De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

11 minuten leestijd

Daarna kwam Gehazi in en stond voor zijn heer. En Eliza zeide tot hem : van waar, Gehazi ? En hij zeide : uw knecht is noch herwaarts noch derwaarts gegaan. 2 Koningen 5 vers 25.

Van waar?
Gehazi, de hoofdpersoon uit ons droevig tekstverhaal, was niet de eerste de beste. Hij diende den profeet Eliza, zooals deze op zijn beurt Elia gediend had en hem was opgevolgd.
Jarenlang had hij den omgang genoten van een man, voor wien de gedachten Gods waren als een open boek. Jarenlang had hij de groote daden van God met eigen oogen van nabij kunnen aanschouwen. Zelf had hij Eliza herhaaldelijk bijgestaan in den dienst van het Koninkrijk Gods. Met eigen mond had hij uit naam van zijn meester de woorden Gods gesproken en Gods bevelen overgebracht. Allernauwst was hij met den kring verbonden, waarbinnen God Zijn machtige, reddende daden deed.
Om daarvan iets te zien, behoeven we niet verder terug te gaan dan tot de gebeurtenis, die vlak achter ligt, n.l. „de genezing van Naaman, den Syriër". Dit alles maakt zijn daad in ons tekstverhaal zoo dubbel vreeselijk.
Gehazi, de medearbeider van den profeet Eliza, zoo nauw aan den dienst van God verbonden, zoo intiem bekend met de dingen Gods, deze Gehazi was zonder echt geloof, zonder ware Godsvrucht.
Lezers, welk een ontroerende waarschuwing ! In alle dingen bekend en vertrouwd te zijn met God en Zijn dienst, en toch nog innerlijk vreemd aan het leven, dat uit God is en naar God heen trekt ; het kan samengaan en het gaat soms werkelijk samen. In alle opzichten ingewijd te zijn in de dingen Gods, te kunnen meespreken over de geestelijke zaken ; inderdaad ook meedoen aan geestelijk werk, en toch het hart ver te houden van de vreeze Gods ; toch de ziel vervuld te hebben met zondige verlangens, die van God af en tegen God ingaan, zonder daarover een hartelijk leedwezen te hebben ; het komt helaas voor.
En dan behoeft het nog bij ons niet eens zoo ver te gaan als het bij Gehazi ging. Hij stond hier voor zijn heer, den profeet, als een dief en bedrieger. De geschiedenis is u bekend : Gehazi's begeerte en hebzucht was opgewekt bij het zien van de groote schatten die Eliza geweigerd had van den Syrischen bevelhebber aan te nemen. In plaats van deze zondige gedachten biddend te bestrijden, had Gehazi er aan toegegeven. Dat zijn meester, de man Gods, niets wilde aannemen, ook dat schrikt hem niet af, er is maar één gedachte die hem beheerscht, de gedachte, hoe hij, Gehazi, een gedeelte van die schatten zal bemachtigen.
Zoo gaat hij heen en onder leugenachtige voorwendsels bereikt hij zijn doel.
De wijze bedoeling van den profeet, per slot van rekening Gods wijze beschikking, dat Naamans schatten, die met hem terug keerden naar zijn land, een zichtbare prediking zouden zijn van de genade van den God van Israël, die op het geloof helpt uit vrije liefde, zonder geld en zonder prijs, heeft Gehazi door zijn bedrog gedeeltelijk verijdeld. Hij heeft van Gods werk gebruik gemaakt om zichzelf te verrijken. In naam van zijn meester heeft hij tegen den uitdrukkelijken wil van zijn meester gehandeld.
Daarna — zoo lezen we — kwam hij in en stond voor zijn heer.
Gehazi staat daar nog ongestraft. Ook nu velt Eliza het vonnis nog niet terstond, hoewel hij van alles nauwkeurig kennis draagt.
De profeet stelt een vraag : Van waar, Gehazi ?
Niet, dat Eliza noodig heeft ingelicht te worden omtrent de reis van zijn knecht. Hij weet alles, hij kent zelfs de plannen, die Gehazi heeft met zijn gestolen geld.
Toch vraagt hij : Van waar, Gehazi ? In zijn liefde wil Eliza zijn knecht, wiens lot hij zich heeft aangetrokken en die hij tot nu toe misschien steeds heeft vertrouwd, nog een gelegenheid geven om tot inkeer te komen.
Eliza vraagt het niet terwille van zichzelf. Hij vraagt het terwille van Gehazi. God Zelf geeft Gehazi door de vraag van Zijn profeet nog een laatste kans. God Zelf dringt in liefde nog eenmaal op een ernstig onderzoek aan.
