Aan mijn vriend Kerkman te Utrecht
Steeds vind ik het nog jammer, dat ge ons dorp verlaten hebt. Niet alleen omdat We u als ouderling in onze gemeente missen, maar ook, omdat ik nu niet meer als vroeger, 's avonds bij u kan aanloopen om eens rustig bij de kachel te praten over hetgeen er alzoo in Kerk en Maatschappij gebeurt. Ik lees nog wel een en ander in de kerkelijke bladen, maar ik heb dikwijls geen doorzicht in de zaken en weet niet, of ik mij over een of andere zaak verblijden. Of bedroeven moet. Zoo denk ik tegenwoordig dikwijls over de zaken, die in den Gereformeerden Bond en zijn vergaderingen aan de orde komen. Gij woont in Utrecht en hebt waarschijnlijk geregeld de vergaderingen bijgewoond. Ge moet mij eens inlichten, wat men tegenwoordig daar wil in dien Bond. Ge weet, hoe ik indertijd lid geworden ben. Toen de Gereformeerde Bond werd opgericht als Bond tot Vrijmaking der Kerk, had ik geen vrijmoedigheid lid te worden. Ik geloofde wel, dat mannen als prof. Visscher en dr. De Lind van Wijngaarden het goede met onze Hervormde Kerk voor hadden, maar ik was bang voor een nieuwe doleantie. De scheuring, die in 1886 onze gemeente zoo beroerd heeft, lag mij nog te versch in het geheugen. Later bleek mij, dat die Vrijmaking geen scheiding of scheuring bedoelde. Vooral toen de Bond zelfs in zijn naam uitsprak, dat hij wilde verdediging en verbreiding van de Gereformeerde Waarheid in de Nederl. Hervormde Kerk, kon ik er mij van harte mede vereenigen. Dat leek en lijkt mij de laangewezen weg in onzen tijd. Niemand schijnt een oplossing voor het kerkelijk vraagstuk te weten. Welnu, laat men dan rustig de Gereformeerde Waar heid verdedigen en verbreiden op alle kansels, waar men onze Gereformeerde predikanten wil toelaten en door Leerstoel-en Studiefonds datzelfde doel op andere wijze najagen aan onze Universiteiten. Op dezen weg van den Bond rust kennelijk de zegen des Heeren. Tal van gemeenten, die vroeger ethisch waren, hebben nu een Gereformeerd predikant en in nog vele gemeenten, waar men nog zoover niet is, komt tooh behoefte aan en 'belangstelling voor de Waarheid der godzaligheid aan den dag. Wie weet, of de Heere op deze fcalmewijze, niet door kracht of geweld, maar door Zijnen Geest, onze Kerk wil reformeeren. Doordat God met Zijn Waarheid beslag legt op steeds meerdere gemeenten. En wanneer God soms ongedacht nieuwe wegen opent, om sneller tot het doel te geraken, welnu, dan is vanzelf volgen een vreugde, als wij maar weten, dat het 's Heeren werk en niet menschen-werk is en leidt tot reformatie onzer Kerk.
Maar is men nu den laatsten tijd niet 'n andere lijn uitgegaan ? 't Wil mij zoo toeschijnen, dat men weer opnieuw „de vrijmaking" ter hand wil nemen, 't Is of men ongeduldig wordt en Gods tijd niet kan afwachten. Ik geloof wel eenigszins te begrijpen, hoe dat gekomen is. Door het Reglement op de Predikantstractementen en de invoering van het Vrouwenkiesrecht, werd op pijnlijke wijze gevoeld, dat onze Kerk weer verder op verkeerd spoor werd geleid en weer nieuwe banden om de Kerk worden gelegd, om haar nog sterker aan haar onschriftuurlijke organisatie te snoeren. Men zou haast gelooven, dat de Haagsche Synode, waar een Ethische geest toch heerscht, met leede oogen ziet, hoe 't Gereformeerde element sterker wordt in onze Kerk en zij nu maar het eene reglement na het andere in de Kerk brengt, dat de Gereformeerden grieft, om hen zóó te nopen de Kerk te verlaten. Dan was men van hen af en konden de Ethischen weer rustig overal heerschappij voeren.
Dat hebben, dunkt me, de vele jonge predikanten van onze richting gevoeld, die een actie tegen dat alles op touw zetten, die het Convent in het aanzijn riep. Daar had ik geen bezwaar tegen. Het is altijd goed, wakker te zijn en gelegenheid te hebben om als Kerkeraden samen te kunnen beraadslagen, welke gedragslijn men moet volgen en 't niet slechts is, om maar opschudding en beroering in de Kerk te verwekken. Maar nu is mij één uitdrukking, die ik telkens lees of hoor, niet duidelijk. Dan heeft men het er over, dat men „de Kerk der belijdenis wil loswikkelen uit de Synodale organisatie."
Wat bedoelt men daarmede, stel, dat men dat doel kon bereiken ?
Wil men, al wat Gereformeerd is in de Hervormde Kerk, dus zelfstandig organiseeren, om maar niet te spreken van los te scheuren uit de Kerk ?
Maar geeft men dan het ideaal niet prijs, om de Kerk als zoodanig te reformeeren ?
