Boekbespreking
Dr. A. G. Honig jr., Jezus Christus, de Bevrijder, de inhoud van de missionaire verkondiging, Kamper Caliiers, 40 blz. Prijs ƒ 8, 50. Kok, Kampen 197S.
Een van de kernwoorden die in kerk en theologie in deze jaren telkens weer opduiken is het woord 'bevrijding'. Op allerlei oecumenische en missionaire conferenties wordt aandacht geschonken aan de relatie tussen Jezus Christus, de Bevrijder, en de in deze wereld aanwezige bevrijdingsbewegingen. Wat betekent voor de verkondiging in de derde wereld, in Azië, Afrika en Amerika deze roep om bevrijding?
Dr. Honig laat in deze rede de grondmotieven van de theologie der bevrijding zien, en gaat uitvoerig in op de opvattingen van M. M. Thomas, Gutierrez, Bonino en Cone. De theologie der bevrijding is geboren uit een nieuw verstaan van zichzelf ten opzichte van eigen identiteit, ten opzichte van een sa-menleving met rechten voor allen en ten opzichte van de historische bestemming van de mens.
Honig wijst erop dat allerlei bewegingen ook buiten de kerken en het Christendom niet los te denken zijn van het Evangelie. Zelfs bij fervente tegenstanders is op allerlei wijze die invloed aan te wijzen.
Honig laat ook zien hoe de theologie der bevrijding al naar gelang van de situatie van de wereld verschillende accenten krijgt. In Amerika b.v. is het conflictmodel veel sterker aanwezig dan in Azië. Bij Latijns-amerikaanse theologen is er duidelijk de invloed van het marxisme.
Het gaat om een bevrijdingsproces dat de geschiedenis voortstuwt naar de voleinding. De theologie van de bevrijding betekent vooral ook een nieuwe wijze van theologiseren n.l. als kritische reflectie op de christelijke praxis. Het gaat om een geëngageerde theologie, waarbij duidelijk weerzin is tegen een theologie, die dogmatisch en rationeel wellicht te verantwoorden is, maar waarbij aan onrechtvaardige verhoudingen in de wereld niets veranderd wordt. Na een schets van de 'black theology', de zwarte theologie, wier betekenis Honig vooral daarin ziet, dat ze ons kan leren het Evangelie los te maken uit de overheersing van de westerse civilisatie over Azië, Afrika en Amerika, volgen nog enkele slotopmerkingen waarbij Honig zijn sympathie met de theologie van de bevrijding niet onder stoelen of banken steekt.
Ik zou na dit summiere overzicht de volgende op merkingen willen plaatsen:
1. Als informatie acht ik dit een zeer belangrijke rede, die ons aller aandacht verdient. De auteur is zeer belezen en geeft op heldere wijze de verschillende visies weer. Het is goed om te weten wat er in theologicis zich afspeelt buiten deze lage landen.
2. Dat Honig ons tot bescheidenheid maant in ons oordel acht ik zonder meer juist. Inderdaad zal men in de zgn. zwarte theologie een op zeer emotionele wijze geuite kritiek moeten horen op de manier waarop blanken eeuwenlang de zwarte mens behandeld hebben. Hier ligt aan het adres van het Westen een eeuwenoude schuld.
3 Toch heeft de rede me anderzijds bijzonder teleurgesteld. Mijn bezwaar is dat ze zo weinig kritisch ingaat op de achtergronden en vooronderstellingen. Daardoor komt het ook niet tot een confrontatie met de Gereformeerde theologie. En hoe vruchtbaar zou juist een dergelijke confrontatie kunnen zijn! Zeker, Honig stelt hier en daar een aarzelend kritische vraag ten aanzien van de marxistische achtergronden, maar daar blijft het bij. Maar hoe liggen b.v. de verbanden tussen het denken van Gutierrez en de r.k. opvattingen over openbaring en heil? Dat wordt niet duidelijk.
4. Is Honig niet veel te optimistisch in het duiden van de huidige situatie als hij zegt: 'Nog nooit heeft de macht van Christus zich zover uitgestrekt naar de einden der aarde? ' Dat deze macht ook de antimachten van de Boze oproept wordt nagenoeg verzwegen? Heeft Honig wel voldoende oog voor de rol van het demonische die zich ook wel eens zou kunnen openbaren in een geseculariseerde visie op de bevrijding?
Wij willen de roep om bevrijding uit allerlei mensonwaardige en verschrikkelijke situaties niet van zijn klemmende kracht beroven. De kerk zal die roep moeten horen. Maar: Er is geen waarachtige bevrijding zonder verzoening met God door het geloof. Het bijzonder karakter van de genade komt in Honig's visie op de theologie van de bevrijding nauwelijks aan de orde.
