Boekbespreking
Ds. W. Dekker, Het Licht overwint, uitg. Boekencentrum 's-Gravenhage, 81 pag., prijs ƒ 15, 90.
Dit boek wil geven, volgens de ondertitel, een meditatieve uitleg van Genesis 1 : 1-3 en Johannes 1 : 1-18. Collega Dekker is sterk betrokken geraakt op wat hij in het Woord vooraf noemt 'de religieuze grondproblemen van onze cultuur, enerzijds de afbrokkeling van het vanzelfsprekende Godsgeloof, anderzijds een dreigend nihilisme'. Hij acht voorts dat het persoonlijke en het universele aspect van het heil, iets wat wij meestal zo moeilijk weten te verbinden, in Johannes 1 geheel in elkaar verstrengeld liggen. Een meditatief geschrift dus, maar toch niet alleen. Temidden van allerlei vaak treffende meditatieve momenten, liggen een aantal theologische overwegingen of duidelijke aanzetten tot theologische uitspraken verscholen. Soms niet eens meer verscholen, maar krachtig geponeerd. Ik licht een tweetal zulke uitspraken uit dit boek.
Collega Dekker keert zich tamelijk heftig tegen wat we soms noemen de 'natuurlijke Godskennis'. Hij doet dat op een paar plaatsen in zijn boek, maar vooral naar aanleiding van Johannes 1 : 18. Onze tijd, aldus Dekker, met zijn omslag van natuurlijke Godskennis naar puur atheïsme is er het bewijs van dat het denken over de 'natuurlijke Godskennis' of 'de algemene openbaring' een vergissing is geweest. Immers alle Godskennis, ervaring en beleving buiten Jezus Christus om, buiten de bijzondere openbaring om, wordt door de Schrift (o.a. Joh. 1 : 18) bij de wortel afgesneden. Ook al erken ik met coll. Dekker dat de heilbrengende kennis van God alleen in Christus wordt gevonden, toch blijf ik bij zijn afwijzen van de 'natuurlijke Godskennis' met enige vragen zitten. De kerk belijdt in art. 2 van de NGB als haar geloof dat God o.a. gekend wordt uit de schepping, instandhouding en regering van de gehele wereld. Dat wordt gedaan met een beroep op Rom. 1, 20. Is deze uitspraak uit art. 2 achterhaald door de ontwikkelingen van het huidig tijdsgewricht? Zou de kerk dit zó nooit meer als haar belijden doorgeven als ze er in het heden toe geroepen wordt? Of is onze gangbare exegese van Romeinen 1, 20 onjuist gebleken? Wat wil het verder zeggen dat de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis? Zijn daarvan, ook na de val, niet enige restanten overgebleven? Zijn Calvijns uitspraken over deze zaak in de Institutie (Boek I, hoofdstuk 3, par. 1 e.v.) dan blijkbaar ook gedateerd? Mij trof onlangs in een interview met de ongelovige dichter Bernlef deze opmerking: 'De afname van de georganiseerde religie is aantoonbaar, maar ik geloof dat mensen in wezen religieus zijn'. Nu vind ik zo'n opmerking verder niet zo doorslaggevend. Wel blijkt dat het totale atheïsme waartoe velen zich vandaag blijken te hebben 'bekeerd', niet zo totaal is als soms wel lijkt. Moet het ons tenslotte niet voorzichtig maken zo grondig af te rekenen met deze zaak, als we er op letten wie dat in het theologisch denken van recente datum óók doen. Vooral ook als we zien waar ze zijn uitgekomen.
Een andere reeks vragen kwam bij me op bij wat ik de grondstelling van dit boek zou willen noemen: bij de aanvang van de schepping was Jezus Christus reeds tegenwoordig. Jezus heet in dit boek 'oorsprong en einde van heel de schepping'. Als er staat: In den beginne was het Woord, mogen we óók lezen 'In den beginne was Jezus Christus'. Als de Hebreeënbrief zegt: ten laatste sprak God door de Zoon, dan zegt de evangelist Johannes 'Ten eerste sprak Hij ook al door de Zoon'. Waarom poneert collega Dekker dit nu zo stellig, heb ik me afgevraagd. Je kan dan denken: zijn er nog andere Schriftplaatsen die hiertoe aanleiding geven. Te denken valt dan aan Colossensen 1 : 16-17. Maar is het daar Paulus begonnen om aan te tonen dat Jezus reeds in en bij de schepping was betrokken opdat wij daaruit zouden mogen concluderen: Begin goed, al goed? (p. 13). Geeft de apostel niet veel meer aan welk een imponerende Zaligmaker wij hebben: Hij ging aan heel de schepping vooraf! Hij staat boven al het geschapene. En we moeten dat dan verstaan tegen de achtergrond van de dwaling in Colosse die Christus' macht wilde beperken tot enkel de verlossing van de ziel. Niets ervan is Paulus' stelling, Christus' macht gaat ook over al het geschapene. Wat coll. Dekker schrijft zou b.v. ook door Kohlbrugge zijn geschreven in preken over Genesis 1 en Johannes 1. Ook dat is m.i. zeer ten dele waar. Kohlbrugge zegt inderdaad dat Christus bij de schepping tegenwoordig was. Maar niet om daar de conclusie aan te verbinden dat daarin al gezegd is dat het met de schepping goed komt omdat Hij erbij was, maar veeleer om Christus' glorie en aanzien te onderstrepen. We hebben niet zomaar een Zaligmaker, maar Eén die het stempel van de eeuwigheid en van de eeuwige God mee draagt. En tenslotte: er staat in Johannes 1: 'In den beginne was het Woord' en niet 'In den beginne was Jezus Christus'. De bedoeling van Johannes is óók om de autoriteit van Jezus Christus, Zijn hemelse komaf te onderstrepen. Want dat Woord is vlees geworden. Hij bracht Zijn Naam wel uit de hemel mee, maar droeg hem eerst in de dagen van Zijn vlees. Waarom zou Hij ver vóór de val al Jezus hebben geheten? Daar die Naam toch betekent: Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden? Waarom zou Hij die Naam bij de schepping al hebben gedragen, terwijl daarvoor nog geen enkele noodzaak bestond. Het Licht overwint, niet omdat het er bij de aanvang van de wereld reeds was. Maar omdat op Golgotha alle lichten uitgingen en Jezus in de duisternis terecht kwam. En zo de zonde verzoende en de dood overwon.
Daarom: ik ben niet overtuigd geraakt van de argumenten die coll. Dekker voor zijn stelling aandraagt. En weer stel ik de vraag: moeten we niet voorzichtig zijn met het poneren van deze stelling als we zien waar anderen terecht kwamen die ook zo nadrukkelijk schepping en verlossing bij elkaar brachten. Daar wil coll. Dekker persé niet terecht komen. Hij legt daar ook in dit boek getuigenis van af. Het persoonlijke van het heil blijft volop overeind staan en daar worden hele mooie dingen over gezegd. Laten we dan ook niet in ons denken die weg opgaan.
Waardevol acht ik in dit boek de indringende manier waarop gepoogd wordt in te gaan op het nihilisme dat ons in deze tijd omringt. Coll. Dekker poogt een antwoord te zoeken vanuit de Schriften op de vragen die onze tijd en onze cultuur stellen. Dat antwoord heeft mij niet geheel overtuigd. Maar zijn poging verdient bredere bezinning en ondersteuning. Wij hebben immers een Woord voor de wereld.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's