De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Christus en de Geest III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus en de Geest III

9 minuten leestijd

De laatste Adam

Evenals in Romeinen 5 staat ook in 1 Corinthe 15 Christus tegenover Adam. De apostel spreekt in vs. 42 vv over een psychisch en een pneumatisch (d.w.z. geestelijk) lichaam, zoals deze resp. in Adam en in Christus zichtbaar zijn geworden. Wij moeten er erg in hebben dat het Paulus maar niet gaat om algemene, tijdloze waarheden of om een bepaalde mensbeschouwing. Nee, als Paulus in vers 46 Adam en Christus tegenover elkaar stelt, dan gaat het de apostel om het heilshistorisch verband.

Van de eerste Adam wordt immers in Genesis 2 : 7 gezegd: de mens werd tot een levend wezen. Met enige wijzigingen neemt Paulus dit woord uit Genesis op in 1 Cor. 15 : 45. Duidelijk laat hij uitkomen dat hij niet spreekt over de mens in het algemeen, maar over (de ene) Adam. Hij werd tot een levende ziel. Zo typeert Paulus de totale mens Adam in zijn schepsel-zijn, in zijn schepselmatige beperktheid ook. Het woordje 'levend' geeft dan enerzijds de rijkdom van dit schepselmatige aan, en tegelijk drukt het de beperktheid uit. Als geschapen mens mocht Adam leven, maar hij was niet in staat leven te wekken. Adam bleef afhankelijk van Gods gave.

Levenwekken is, zoals uit de tweede helft van VS. 45 blijkt aan de Geest voorbehouden. Als de laatste Adam is Christus een levendmakende Geest geworden. Uit het gehele verband blijkt duidelijk dat Paulus daarbij denkt aan de opstanding. En wanneer hier dan gezegd wordt dat de Geest levend maakt, zullen we, alweer gezien het verband van 1 Cor. 15 (de opstanding der doden!) niet hebben te denken aan het levendmakend in schepselmatige zin, maar aan het herscheppend heilswerk.

In welke zin is Christus bij zijn opstanding nu een levendmakende Geest geworden? Ook hier is de theologie vaak gekomen tot allerlei vergeestelijking en vervluchtiging. Zo zijn er geweest die van oordeel waren dat Christus bij zijn opstanding zou zijn opgegaan in een soort Geestwezen. Maar dat is duidelijk in strijd met de brieven van Paulus. Denkt u alleen niaar aan Rom. 8 : 34, waar Paulus juist van de opgestane Christus zegt, dat Hij zit aan Gods rechterhand en voor ons bidt. Bidden kan men alleen tot een persoonlijk wezen. Christus' persoonlijkheid is na zijn opstanding allerminst vervaagd. Bovendien moeten we de blijvende betekenis van het kruis niet verwaarlozen.

Anderen hebben gemeend dat Christus in zijn opstanding opgenomen zou zijn in een soort 'Geest-sfeer'. Echter uit 1 Cor. 15 blijkt duideUjk dat Paulus niet denkt in ruimtelijke begrippen (twee sferen), maar in categorieën van tijd (eerste-laatste).

Versteeg wijst erop, hoe Paulus met nadruk zegt dat de opgestane Christus als de laatste Adam een levendmakende Geest geworden is. Nu hebben de geleerden de herkomst van de uitdrukking ' laatste Adam' in allerlei richtingen gezocht. Paulus zou deze uitdrukking aan anderen hebben ontleend, o.a. aan de joodse wijsgeer Philo. In een knap betoog laat de schrijver zien, dat deze 'herkomst-theorieën' teveel vragen open laten. Zijn conclusie is dat Paulus zelf deze term heeft gesmeed.