Zoo wil God door het woord van Zijne knechten nog steeds doen.
Van waar ? Van waar ? Dat is de vraag, mijne vrienden, die we elkander ook nu willen stellen.
God stelt ons niet voor die vraag, omdat Hij niet weet van waar we komen. De Heere kent al onze wegen. Van verre, als ze nog diep in ons verborgen liggen, kent Hij onze gedachten (Psalm 139). God weet, waarheen ons hart in het verborgen uitgaat. Hij weet, wat de eigenlijke richting is van ons leven, al weten de menschen 't misschien niet en al willen we het voor onszelf ook niet weten. Hij kent den weg, dien we gegaan zijn, ook de meest donkere, verscholen plekken er van, den weg, dien we gegaan zijn al die jaren. Ook den weg van de laatste week.
Toch stelt God ons door Zijn Woord telkens nog, ook nu weer, voor de vraag : Van waar ? Hij doet het uit liefde, ter wille van onszelf. Hij wil dat we tot onszelf zullen komen om nog eens nuchter en nauwkeurig na te gaan al wat achter ligt.
Van waar, Gehazi ? Die vraag moet wel heel wat bij Gehazi hebben wakker geroepen. Misschien had hij nog wel half en half gehoopt dat Eliza zijn afwezigheid niet zou hebben opgemerkt. Liever werd hij ook maar niet aan hetgeen achter lag herinnerd. Graag had hij dat verkeerde maar op den achtergrond van zijn bewustzijn willen wegdringen, om te kunnen genieten van het verkregen bezit.
Wanneer de profeet niets gevraagd had, had hij er voor zichzelf ook geen melding meer van behoeven te maken.
Nu staat hij er weer opeens midden in. We kunnen ons indenken, hoe zijn gedachten in dat eene ondeelbare oogenblik vóór zijn antwoord terugvliegen.
Van waar, Gehazi ? Gehazi ziet zich dien weg van bedrog en misleiding weer gaan, dien weg van zonde tegen zijn meester en voor God. Hij weet, dat er niets goeds bij is. Als knecht van den man Gods, als ingewijde in de dingen des Heeren, kan hij zeker het weten.
De vraag van zijn geliefden meester dwingt hem alles nog eens nauwkeurig te bezien, en toch, toch antwoordt Gehazi met een leugen.
Wat kan de zonde een mensch blind maken ! Wat droevig dom is deze Gehazi. Hij wist, dat hij te doen had met een profeet des Heeren. Zoo iemand, dan kon h i j toch weten, dat God zijn meester bizondere krachten had verleend, en nu denkt hij met een eenvoudige leugen den Godsman van de wijs te brengen.
Welk een droevige verblinding ! Van de liefdevolle, maar toch ook zoo ernstige opwekking tot onderzoek, bekentenis en berouw, bemerkt Gehazi niets. Hij staat op het beslissende punt aan den rand van den ondergang ; nog richt de profeet in zijn vraag een waarschuwingsbord op. Gehazi ziet niets, blindelings holt hij door.
Als Eliza zijn diefstal maar niet bemerkt, is hij al tevreden.
Dat hij 't grootste gevaar loopt door zijne onbekeerlijkheid en gemis aan berouw en boete zich de straf God op den hals te halen, Gehazi gevoelt het niet.
Dat zijn zonde, al is die voor het oog der menschen, ja zelfs voor het oog van den man Gods bedekt, evengoed zonde blijft, omdat het kwaad allereerst zonde is voor God, . Wiens oogen alles zien, het dringt niet tot hem door.
Dat zijn zonde dan pas werkelijk bedekt is als ze overdekt wordt door de genade Gods, die komt in den weg van berouw en boete ; Gehazi heeft er geen oog voor.|
Zoo gaat ook de laatste waarschuwing Gods aan hem onopgemerkt voorbij.
Gehazi antwoordt met een leugen : uw knecht is noch herwaarts noch derwaarts gegaan.
O, mijn lezers, laat het toch alzoo bij ons niet zijn. Ook tot ons komt de vraag : Van waar ? Van waar ? Ook wij worden geroepen terug te zien op den weg, die achter ligt. Het is Gods genade en liefde, mijn lezer, geloof het toch, dat we nog gedrongen worden ons rekenschap te geven. Het is, tot ons welzijn, dat God lastige vragen stelt.
