BOEKBESPREKING
Dr. J. L. Koole, VERHAAL EN FEITEN IN HET OUDE TESTAMENT, Cahiers voor de gemeente I, prijs ƒ 3,90.
Drs. Tj. Baarda, DE BETROUWBAARHEID VAN DE EVANGELIëN, Cahiers voor de gemeente II, prijs ƒ 4,90. Kok - Kampen.
Een nieuw type van voorlichting heeft met deze cahiers zijn intrede gedaan in de Ger. Kerken. De grote veranderingen bij de theologen zoeken via deze cahiers hun weg naar de gemeenten.
„Assen" ligt niet alleen ruim veertig jaren in het verleden, maar is ook geestelijk en kerkrechtelijk een gepasseerd station.
Afgezien van de bijzondere vragen, die in „Assen" aan de orde waren, is er theologisch zoveel aan de hand, dat de schrijvers er behoefte aan hebben een zo duidelijk mogelijke voorlichting te geven aan de gemeenten. Deze gemeenten zijn voor een deel in onrust en vragen zich af: Waar gaan wij heen? Een ander deel is apathisch en laat het schriftvraagstuk voor wat het is. „Zij zullen het in Kampen en Amsterdam wel weten." Zie hier de aanleiding van het verschijnen van deze cahiers.
Prof. Koole vindt bezinning op de eigen aard van de Bijbelse Geschiedenis om drie redenen nodig. Ten eerste de vragen, waarvoor de wetenschap omtrent het begin van de wereld en de mensheid, en ook de geschiedeniswetenschap ons plaatst. Het gaat z.i. niet over de vraag, of de bijbel waar is, maar hoe de bijbel verklaard wil worden. Ten tweede is er het vraagstuk van de historie. Ook de historische mededelingen moeten naar hun eigen aard worden verstaan.
Verder draagt prof. Koole de menselijke factor in, die hij aan het slot honoreert met een verklaring van het woord theopneust dat hij taalkundig en woordelijk van het latijnse woord inspirare onderscheidt. Is dit echter juist? Is “door God beademd" of „door God „geademd" minder krachtig dan „inspirare”?
Hier vallen verreikende beslissingen. Is het waar, dat het door God doorademd zijn een plaats geeft aan het menselijke, feilbare, gebrekkige, enz.?
In deze zaak is het al of niet cadeau krijgen van de woorden Gods zonder eigen speurwerk niet in het geding maar het goddelijk karakter van de Schrift, waarbij de mens niet wordt doodgedrukt, maar een verlichting en gedrevenheid te beurt valt, die hem ver boven eigen grenzen en mogelijkheden uittilt.
In de tussenliggende hoofdstukken gaat de auteur in op Israëls betrokkenheid op geschiedenis, op de geschiedschrijving in het Oude Testament en op de historische betrouwbaarheid.
Met dezelfde vraagstukken, maar dan uit het Nieuwe Testament, houdt drs. Baarda zich bezig. Hij wijst er op, dat er in de Ger. Kerken wel vragen waren en zijn over de aard van het gezag van het boek Genesis, maar dat het centrum (de evangeliën) eerbiedig ontzien werd.
Ook die tijd is nu voorbij. Na de bespreking van een citaat van dr, A. Kuyper, waarin deze zich richt tegen het standpunt van de toenmalige Ethischen (een citaat, dat er niet om. liegt!) stelt drs. Baarda, dat wij elkander moeten vasthouden, dat wij met elkander onderweg zijn, enz.
Dit lijkt mij een moeilijke bezigheid nu de schrijver na vele onderzoekingen tot de conclusie komt, dat de eigen woorden van Jezus in de evangeliën grotendeels door de gemeente achteraf zijn ingedrongen.
Hoewel bepaalde moeilijkheden in een vergelijkende studie van de evangeliën niet te ontkennen zijn (moeilijkheden, die niet van vandaag of gisteren zijn, maar de eeuwen door zijn gezien) is de „oplossing" van drs. Baarda een zeer gevaarlijke. Wanneer de vraag rijst: Hoe weten wij nu, dat wij op de evangeliën aan kunnen, verwijst drs. Baarda naar de opgestane Heer, die met ons gaat. Dit betekent: de weg van het woord naar de opgestane Heere. Daarmee gaat de schrijver achter de geschreven tekst, ontstaan door de door Christus geautoriseerde oor-en ooggetuigen, terug naar de gemeente van die dagen. De gemeente zou dan de diverse gegevens hebben bewerkt in de huidige gedaante.
Dit standpunt heeft vergaande consequenties. De schrijver schroomt niet te beweren, dat Jezus tijdens zijn omwandeling de titulatuur van Messias, Zoon van (3od, Heer enz. wel virtueel (voorwaardelijk aanwezig) maar niet in werkelijkheid heeft gehad of gezocht. Hier tast de schrijver het openbaringskarakter van het evangelie aan. Alle uitspraken van Jezus in de zin van: Ik ben kunnen op deze wijze herleid worden tot enkele stromingen van de gemeente. Dat is een ernstige zaak. Verder viel mij op, dat de schrijver stelt, dat Lucas beweert, dat niet de Gekruisigde is opgewekt, maar de Levende. Wat is de zin van zo'n uitspraak? Wordt niet op vele plaatsen verzekerd, dat Dezelfde, die gekruisigd was is opgewekt?
Parallel aan deze opmerking is de uitspraak, dat het niet gaat om de Jezus, die was, maar die is. Is dit een tegenstelling?
De vraag rijst welke vrucht deze voorlichting aan de gemeente kan hebben? Wanneer wij niet vastgehouden worden door en zelf niet vasthouden aan het door Christus en de apostelen geautoriseerde Woord, hoe zullen wij dan elkander vasthouden? Dan vallen wij als los zand uit elkaar. Dit proces is in volle gang. Helaas.
Wij willen allerminst beweren, dat drs. Baarda de stem van de Ger. Kerken is. Daarvoor zijn er in de Ger. Kerken gelukkig teveel tegenstemmers. Wel moet het van ons hart, dat deze tegenstemmen zelden of ooit komen van de theologische faculteit van de V.U. En dat mag — gezien de oprichter en gezien het doel, waarvoor deze faculteit in het leven geroepen werd — toch verwacht worden.
Katwijk aan Zee G. Boer
G. B.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's