En ook kan men vragen: Wat is de pneumatologie die achter deze door Gutierrez en anderen voorgestane wijze van theologiseren schuilgaat? Theologie als kritische reflectie op het handelen... Wat is hier de plaats van de Schrift? Hoe rijmt het wanneer Gutierrez enerzijds het Koninkrijk Gods ziet als gave van God en daarnaast Schillebeeckx citeert: 'De hermeneutiek van het Koninkrijk Gods bestaat vooral daarin dat ik de wereld beter maak. Alleen zo zal ik kunnen ontdekken wat het betekent: Het Koninkrijk Gods? Honig citeert dit zonder een kritische noot.
6. Men kan natuurlijk zeggen: Een missioloog kan niet op elke dogmatische zinsnede ingaan. Maar dan is het frappant dat Honig op andere plaatsen wel in een enkele voetnoot een beoordeling geeft. Zo b.v. op blz. 15. Wat is daar het geval? Volgens Honig moeten we erop letten dat bij allerlei bestrijding van de theologie der revolutie en der bevrijding 'n soort fundamentalisme zich vertoont. In een noot die bij de zin staat wordt dan gezegd: Een goed voorbeeld is G. de Ru, De Verleiding der revolutie... Bedoelt Honig in alle ernst exegetische studie het etiket 'fundamentalisme' op te plakken? Dat is natuurlijk zijn goed recht, mits hij dit ook aantoont. Maar dat gebeurt op geen enkele wijze. Of bedoelt de auteur iets heel anders? Duidelijk is het in elk geval niet.
Het bovenstaande moge voor de auteur een aanwijzing zijn met hoeveel aandacht ik zijn rede gelezen heb. Nogmaals: er staat veel in waarmee we onze winst kunnen doen. Zeker omdat het gaat om een gedachtenwereld waar we vaak aan voorbij gaan. Maar m.i. heeft de auteur een geweldige kans gemist. De kans n.l. om deze missionaire bevrijdingstheologie te confronteren met het reformatorisch belijden, zoals dat geworteld is in de Schrift. Dat zou voor dit reformatorisch belijden belangrijk zijn. Het zou niet minder een belangrijke bijdrage geweest zijn aan de missionaire en oecumenische theologie. En het is toch iiiet teveel gevraagd juist vanuit Kampen een dergelijke reformatorische bijdrage te mogen verwachten?
Utrecht
A. Noordegraaf
Helmut Gollwitzer, De dood heeft niet het laatste woord, 76 blz. Prijs ƒ8, 90. Ten Have, Baarn 1974.
In dit boekje zijn een drietal publicaties van Gollwitzer opgenomen die betrekking hebben op de vragen naar de zin van het leven, het christen-zijn in de maatschappij en de politiek. In het opstel 'Ik vraag naar de zin van het leven' worden drie vragen behandeld: Hoe kan ik leven? Wat mag ik hopen? Wie is God? Gollwitzer toont zich ook hier ter zake kundig op de gebieden van filosofie, literatuur, cultuurgeschiedenis. Hij zoekt het antwoord op de vragen die ons vanuit de cultuur gesteld worden in de Godsleer. De vraag naar de zin van het leven is identiek met de vraag naar de zin van God. Tegenover de goden waar we ons vertrouwen op stellen (kapitaal, privileges, de goden van 't 'Ik geef opdat jij geeft') staat de God van Israel, de Vader van Jezus Christus, de God van de uittocht en de wetgeving die waarachtig. bevrijding schenkt. Mij troffen een aantal opmerkingen die het verschil laten zien tussen de God van de Bijbel en de goden. Anderzijds ontkom je niet aan de indruk dat het Koninkrijk van God nogal horizontaal opgevat wordt.
