Staat en Maatschappij.
De Vlootwet.
De voorlichting, welke in sommige kringen over de Vlootwet wordt gegeven is in hooge mate misleidend. De tegenstanders van het ontwerp leggen bij hunne propaganda een nauw verband tusschen de Vlootwet en de bezuinigingen, welke de regeering denkt tot stand te brengen om het groote tekort op de Staatsuitgaven voor het volgende jaar te dekken.
Zoo spreken zij over het ontfutselen van geld aan ambtenaren en werklieden, het besparen op het zevende leerjaar, de voornemens tot het verhoogen van de indirecte belastingen op tabak, bier en thee, het bezuinigen op ziekteverzorging, ouderdomsrente en uitkeering aan werkloozen, enz. enz., alsof deze maatregelen iets uitstaande hebben met de Vlootwet.
Zelfs moet een oud-Marine-officier verklaard hebben, dat aanneming der Vlootwet beteekent, dat het eindcijfer
der Marlne-begrooting voor 1924 tot 124 millioen zal stijgen.
Waarin zit nu de misleiding ?
Hierin, dat, ook al zou de Vlootwet van de baan gaan, de vereischte bezuinigingen toch volkomen dezelfde blijven. De Vlootwet staat geheel buiten de bezuinigingen. Zij heeft er in geen enkel opzicht iets mede te maken.
Bovendien weet men het maar al te goed, dat de Vlootwet geen andere beteekenis heeft dan een vaste lijn te brengeh in den jaarlijkschen aanbouw van marine-materiaal, waarbij ook voor den vervolge voor dien aanbouw ongeveer hetzelfde bedrag zal worden uitgetrokken als sinds jaren het geval is.
De actie tegen de Vlootwet heeft dan ook geen andere bedoeling dan om door het gebruiken van onware voorstellingen propaganda te voeren voor de weerloosheid en het anti-militairisme.
* Het Vloekverbod.
Eenigen tijd geleden stelden de Raden der gemeenten Wymbritseradeel en Wonseradeel eene verordening vast, waarbij onderscheidenlijk werd verboden in het openbaar God te hoonen, te lasteren, dit te bevorderen of daartoe gelegenheid te geven ; en het openlijk tentoonstellen of aanslaan van Godslasterlijke geschriften, publicaties of afbeeldingen.
Gedeputeerde Staten van Friesland, die deze verordening in strijd achtten met het algemeen belang, verzochten den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw op dezen grond hare vernietiging te willen bevorderen.
Zij motiveerden dit advies als volgt :
Het lijkt ons niet gewenscht, dat de gemeenteraden in hun strafverordeningen trachten te keer te gaan handelingen, waarvan door opvoeding van de jeugd en voorlichting van het volk in zijn geheel kan worden afgehouden. Wij meenen toch, dat de strafwetgever de rechtsovertuiging van het volk kan volgen, maar niet moet trachten rechtsovertuigingen onder het volk te gaan vestigen.
Maar is intusschen een neiging om steeds meer handelingen, die de zedelijke orde betreffen, onder de werking der strafwet te brengen en dit lijkt ons ongeraden, zelfs in die mate, dat wij Uwe Excellentie zouden willen adviseeren, dit tegen te gaan door in dezen te verklaren, dat een dergelijk optreden van de gemeenteraden strijdt met het openbaar belang. Uit een algemeen oogpunt van wetgeving dient dit te worden gekeerd. En de gemeenteraden zouden adviseeren van een bepaling als de nu voorgedragene kunnen worden duidelijk gemaakt, dat men met het nemen van maatregelen op ethisch terrein zeer voorzichtig moet zijn.
Hiertegen wordt aangevoerd, dat het niet in de bedoeling ligt het misdrijf der Godslastering zelf te straffen, daar dan de zwaarste straf niet voldoende zou zijn om het naar eisch te treffen, maar dat de rechtsorde dient verdedigd door te verhoeden, dat het feit werde gepleegd, door het te voorkomen, en dit zou het best kunnen geschieden door 't als ongeoorloofd en strafbaar te brandmerken. Wij meenen, dat de gemeenteverordening niet de aangewezen plaats is om van den afkeer der overheid tegen een vergrijp als het hierbedoelde te doen blijken.