Van waar? Wat ligt er achter ons ? Is het soms een weg van hebzucht en winstbejag ? Een weg, waarop zelfs minder goede middelen werden aangewend tot vermeerdering van tijdelijken voorspoed en geldelijk .bezit ?
Is het soms een weg van andere, grove zonde ?
En als er van dit alles niets is, dan is daarmede ons leven nog niet rein voor God.
Van waar ? Van waar ? Zijn er niet in ons leven, hetzij vroeg of laat, dingen, die we niet graag zouden willen vertellen, zelfs niet aan degenen mét wie we het meest vertrouwd zijn ? Kunnen die dan wel voor Gods oog bestaan ? Zijn er niet op den weg, vanwaar we komen, plekken, plekjes misschien, die we ook voor onszelf maar liever in het donker houden ?
Zou God, Die enkel licht is, dat duister kunnen verdragen ?
Was ons leven, als we het eens ernstig nagaan, niet alleen jaren terug, ook ons leven van het laatste jaar, van de laatste maand, van de laatste week, was ons leven een leven met God en voor God, of waren er ook tijden, waarvan we moeten zeggen : „Zonder God en tegen God. Alleen bedacht op eigen geluk, eigen eer, eigen wenschen".
Van waar ? Van waar ? Komen we niet van eigengekozen paden, van eigengebaande wegen ?
Vroegen we steeds of onze weg ook Gods weg was of meenden we niet dikwijls, zonder biddend onderzoek, dat Gods weg maar langs onzen weg moest loopen ?
Van waar? Van waar? O, mijn lezer, laten we die vragen toch niet ontloopen. Als ze iets bij u raken, werk u er dan toch niet overheen. Laten we toch niet als Gehazi tevreden zijn als de menschen er maar niets van weten.
God wil ons door Zijn vragen iets van de werkelijkheid laten zien, zooals Hij die ziet.
Hoe dwaas is 't eigenlijk toch, zich voor God groot te willen houden. Hoe dwaas, te meenen, dat als wij onze zonde voor ons zelf maar in het donker kunnen houden. God ze dan ook niet ziet.
Als we dan in onze verblindheid niet beseffen, hoeveel stappen we buiten den rechten weg gedaan hebben, o laten we dan toch onze ooren niet sluiten voor Gods roepstem, die ons maant tot onderzoek en inkeer. Laat het afschrikwekkend voorbeeld van Gehazi ons nopen God te bidden om Zijn ontdekkenden Geest.
Nog komt tot ons de vraag. Het kan zoo spoedig voor het laatst zijn ! We zien het aan Gehazi.
Zonder dat hij het wist, was het de laatste kans, die hij van God kreeg.
En wie zich ten einde toe tegen alles in blijft verzetten, wie zelfs als hij bij oogenblikken niets ziet van zijn schuld voor God, probeert het maar weer te vergeten, inplaats dat hij zich naar Gods liefdesbedoeling met schuldbelijdenis en bede om vergeving wendt tot den Heere, die vindt God tenslotte tegenover zich en het oordeel gaat over hem uit.
Gods lankmoedigheid en geduld is wondergroot, maar ten laatste komt het einde en de straf.
Wanneer Gehazi — we spreken menschelijkerwijs — schuldbelijdend God te voet was gevallen, wie weet hij ware aan het vreeselijk vonnis der melaatschheid ontkomen. Neen, stelliger, we kunnen, , ziende op het werk, dat God zelf een zondig nienschengeslacht, dat zijn weg in alle opzichten bedorven had, in Christus gedaan heeft, met zekerheid zeggen dat een ieder, die zich, hoezeer op 't uiterste, ook met ware schulderkentenis tot God wendt, genade zal ontvangen en vergeving en vrede met God en het leven, dat uit God neerdaalt om alles in het meest weerspannige hart anders te maken.
En als wij tot onze smart moeten erkennen, dat we maar al te gemakkelijk over Gods onderzoekende vragen heenloopen, moeten erkennen, dat we de zonde zoo moeilijk zonde kunnen noemen, moeten erkennen met smart, dat we zoo telkens weer weigeren met een verbroken hart schuld te belijden, laten we dan toch ook daarmede ons tot God wenden, biddend, telkens weer : Doorgrond Gij mij, o God, en ken Gij mijn hart, beproef me en ken mijn gedachten en zie of bij mij een schadelijke weg is en leid mij op den eeuwigen weg.
Dan zal God het ons op Zijn tijd doen ondervinden, dat Hij geen arm God is noch een Koning zonder groote macht.
Zijn Geest is een geest van ontdekking. Zijn Geest is ook een geest van groote vertroosting.
R. d. B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's