Waarbij we dan dienen te bedenken dat Paulus geworteld is in het Jodendom en het O.T. Nu waren de Joden zeer vertrouwd met de relatie: oertijd-eindtijd. Anders gezegd: paradijs-eindtijd. Als u b.v. Jes. 11 leest, ontdekt u allerlei trekken die u herinneren aan het paradijs. De joodse rabbi's uit later eeuwen meenden, dat in Adam zichtbaar werd wat de mens in de eindtijd weer zal bezitten. De eindtijd zal dus het begin herhalen.

Hier nu gaan de wegen tussen Paulus en het Jodendom uiteen. Bij hem is er een tegenstelling tussen oertijd en eindtijd. Waarom? Omdat de eerste mens Adam gevallen is. Christus is de mensen in alles gelijk geworden om een verloren wereld te redden. Hij deed wat Adam moest doen.

Hij volbracht het werk der verlossing. U merkt daaruit hoezeer voor het verstaan van dit zwaargeladen woord over de laatste Adam de volgorde: schepping-val-verlossing beslissend is.

In de opgestane Christus is de eindtijd werkelijkheid geworden en de nieuwe schepping tot stand gekomen. Zoals nu in Adam het leven van de schepping openbaar kwam, zo is in de opgestane Christus als de laatste Adam het geestelijk leven van de eschatologische schepping openbaar gekomen. Zie ook 2 Cor. 5 : 17: Wie in Christus is, is een nieuwe schepping.

De waarachtige vernieuwing is in de opstanding werkelijkheid geworden. En zoals het nu door de schepping van de eerste Adam tot schepselmatig leven kwam, zo is door de opgestane Christus de Geest geschonken. Door die Geest delen de gelovigen in de verlossing. Want de Heilige Geest is Degene Die de in Christus' opstanding gerealiseerde eindtijd en nieuwe schepping, bevestigt en toepast in het leven van de gelovigen.

Zo is er een eschatologische eenheid tussen de opgestane Christus en de Geest. Wat in Christus' opstanding werkelijkheid is geworden, wordt door de Geest uitgedeeld.

Duidelijk blijkt uit 1 Cor. 15 dat de Geest geen 'natuurlijk gegeven' is, te verwarren met 'iets geestelijkers'. Maar een gave van de opgestane Christus.

De verlossing ligt in Christus' kruis en opstanding. Ze wordt verkondigd door de prediking van het Evangelie. Ze wordt werkelijkheid voor de mens door het geloof. En het is de Geest die er in doet delen.

Juist de bestrijding van de dwaalleer in Corinthe laat zien hoe gevaarlijk het is het werk van de Geest los te maken van kruis en opstanding. Men kan dan zeer 'geestelijk' willen spreken. Maar men spreekt dan in feite zeer ongeestelijk, want onbijbels. 

De opgestane Christus en de Geest vormen een eenheid in die zin, dat beiden betrokken zijn op de eindtijd en de verwerkelijking daarvan.

Verleden, heden en toekomst

Eschatologische eenheid, d.w.z. een eenheid betrokken op Gods heilshandelen, betekent geen vereenzelviging van de opgestane Christus en de Geest. De eenheid heft het onderscheid niet op. Wat in kruis en opstanding volbracht is, wordt door de Geest gerealiseerd in de gelovigen. We kunnen dus de eindtijd zowel christologisch als pneumatologisch benaderen.

Versteeg laat nu zien hoe Paulus zich zowel tegen de Joden enerzijds als tegen de Grieken anderzijds keert. De Joodse eschatologie kent slechts een futurum, een toekomst-aspect. Paulus weet van de vervulling van Gods belofte in de gekruisigde en opgestande Christus. Een belangrijk gegeven dat m.i. ook voor de huidige dis-. cussie rondom het Getuigenis b.v. van belang is. Er is immers in onze tijd ook een theologie van de hoop, die zoveel accent legt op de toekomst die wij moeten realiseren, dat de vervulling als daad Gods in de schaduw komt. Evenals in het Jodendom liggen dan de verwettelijking en het moralisme op de loer.

