De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Innerlijk licht of innerlijk leven?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Innerlijk licht of innerlijk leven?

10 minuten leestijd

De uitdrukking 'nieuwlichter' wordt gewoonlijk gebruikt voor iemand, die nieuwe opvattingen of ideeën huldigt. Zo geeft ook de grote Van Dale deze betekenis, maar dan in tweede instantie. De eerste betekenis is: 'aanhanger van een godsdienstige secte die door een nieuw licht de waarheid meent te kennen.' De laatstgenoemde betekenis is historisch van aard. De uitdrukking komt als zodanig voor in de benaming 'Zwijndrechtse nieuwlichters', de mystieke secte uit het begin van de vorige eeuw, die het ideaal van de eerste christengemeente voor ogen had, nadruk legde op onderlinge liefde en leefde in gemeenschap van goederen.

De christelijke broederschap van de nieuwlichters kwam vooral voor in Waddinxveen (waar de oprichtig plaats vond), Zwijndrecht, Puttershoek en Mijdrecht. Stoffel Muller, een eenvoudige schipper, die de oprichter was van de broederschap stelde: 'het licht, dat ieder mens in zich draagt is de enige veilige gids'. De nieuwlichters beschouwden doop en avondmaal als overbodig, verwierpen het gezag van de overheid en als zodanig ook de dienstplicht. De huwelijken, 'voor de Heere gesloten' behoefden geen erkenning van de staat en aangifte van kinderen bij de plaatselijke overheid moest dus ook niet.

Eén van de medeopricht(st)ers van de beweging van de nieuwlichters was Maria Leer. Dezer dagen las ik een oud, vergeeld boekje, getiteld 'De Zwijndrechtse nieuwlichters (1816-1832) volgens de gedenkschriften van Maria Leer'. Het boekje werd in 1892 te Rotterdam uitgegeven, geschreven door D. N. Anagraphaeus, voorzien van een voorwoord van J.H. Maronier. Laatstgenoemde kreeg het van een bekende, die hem gezegd had: 'zij had haar lotgevallen eenvoudig, onopgesmukt te boek gesteld en voor druk bestemd, toen de cholera epidemie van 't jaar 1866 haar wegnam'. Maro­nier begreep terstond, 'dat hier een stukje vaderlandse en kerkelijke geschiedenis bewaard werd, dat niet verloren mocht gaan'.

In het hiervolgende laat ik enkele hoofdmomenten van dit boekje de revue passeren, omdat de verschijnselen, die aan de orde komen niet beperkt bleven tot die tijd. Daarna sluit ik af met een woord van toepassing en vermaan.

Haar leven

Maria Leer werd in Edam geboren. In twee jaar tijd verloor ze op jeugdige leeftijd haar vader en moeder. Daarna bracht ze derhalve een tijd in het weeshuis door. Haar moeder had haar eerbied voor Gods Woord bijgebracht en onderwees haar 's zondags in de Heidelbergse Catechismus. Ze had haar bijgebracht dat wie de Heere lief heeft ook door Hem wordt gekastijd. Dat was haar een troost na het heengaan van haar moeder. Ze was echter 'onbekeerd'. Nadat ze het weeshuis verlaten had zocht ze de 'gezelschappen der vromen', maar hoe ze ook worstelde in de gebeden, het licht van Gods genade brak niet door. Op een bepaald moment zag ze de duivel in een kuil, haar toegrijnzend, maar naast het prieel stond Jezus, die haar toevoegde: 'Ik heb u in mijn handpalmen gegraveerd'. In verrukking vertelde ze deze ervaring aan haar 'vrome vrienden', gedachtig aan het woord: 'komt luistert toe gij godgezinden, gij die de Heer van harte vreest, hoort wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest'. Ze werd vanaf dat moment op de handen gedragen. Totdat ze tot de overtuiging kwam 'dat kinderen Gods de Heilige Geest niet mogen bedroeven en dat we ons geloof moeten tonen uit onze werken'. 'Als we dat doen zullen we de zonde overwinnen en niet telkens meer met bekentenissen van schuld en van verdoemelijkheid behoeven aan te komen.' De christen kon dus tot zondeloosheid geraken, 's Zondags verzuimde zij overigens geen enkele kerk-dienst. Om bij de door haar 'uitverkoren' predikanten van een goed plekje verzekerd te zijn bleef ze, met boterham op zak, vaak wachten op de middagdienst. Maar meer en meer kwam ze in conflict vanwege haar benadrukken van zondeloosheid, ook als ideaal voor de samenleving.