Wordt het hieromschreven feit strafbaar gesteld, dan zullen stellig andere feiten op ethisch terrein op den duur niet door een plaatselijken strafwetgever onopgemerkt kunnen worden gelaten en is te wachten een reeks van bepalingen, waarbij handelingen, die indruischen tegen hetgeen een deel der ingezetenen in strijd oordeelt met haar godsdienstige en zedelijke opvattingen, strafbaar worden gesteld. In de vraag of een dergelijke taak, indien zij verricht moet worden, niet veeleer zou moeten worden opgedragen aan den algemeenen wetgever, willen wij niet treden, al komt het ons voor. dat overtreding van geboden van ethischen aard en die in verband staan met de religieuse opvattingen van de meerderheid der burgers, niet in de eene gemeente anders moet worden behandeld dan in de andere.
Evenzeer willen wij terzijde laten, of de overheid en de rechterlijke macht bij hun pogingen tot toepassing niet telkens worden gesteld voor de vraag of artikel 7 van de Grondwet zich tegeri die toepassing verzet, en ook willen wij niet treden in de vraag, of de heiliging van Gods Naam en de verzorging van de uiterst teere belangen, waarom het hier gaat, wordt gediend door de zaak te behandelen als een van strafwetgeving en door ze bloot te stellen aan het vaak zeer weinig verheffende verloop ter terechtzitting.
Het kwaad, waartegen de verordeningen willen waken; komt nu heel weinig voor, en wat er in dit opzicht nog voorvalt, is spoedig vergeten. Strafbaarstelling op de wijze als thans geschiedt, zal het kwaad doen vermeerderen en de uitwerking daarvan versterken. Het kwaad vermeerderen omdat er nu eenmaal menschen zijn, die door een verbod ais het onderhavige juist geprikkeld worden tot overtreding en die zich gevleid gevoelen door de publieke opmerkzaamheid, die zij tot zich trekken door het voorwerp te worden van een strafvervolging, die met een luttele straf eindigt. Er zijn van die laakbare handelingen, die men verstandig doet van overheidswege onopgemerkt te laten voorbijgaan, wil men niet het te bestrijden kwaad juist bevorderen. Gelijksoortige overwegingen zullen de overheid veelal er toe brengen een strafververvolging wegenis majesteitsschennis, waarop toch een zooveel zwaarder straf staat dan die bij gemeentelijke verordening kan worden bedreigd, na te laten, en de beslissing over het al of niet instellen van een strafvervolging naar aanleiding van een overtreding als het hier geldt, zal men aan lagere ambtenaren moeten overlaten.
Ook mag wel worden rekening gehouden met de zeer groote bezwaren, die zouden rijzen indien deze bepalingen in de practijk moeten blijken de hierboven geschetste verkeerde gevolgen op te leveren.
Aan intrekking zijn ten rninste even groote bezwaren verbondéti als aan niet-handhaving.
De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw heeft de vorige week naar aanleiding van het verzoek van Gedeputeerde Staten als zijn zienswijze onder de aandacht van het College gebracht ;
dat het in het openbaar hoonen of lasteren van Gods Naam dan wel het tentoonstellen van daartoe strekkende geschriften of afbeeldingen naar zijn meening leidt tot zedelijke verwording en ontaarding, waardoor de openbare zedelijkheid wordt aangetast. Op dezen grond zie ik met uw college — aldus de Minister — in de desbetreffende bepalingen van de politieverordeningen van Wonseradeel en Wymbritseradeel geen strijd met de wet, met name niet met artikel 135 der Gemeentewet. Deze beschouwing sluit, naar mijn oordeel, tevens uit, dat de bedoelde bepalingen in strijd zouden moeten worden geacht met het algemeen belang, zoodat ik de slotsom, tot welke uw college komt, niet kan aanvaarden.
Op grond van een en ander acht de Minister geen termen aanwezig de door Ged. Staten van Friesland voorgestelde vernietiging te bevorderen.
Wij zijn den Minister voor zijne beslissing ten zeerste dankbaar. De motiveering van zijn standpunt komt ons alleszins juist voor.
Men kent nu de zienswijze van de regeering.
Antirevolutionaire wenschen.
Nu binnenkort bij de behandeling der Staatsbegrooting ook weer het politiek beleid van het Kabinet in de Tweede Kamer een punt van bespreking zal uitmaken, mogen wij nog eens herinneren aan wat de heer Idenburg in de maand April van dit jaar over een tweetal desiderata van de Anti-revolutionairen in de Eerste Kamer sprak. n.l. over het verbod van de lijkverbranding en over de afschaffing van de Staatsloterij.