In Paulus' dagen waren er mensen die Christus zagen als een tweede Mozes, en geen oog hadden voor zijn heerlijkheid (c.f. 2 Cor. 3). Keert dit in andere vorm niet terug nu Christus door velen gezien wordt als promotor in de maatschappijvernieuwing, als voorloper in de opmars naar het Rijk, dat wij moeten realiseren. Terecht is door Van Niftrik beklemtoond, dat de Schrift weet van de belofte die vervuld is, van het werk dat door God volbracht is, waaruit we door het geloof mogen leven. ' Versteeg laat zien, hoe Paulus tegen dit joods-wettische toekomstdenken de nadruk legt op de realisering van de eindtijd in Christus. Zie de wijze waarop Paulus spreekt over Jer. 31 : 31w in 2 Cor. 3. Let ook op de nadruk waarmee Paulus in dit hoofdstuk de bekering tot de Here Jezus aan de orde stelt, als de weg om te delen in het heil.

Tegelijk keert Paulus zich ook tegen zijn hellenistische tegenstanders die op mystieke wijze het heil lieten opgaan in het hier en nu, de heilshistorie miskenden en niet wilden zien dat de Geest de verworven verlossing toepast, maar ook doet hunkeren naar de voleinding.

Deze grieks getinte tegenstanders van Paulus lieten christologie en pneumatologie ineenvloeien. Dat er op grond van de vervulling in Christus en de realisering door de Geest verwachting is voor de toekomst, komt bij hen niet tot zijn recht.

Twee dingen

Omdat Paulus van een vereenzelviging of ineenvloeien van Christus en de Geest niet weten wil, staan twee dingen vast:

a. De beleving van het heil in het heden is absoluut afhankelijk van het heilswerk Gods in het verleden, met name Jezus' kruis is niet, zoals de gnosticus meende, een afgedane zaak. Zij konden zeggen: vervloekt is Jezus, en ze meenden dan door de Geest te spreken. Paulus laat in 1 Cor. 12 : 3 zien, hoe juist de Geest doet zeggen: Jezus, de gekruisigde Jezus, is Kurios, is Here. De Geest brengt de gelovige tot de belijdenis dat het de aardse Jezus is die als Kurios heerst. Prachtige bladzijden schrijft Versteeg over deze tekst, alsmede over de betekenis van het: Jezus is Here.

b. Het tweede dat Paulus met grote nadruk naar voren brengt, is het eschatologische voorbehoud. De gelovige staat in de spanning tussen het 'reeds' van het ontvangen heil en het 'nog niet'. Er is een perspectief naar de toekomst. Christus is de eersteling der ontslapenen. Hij heerst als Koning temidden van zijn vijanden. Maar de verwachting richt zich op de vernietiging van de laatste vijand. Zie 1 Cor. 15 : 20—28.

Ook de Geest is de eerstelingsgave, waarborg, handgeld, onderpand van de volle verlossing. Daarom mogen de gelovigen voor de toekomst hopen op de volheid van wat zij in het heden bezitten. Leven door de Geest is leven uit Christus en zo leven in de hoop (Rom. 18 : 18vv).

Ik ga voorbij aan de wijze waarop Versteeg Rom. 1 : 3, 4 en 1 Tim. 3 : 16 uitlegt. Boeiend is de wijze waarop Versteeg laat zien, hoe Paulus voortbouwt op de overlevering van de eerste gemeente en hoe belijdenisformules en liedfragmenten in zijn brieven hun plaats hebben. Met name de exegese van 1 Tim. 3 : 16 biedt geweldig veel preekstof en opent wijde perspectieven, waar we vaak aan voorbijgaan.


¹Zie G. C. van Niftrik, Wat is in het geding? in 'Kerk en Theologie, Jaargang 23, nr. 1, blz. 23w. 2 Voor een uitwerking van deze gedachten verwijs ik u naar de rede van prof. Versteeg, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar: Het heden van de toekomst, Kok, Kampen 1969.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 1972

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Christus en de Geest III

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 1972

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's