Zo vond ze tenslotte in Amsterdam Stoffel Muller. Ze vond in hem de apostel der waarheid. 'Had zij haar bevindingen op geestelijk gebied gehad, hij zeker'. 'Hij ademt niets dan liefde en spreekt met zo'n verzekerdheid of de waarheid op zijn lippen is.' Ze vonden elkaar in de overtuiging dat een zondeloze samenleving nagestreefd moest worden. Muller meende dat ook de zonde 'uit, door en tot God' was, want 'uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen'. 'Gehuwd voor de Heere' gingen ze het leven door. Ik citeer nu letterlijk: 'Evenals weleer Anna Maria van Schuurman de waarschuwingen harer vrienden, en boven allen die van de grijze Voetius, braveerde om de Labadie te volgen, meende ook zij, na vooraf om kracht tot een wijs besluit gebeden te hebben, in haar blijvend hartsverlangen de stem van God te ontwaren, die haar tot een hogere levensinstelling riep. Blijmoedig maakte zij zich dan ook los van wat achter haar lag'.

Ontwikkeling

Haar leven was verder ook gekenmerkt door ervaringen en visioenen. Alles stond onder het thema, dat alles 'uit, door en tot God' is. Tegen een predikant zei ze dat 'alle dominees valse profeten zijn' en dat de kerk haar man, Jezus, verlaten heeft en de leugen achterna hoereert. Het eind van alle tegenspraak was: 'omdat het voor jou verborgen is, daarom behoeft het voor mij niet verborgen te wezen'.

Toen echter Stoffel Muller ging sterven was ze zo ver gekomen dat ze het eeuwige leven ontkende. Toen Stoffel haar sprak van een weerzien in de hemel zei ze: 'Och, mijn lieve man, komt dat oude leerstuk weer bij je op? Je waart het immers met me eens, dat het kwade zijn straf en het goede zijn loon krijgt in dit leven. En wat zou er dan nog van een persoonlijk voortleven en eeuwige straf of loon na de dood te hopen of te vrezen blijven? Je doet God tekort, als je het schepsel een eeuwig zelfstandig voortbestaan toeschrijft. Dan zou Hij ophouden Alles te zijn'.

Wel had zij intussen kunnen bereiken dat de koning (Willem I) de nieuwlichters vrijstelling van dienst schonk. Ze was hem overigens voorgesteld als 'een vrouw, in lage stand geboren, opgevoed in een weeshuis en uit de ultra-orthodoxie voortgekomen', maar die nu de mensen 'trachtte op te voeden tot de erkenning van Gods aanwezigheid in al het geschapene'.

Vrijzinnig

Na de dood van Stoffel Muller en de daarop volgende ontbinding der broederschap heeft Maria Leer de rest van haar leven in Rotterdam en Leiden doorgebracht. Als ze in Rotterdam langs het standbeeld van Erasmus liep — 'dagelijks' — had ze de neiging hem toe te knikken, 'die man, zo beroemd om zijn geleerdheid en omdat hij zo verlicht was'. In Leiden kerkte ze verder graag bi] de liberale dominees, 'alles zo verstandig en helemaal in mijn geest'. Ze zei: 'onze zwijndrechtse broederschap moest wel ten onder gaan 'maar we waren toch voorlopers van wat ze nou de moderne richting heten'.

Wel ontmoette ze in Leiden nog een keer een afgescheiden dominee, eerst bij zijn afscheid, daarna op een gezelschap. Bij het uiteengaan van het laatste zei hij: 'ik herinner me je in vroeger jaren gezien te hebben in je eerste dienst te Amsterdam. Ge behoordet toen niet tot de onzen; later vernam ik dat ge tot genade waart gekomen'. Vertel me er eens van. Toen kwam haar bekeringsgeschiedenis. Niet zodra begon ze echter over haar aandeel in de beweging van de zwijndrechtse nieuwlichters of hij raadde haar aan te bidden haar 'in de genade terug te leiden'. Even tevoren had hij nog gezegd haar verhaal 'zo lief te hebben', waarbij zijn gelaat 'geheel opklaarde', terwijl hij de Heere dankte voor 'de aangewonnen schat'. Direct daarna schreef Maria een brief aan deze predikant waarin ze in feite haar (vrijzinnige) geloofsbelijdenis gaf (zie hiervoor de rubriek Globaal Bekeken).

In het laatst van haar dagen vond Maria ook aansluiting bij de wereldgodsdiensten, vooral bij de mystieke, waardoor en waarin ze de broederschap van alle mensen ontdekte. Ze had daarin de aansluiting bij de puur-vrijzinnigen.

Toen ze stierf was het overigens zo-althans zo eindigt dit boekske - dat de engel haar 'in de stralenkrans van het rijzend morgenlicht omoog droeg'.

