FINANCIEN
Postgiro 138421.
We moeten het vandaag immers over de spreekbeurten hebben? Dat heb ik, geloof ik, de vorige week zoowat beloofd.
Maar eerst zou ik nog wel een vraag willen doen. Zijn er nu niet meerderen die enkele adressen willen opgeven voor proefnummers van „De Waarheidsvriend"? Onze administrateur, de heer Middelhoven, is met de adressen die hij kreeg, maar heel, heel matig tevree. Hij zei: maar dominé, hoe is het nu toch mogelijk dat zoovelen dat vriendelijk verzoek van u zoo maar stilletjes naast zich neergelegd hebben? En ja, toen wist ik ook niet wat ik daarop zeggen moest. Ik zei maar dat ik dacht dat de meesten nog aan 't verzamelen en aan 't opschrijven waren. Maar dat mag toch ook niet te lang duren, want dan komt hij met die vraag terug en dan sta ik heelemaal met een mond vol tanden. Dus laat me nou toch asjeblieft niet beschaamd staan en stuur nu toch eens gauw wat namen en adressen, al is het er maar één of twee, van menschen die „De Waarheidsvriend" niet lezen en toch moesten lezen. Gij maakt mij niet wijs dat gij niemand kent met wien dat het geval is. Kom, hebt gij er nu zelfs geen briefkaartje, dus geen 5 centen voor over om den Penningmeester eens een genoegen te doen? 'k Weet zeker, dat gij het voor den vorigen Penningmeester dadelijk gedaan zoudt hebben. Welnu, als gij het niet om mij doet, doe het dan nog maar om zijnentwil. Gij weet ook wel dat verspreiding van ons blad altoos een van zijn lievelingsdenkbeelden was.
Maar nu dan de spreekbeurten! Ja, die tijd komt weer aan. 't Is lang zomer geweest en we hebben een prachtig najaar gehad, maar vooral vandaag valt het regenwater bij stroomen neer en de reeds invallende koude die daarmee gepaard gaat, doet ons, als we 't niet wisten, terdege gevoelen dat de herfst zijn intrede deed. Nu, dan wordt het tijd dat we eens gaan denken hoe we de lange winteravonden moeten doorkomen. Zoo 's avonds thuis, gezellig om de kachel onder het genot van een kopje koffie en daarbij voor onze mannen en jongens een pijp of sigaar en een boek, en voor onze vrouwen en meisjes een breikous, haakwerk of iets dergelijks, zeker het heeft veel voor en is ongetwijfeld goed tot bevordering van het huiselijk leven dat we niet gaarne zouden willen veronachtzamen. Maar — — — men moet van het goede ook weer niet te veel hebben. Een klein beetje afwisseling mag ook hierin wel zijn. En daarom is het een goede gewoonte die in vele gemeenten bestaat dat men al of niet naast de gewone winteravondbeurten of bijbellezingen, enkele spreekbeurten laat vervullen voor een of ander goed doel. Nu kan men tegenwoordig op dat gebied te kust en te keur. Daar zijn heel wat Organisaties en Vereenigingen, die op verschillend terrein de uitbreiding van Gods Koninkrijk zoeken en die u gaarne een spreker zenden om hun zaak te bepleiten, mits — en dat is ook billijk — men voor het beoogde doel dan ook een collecte houdt.
Nu is het ons heelemaal niet te doen om het werk van anderen af te breken. Integendeel, we weten heel goed dat onze Gereformeerde Bond er niet alléén is op de wereld. Daar is zooveel werk, vooral op het terrein der Christelijke Barmhartigheid en dat van het Vereenigingsleven en ook op het terrein der Zending, dat onze waardeering en medewerking ten volle verdient en dat dus ook waard is om èn zedelijk èn financieel krachtig door ons gesteund te worden. En daarom als men maar niet te veel hooi op zijn vork neemt, laat men dan ook voor andere doeleinden maar gerust zooveel mogelijk samenkomsten organiseeren. Maar — — — voor onzen Bond, en met name voor onze Fondsen, zouden we toch graag een gereserveerde plaats willen hebben. We zeggen dat heelemaal niet om ons op den voorgrond te dringen omdat we meenen beter dan anderen te zijn. Maar we weten allen dat onze Bond een Kerkelijke Vereeniging is, die zich ten doel stelt de verbreiding en verdediging der Waarheid in de Ned. Herv. (Geref.) Kerk. En daarom durven we bij onze Gereformeerde Kerkeraden ook gerust aan te kloppen en te zeggen: ziet eens, de zaak die wij voorstaan is niet alleen de onze, maar ook en zelfs in de eerste plaats de uwe. Geef ons dus plaats in uw midden en vergeet bij al de spreekbeurten die ge laat houden vooral onzen Bond niet. Ik weet, dat onze Secretaris reeds een circulaire heeft samengesteld die u binnen enkele dagen wel bereiken zal en als gij die hebt, zendt hem dan maar gauw een lijstje van sprekers, waaruit hij er dan wel een voor u zal uitnoodigen. Of als gij er de voorkeur aan geeft dat zelf te doen, ook goed, maar geef onzen Secretaris dan in ieder geval daarvan tijdig bericht. Dan kan en zal er voor gezorgd worden dat bij zoo'n spreekbeurt ook circulaires verspreid worden met het oog op onze „Waarheidsvriend" Nietwaar zoo'n spreekbeurt waarin wel niet den heelen avond over den Bond behoeft gepraat te worden, maar waarin het doel van onzen Bond toch wel behoort uiteengezet te worden — anders is het immers geen spreekbeurt voor den Bond — zoo'n spreekbeurt is binnen anderhalf, hoogstens binnen twee uur afgeloopen. En hoe gaat het dan in den regel? Dan gaan onze menschen weer naar huis en nu ja, dan gelooven zij het wel. Maar als zij dan nog een blaadje mee naar huis krijgen, waardoor zij aangemoedigd worden om lezer te worden van „De Waarheidsvriend" en zij laten zich daartoe dan bewegen, kijk, dan heeft zoo'n spreekbeurt al dadelijk eenige vrucht afgeworpen en misschien dat die vrucht dan straks nog weer andere vruchten van zich werpt. Dus in ieder geval krijgt onze Secretaris van iedere spreekbeurt die gehouden wordt van te voren bericht en de Penningmeester merkt het dan wel uit de collecte die hem wordt toegezonden, waarbij dan natuurlijk ook de naam van den spreker wordt vermeld.