Over het eerste onderwerp zeide de voorzitter van de Anti-revolutionaire Eerste-Kamerclub :
Persoonlijk ben ik tegen lijkverbranding, zooals onze gansche partij er tegen is. Ik beschouw lijkverbranding als in strijd met de christelijke zeden. Ik behoef dat niet uitvoerig te betoogen : als het wetsontwerp hier aan de orde komt, dan ben ik daartoe gaarne bereid.
Ik wensch alleen te memoreeren, dat het Christendom in de wereld optredend, schier overal de lijkverbranding gevonden heeft en haar schier overal door begraving heeft doen vervangen, en daarnaast het andere feit. dat de voorliefde voor lijkverbranding, die de laatste 30, 40 jaar zich in verschillende kringen openbaart, blijkens de historie nauw verband houdt met den afkeer van de Christelijke wereldbeschouwing.
Deze feiten spreken boekdeelen.
Maar afgezien van dat inzicht in het karakter van de lijkverbranding en den daaruit voortvloeienden plicht der Overheid, is thans te dezen opzichte een toestand ontstaan, die inderdaad niet kan worden geduld.
Volgens de arresten van den Hoogen Raad van 1 Maart 1915 schrijft de Begrafeniswet begraving voor en staat de wetgever op het standpunt, dat verbranding niet geoorloofd is, maar de sanctie ontbreekt.
De regeering is verplicht dezen toestand van wetteloosheid te doen eindigen.
Alles wat thans geschiedt, is bloote vrucht van een overeenkomst met een particuliere vereeniging en strikt genomen moet thans, krachtens het standpunt van den Hoogen Raad en van de regeering. elke methode tot vernietiging van lijken in Nederland worden geduld, ook de methode van de Parsi, die te Bombay hun lijken op hooge kolommen den gieren ter vernietiging aanbieden.
De conditie, die gemaakt is in de overeenkomst tusschen den minister en die particuliere vereeniging. dat, indien niet aan zekere voorwaarden voldaan wordt, het verbranden van lijken zal worden tegengegaan, mist, volgens prof. Struycken, van het standpunt der regeering rechtsgrond.
Alleen reeds hierom is noodig. dat de regeering haar invloed gebruikt om de kwestie der lijkverbranding, die naar haar oordeel niet wettelijk geregeld is, wel wettelijk te regelen.
Men kan het betreuren, dat zij niet een ander standpunt heeft ingenomen, dat zij met name niet het standpunt heeft ingenomen, dat door prof. Fabius is verdedigd, maar nu zij dit niet gedaan heeft, kan daarop niet worden teruggekomen en nujs inderdaad een regeling noodig.
Zooals de toestand op het oogenblik is, is het onverantwoordelijk.
Over het tweede onderwerp merkte de heer Idenburg op :
Ik zou aan de regeering ten eerste willen vragen, of bij haar het voornemen bestaat om de Staatsloterij te handhaven.
Ik weet wel hoe die instelling wordt goedgepraat, en hoe zij van sommige zijden wordt aanbevolen als een soort geneesmiddel, maar ik zou toch willen vragen, of in dezen tijd waarin op ongekende wijze de speelwoede zich van ons volk heeft meester gemaakt, waarin de Amsterdamsche predikanten het noodig vonden een openlijk protest in de wereld te zenden om te betuigen en te waarschuwen tegen een poging tot, wat ik maar noemen zal, gokkerij op Christelijken grondslag, ik zou willen vragen, of, waar iedereen roept om beperking, als 't moet door de Regeering, van die speelwoede, de Regeering toont een open oog te hebben voor de zedelijke gevaren door handhaving van haar Staatsspel en of zij niet door eigen loterij eigenlijk het volk leert, dat, indien het slechts met eenige waarborgen is omgeven, een kansje wagen, nog niet zoo verkeerd is.
De beide onderwerpen : de lijkverbranding en de Staatsloterij, hebben, ook nadat de heer Idenburg zijne bezwaren er tegen liet hooren, nog niets van hunne actualiteit verloren.
Integendeel!
Nog dagelijks gaat men voort met het verbranden van lijken en handelt men, alsof er geen wet is. die de lijkverbranding verbiedt.
Nu meer dan ooit te voren is het tijd, dat de Regeering zoowel ten opzichte van de lijkverbranding als van de Staatsloterij krachtig ingrijpt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's