Wat is het kenmerkende, de overeenkomst? Kennelijk dat niet het Woord de bevinding bepaalt maar het innerlijk licht. Bijbelplaatsen en bijbelse gedachten zijn er te over in genoemde 'bevindelijke beschouwingen'. Maar de Schriftplaatsen worden niet door het Woord zelf gehanteerd maar door de eigen rede, nog liever door het eigen gevoel, wat dan gestaafd wordt door de Geest, die het alles deed ondervinden. Het echte innerlijke leven wordt door het Woord gewekt, gevoed, gestuurd, ook gecorrigeerd. Maar niet zodra wordt innerlijke ervaring onder de lamp van het eigen 'innerlijk' licht gesteld of de mens komt in buitenbijbelse, hoewel ó zo mystieke wateren terecht. Het einde kan zijn de pure vrijzinnigheid, óók gekenmerkt door mystiek, maar dan zo gericht dat God in al het geschapene aanwezig is en we dus Gods stem en God zelf in al wat leeft ontwaren kunnen. De kerkgeschiedenis laat telkens zien hoe mensen zo van het ene uiterste naar het andere uiterste kunnen opschuiven. Zonder dat dit overigens tot de uiterste consequentie van het sectarisme als bij de zwijndrechtse nieuwlichters behoeft te leiden. Wie de ontwikkelingsgang van de ooit zeer rechtzinnige maar nu uiterst vrijzinnige ds. Barthold van Ginkel nagaat ontwaart parallellen. Ook hij is terecht gekomen bij het horen van Gods stem in het geheel van de wereldreligies.

De moeilijkheid is altijd weer om verschijnselen als de onderhavige in de beginfase te onderkennen. Want er zit in de aanvang een bijbelse legitimiteit. Mensen lopen onder de last van hun zonde, haken naar bekering of verder naar innerlijke zekerheid. De worsteling om het ware geloof lijkt aanwezig te zijn. Men spreekt van ervaringen, die bij­bels aandoen en die ook bij het innerlijke leven, dat naar de Schriften is, behoren. Maar innerlijk leven is nog wat anders dan innerlijk licht. Ook het bekeerde leven vraagt voortdurend om bekering, om toetsing door Woord en Geest, door de Geest die naar het Woord werkt. Hoevelen werden in de loop van de tijd niet als 'bekeerde' man of vrouw op een voetstuk geplaatst, die later in vreemde wateren terecht kwamen, omdat ze hun zogeheten 'ervaringen' gingen stellen boven de Schrift. De Schrift was, zo heette het dan, voor mensen, die nog met melk gevoed moesten worden. Maar vaste spijs was de bevinding zelf.

Om hier het snode van het kostelijke te onderscheiden vraagt intussen wel kennis van de bijbelse gangen van het geestelijk leven. Besef van zonde en schuld, overtuiging van zonde, ontsluiting van de kennis van de gerechtigheid, die in Christus is, behoren tot de gangen van het geestelijke leven. Zodra iemand echter zó bekeerd wordt dat het Woord naar achter wordt geschoven en het beroep op de innerlijke ervaring als laatste norm overblijft mag geen krimp worden gegeven. Niet zelden wordt optornen tegen zulke bevindelijkheid als vijandschap aangemerkt. Het zij dan zo. Sola Scriptura, het Woord alleen, ook als het gaat om wat 'God mij doet ondervinden'.

Me dunkt intussen dat Maria Leer niet de laatste geweest is, die, zich beroepend op bevindingen, gezag over anderen uitoefende, geestelijk gezag, waardoor eenvoudigen werden misleid. Tot vandaag toe zijn er mensen, die zich op bijzondere ervaringen beroepen om voorganger te zijn; of die met een beroep op de Geest zichzelf aandienen als écht geroepenen, dit in tegenstelling tot de voorgangers in de gevestigde kerken, of ook tot andere voorgangers in hun eigen kerk. Ze trokken en trekken het land door en hebben altijd wel 'gevolg'. Gevolg hebben is echter iets anders dan de opbouw van de gemeente dienen. De gemeente wordt gebouwd door Woord en Geest. Het gaat dan om geloof, dat in het hart een plaats heeft. Geloof zonder bevinding is een innerlijke tegenstrijdigheid. Bevinding buiten het Woord om is menselijke zelfbespiegeling. Ter meerdere glorie van de mens. Ook vandaag loert dit gevaar. Maar juist van voorgangers geldt: 'indien zij niet spreken naar het Woord, ze zullen geen dageraad hebben.'

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1985

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Innerlijk licht of innerlijk leven?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1985

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's