Nu kan het echter ook zijn dat er gemeenten zijn waar men van die winteravondbeurten zegt: dat haalt bij ons niet veel uit, de menschen willen bij ons 's Zondags wèl naar de kerk, maar in de week komen ze niet. Ach, vooral in grootere plaatsen is er dikwijls ook al zooveel te doen, dat men zoo'n Bondsbeurtje niet meer telt. Maar dan weet ik er toch raad op. Dan vraagt men een spreker die op een Zondag een of misschien twee beurten met een collecte voor onze Fondsen vervult. Dat hebben we verleden jaar hier in 't Veen ook gedaan en 't is wat best bevallen. Ik denk dat het er dit jaar wel weer op uitloopt. Misschien dat ons voorbeeld ook op andere plaatsen wel navolging vindt. Kom, vraag maar eens een spreker, desnoods voor twee Zondagbeurten, en als er dan een collecte komt die de moeite waard is, vooral een met de vette letters, dan zult gij eens zien dat de Penningmeester ook nog niet zoo karig is als hij wel eens lijkt.
Wanneer de inkomsten echter zoo blijven als deze laatste week, dan zou hij haast karig moeten gaan worden, hoor! Want jongen, 't is deze week zoo schraaltjes geeest. Wat denkt ge? 'k Heb maar drie giften, die samen waard zijn acht gulden en vijftig cent. De eerste is uit
O u d B e ij e r l a n d een bedrag van 5.—, afgezonden door ds. Koolhaas; een dankoffer van N.N. voor de vele weldaden in de laatste weken ontvangen. De tweede is uit (hoe komen die twee nu zoo vlak onder elkander te staan)
V e e n e n d a a l, een gift van ƒ 2.50, Zondag gecollecteerd in de Julianakerk, zijnde een dankoffer dat ds. Van Wijngaarden voor Oud Beijerland heeft bedankt. Deze gift was ingesloten in het volgende briefje „dit is een klein penningske voor de Penningmeester, ds. M. Jongebreur, zijnde ƒ 2.50 voor Leerstoel- en Studiefonds. Een klein steentje om de bodem van de schatkist helpe te bedekken. En van harte hopende dat er meerdere aan helpe moge. Van N.N, uit Veenendaal". Kijk, die rijksdaalder had voor mij dubbele waarde, want ge merkt wel dat ik er nog zoo'n slecht gezicht niet op heb gehad. Ja, 't spijt me wel voor de Beijerlanders hoor, maar zij moeten maar denken: daar is nog een land vol. En de andere Kerkeraden moeten nu voorloopig maar wegblijven uit 't Veen, want een drievoudig snoer verbreken dat gaat nu eenmaal toch zoo gemakkelijk niet. Maar da's waar, daar is nog een derde gift en die kwam uit
R ij s s e n, een bedrag van ƒ 1.—, afgezonden door ds. Van Voorthuizen, gecollecteerd in de kerk voor Leerstoel- en Studiefonds.
Maar nu ben ik er al. Althans met m'n giften. Gelukkig echter dat er nog een afdeeling was die mij de contributies toezond. Anders zouden mijn papieren nog nooit zoo laag hebben gestaan. Maar nu komen ze net nog boven pari. Immers de Penningmeester van de afdeeling
's-G r a v e n h a g e, de heer H.S. de Geus — een naam, die mij ook altijd nog zoo'n beetje Veensch in de ooren klinkt — zond mij een bedrag van ƒ 92.75 aan contributies, zoodat ik toch nog weer kom tot een eindcijfer van
f 101.25.
't Valt dus alweer niet tegen en 'k zal dan ook maar weer eindigen met een woord van zeer vriendelijken en hartelijken dank.
De Penningmeester, Ds. M. JONGEBREUR,
Veenendaal.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's