde tot op de bodem van Gods liefde in Christus gepeild wordt, uit de Schriftverbanden opgespoord en aangewezen, de enig juiste. Ten slotte heeft het vrome Israël in elke afspiegeling van de verbondsverhouding met de Heere en dus ook in de beleving van de liefde tussen man en vrouw altijd de zeer unieke liefde van deze God geproefd. Daarin verschilde het van alle volkeren op de aarde. En daarvan is het Hooglied het bewijs. Prof. L.H. van der Meiden heeft ooit in zijn boek over het Hooglied (Baarn, BKB serie) zo het Hooglied verklaard. En ik houd het erop, dat dat de manier is om met dit 'kostelijke' Bijbelboek om te gaan.
C. den Boer (B.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 mei 1990
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 mei 1990
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's