Ik wensoh geen volkskerk. zooals de Confessioneelen, maar dat de Kerk der belijdenis, om die uitdrukking ook eens te gebruiken, wortel kan schieten in onze Ned. Hervormde Kerk, en als het zuurdeeg invloed kan oefenen op allen, die nog tot haar behooren, om na jarenlange bewerking, los te wikkelen niet de Gereformeerde Kerk in haar, maar de groepen, die welbewust de Gereformeerde Waarheid en Gereformeerde Kerkregeering blijven tegenstaan. Maar dat na langdurige bearbeiding, beseffende, dat ook die ongeloovigen en Remonstranten, in onze Kerk zijn gekweekt en door onkunde dikwijls die afwijkende richting voorstaan.
Men kan wel zeggen : dat bereikt ge nooit in de tegenwoordige omstandigheden in de Hervormde Kerk. Daartoe is de Gereformeerde groep in de Hervormde Kerk veel te klein, te zwak, te onbeteekenend en ontbloot van gropte mannen en wetenschappelijke geesten, die haar kunnen en willen leiden.
Maar hoewel ik die factoren zeker in het oog wil houden en weet, dat God middellijk werkt, lijkt mij zulk spreken toch taal van ongeloof, een zien slechts naar omlaag.
Wij hebben te bedenken, dat de God van Gideon, Nehemia, Luther en Galvijn nog leeft en Zijn arm nog niet is verkort. Hij kan nog Zijn kracht in zwakheid volbrengen en zoo Hij het noodig oordeelt, ons mannen schenken, toegerust met den Geest der wijsheid en der kracht.
En als Nehemia's geest ons oproept om troffel en zwaard te hanteeren, geloof ik, zal er iets goeds uit voortkomen, dat het woord uit Psalm 127 beslag op onze ziel moet hebben : „Zoo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan ; zoo de Heere de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. Het is tevergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten ; het is alzoo, dat Hij het Zijnen beminde als in den slaap geeft."
Dan ook nog dit : gij hebt misschien al de laatste vergaderingen van den Bond en het Convent'meegemaakt, terwijl ik mijn indrukken slechts ontving uit hetgeen ik er over las. Maar kon die agitatie over predikantstractementen en vrouwenkiesrecht u eenigszins bezielen en verwachting doen koesteren, dat de Reformatie der Kerk er door bevorderd werd ?
Niet voor scheuring, maar voor reformatie der Kerk hebben wij, dunkt me, iets anders noodig dan verontwaardigde, opgewonden Kerkeraden en Kerkvoogdijen, debatteerende over Raad van Beheer, tractement, duurtetoeslagen, enz.
Hebt ge op die vergaderingen nog kunnen merken, dat er schuldbesef en smartgevoel was over veel ergere toestanden in onze Kerk, bijvoorbeeld dat op tal van kansels vrijuit de Christus als Zaligmaker geloochend wordt en tienduizenden in onze Kerk op een dwaalspoor worden geleid inzake den weg der zaligheid door Remonstrantsohe leeringen?
Dat bovengenoemde reglementen in onze Kerk zijn ingevoerd, wijst op kerkelijken achteruitgang voor de Gereformeerden in de Herv. Kerk en maakt het voorzeker moeilijker, om tot zuiverder kerkelijke toestanden te komen. Maar ik vind het veel erger, dat in den ontzaglijken tijd van geweldige wereldgebeurtenissen, waarin wij leven, zoo weinig geestelijke ontroering openbaar komt. 't Is of Gods volk met de wijze maagden in diepen slaap ligt verzonken. Ik had zoo gehoopt, dat terwijl de oordeelen Gods in deze jaren zoo sterk te voorschijn treden op aarde, er onder ons volk inkeer en terugkeer tot God zou komen en behoefte aan wedergeboorte en bekeering door den Heiligen Geest.
Maar een materialistische geest schijnt alleen de menschen te bezielen. Ook in de Kerk, want als het over tractementen, liggers en Raad van Beheer gaat, dan komt er beroering in de gemeenten, een meer geestelijke zaak waardig. En zou het nu de aangewezen tijid zijn en die dingen het rechte aanknoopingspunt geven, om reformatorischen arbeid in onze Kerk te beginnen ? Ik geloof er niets van. Ons kerkelijk erf heeft veel gelijkenis op het doodsbeenderendal uit Ezechiëls profetieën. En daarom is mijn gedachte: laat onze Bond het een voorrecht achten, indien de Heere hem wil gebruiken, om in dat doodsbeenderendal te profeteeren, de waarheid van Gods vrije genade in Christus te verdedigen en te verbreiden. Daarbij Ezechiël moest roepen van den Geest, opdat leven kwam, waar de dood heerschte. Ik zou zoo zeggen, laat in onzen Bond den roep van vrijmaking der Kerk nog maar wat op den achtergrond blijven, doch ik zou mij zeer verheugen, indien God allen die de Gereformeerde Waarheid liefhebben aan greep met den Geest der gebeden. Een rusteloos uitdragen van het Evangelie der vrije genade en daarbij een biddend volk, dat met de Bruid uit het Hooglied smeekt: „Kom, gij Noordenwind en kom gij Zuidenwind, doorwaai den hof onzer Kerk zou mij meer verwachting van het goede voor ons kerkelijk leven geven, dan al de tegenwoordige agitatie over predikantstractementen en vrouwenkies recht.
Nu, ik zal eindigen, want mijn brief werd reeds te lang. Als ik het verkeerd bezie, wilt ge mij wel eens terugschrijven zeker, of nog beter, kom ons nog eens bezoeken op ons dorp.
Lagewaard. Nov.. 1923.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's