Typerend is daarvoor het opstel 'Veranderingen in het hiernumaals', waar de blijde boodschap van de rechtvaardiging, de vrijspraak als verandering in het hiernamaals (bevrijding van het oordeel) betrokken wordt op het hier en nu. Gollwitzer wil vast blijven houden aan de accenten die de Reformatie b.v. in zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus legt, maar hij wil tegelijk meer zeggen. We komen z.i. met het woord 'troost' niet klaar. Evangelie als troost, dat is moed scheppen in omstandigheden waar men niets aan kan veranderen. Dat is Gollwitzer te weinig, te sceptisch, te pessimistisch. Een dergelijke prediking heeft te weinig oog voor de z.i. revolterende kracht van het Evangelie en moet tegenover het hiernumaals wel conservatief blijven. Steunend op het allerlaatste heeft men, zegt de auteur op blz. 40, weinig oog voor het voorlaatste. En vooral bij dat voorlaatste is Gollwitzer geïnteresseerd. Hij meent dat juist het NT revolutionair spreekt ten aanzien van veranderingen in het hier en nu. Het vroege christendom was geen revolutionaire beweging, maar de boodschap van Jezus en de apostelen was z.i. wel degelijk revolutionair, in de zin van het leven omwentelend. Op die manier komt Gollwitzer ondanks de inzet bij Luther en de Catechismus toch uit bij een maatschappijcritische prediking volgens welke het in het evangelie gaat om de verandering van de wereld als een program dat ons door het rijk van God en de opstanding is opgedragen. Ik heb bij deze bladzijden vele vraagtekens geplaatst. M.i. vertroebelt de auteur de zaak door allerlei bijbelse begrippen weer te geven in het jargon van de marxistische filosofie en wereldbeschouwing. Men kan inderdaad niet zeggen: 't Evangelie verdedigt de bestaande orde. Het evangelie veroordeelt de zonde in het groot en het klein, ook zondige machtsverhoudingen enz. Maar daarom kan men nog maar niet zeggen dat verbreiding van het christelijk geloof moet leiden tot ondergraving van de bestaande maatschappij, tot uitholling, ja tot verdwijning van de structuren van bezit en bestuur. Hier en daar doen de uiteenzettingen van Gollwitzer meer dopers dan reformatorisch aan. Ook al moet gezegd worden dat de auteur blijkens een uitspraak op blz. 54 er weet van heeft dat geen enkele toestand die we hier op aarde bereiken het rijk Gods zal zijn. Wij moeten zegt hij, wel strijden voor de vooruitgang, zonder erin te geloven.
Het gesprek met deze politieke theologie zal m.i. moeten gaan om het wezen en de aard van het heil, de visie op de gerechtigheid, de plaats van geloof en wedergeboorte, en niet minder de calvijnse gedachte van de theocratie. Voor Gollwitzer is het evangelie stimulans tot verandering, democratisering, gemeenschapszin. Ik meen dat 't in de bijbelse gedachte van de heiliging veel meer gaat om de theocratie van Thora en profeten, van evangelisten en apostelen. Ook de visie op de kerkhistorie wordt in deze politieke theologie m.i. een zeer gekleurde (vgl. b.v. de waardering van Thomas Müntzer).
Het laatste deel van dit boekje behelst de tekst van een interview waarin Gollwitzer zijn visie op de verbinding van christendom en socialisme geeft. Men kan tegen een en ander vele bezwaren inbrengen. Toch moet ik zeggen dat van de maatschappijkritische theologen Gollwitzer de meest aangewezen gesprekspartner is, omdat men keer op keer toch ook vanuit een luthers-barthiaanse achtergrond allerlei reserves en bedenkingen vindt tegen een horizontalisering van de prediking. Daarom zou ik het toch jammer vinden als de kritiek op dit boekje ons er toe zou verleiden het naast ons neer te leggen. Men leze het kritisch, maar tegelijk als een uitdaging. Wanneer we de weg van Gollwitzer (een verbinding van christelijk geloof en socialisme) afwijzen als onbegaanbaar, is het juist voor allen, die in de lijn van Calvijn (Boek IV Institutie art. 36 van de NGB, Hoedemaker e.a. willen nadenken over de relatie van christelijk geloof en maatschappij, een aangelegen vraag welke weg we dan hebben te gaan. De juiste stelling 'tegen de revolutie het Evangelie' mag immers geen kreet worden die tot niets verplicht en ons doet volharden in een liberale, vrijblijvende levenshouding.
Utrecht
A. Noordegraaf
Gerard Rothuizen, God als vraag. Overdenkingen tussen theologie en poëzie, 84 blz. ƒ9, 90. Kok, Kampen 1974.
De ondertitel geeft de bedoeling van dit door de Kamper hoogleraar geschreven boekje duideUjk aan. Rothuizen laat moderne dichters als Vestdijk, Kingsley Amis, Brecht, Eliott, Sitweli, J. B. Charles, Coen Poort e.a. aan het woord komen. Wat zij vertolken in hun gedichten over verzoening, verlossing, het lijden, de dood, het bestaan van God, hun twijfels en klachten, uitingen van' verzet en opstand, confronteert hij met het bijbels getuigenis. In zijn 'Woord vooraf' wijst hij erop dat de vragen aan het adres van God niet alleen in de moderne cultuur klinken, maar ook in de bijbel en de kerk (Psalmen, Job, de aanvechtingen van Luther enz.). Ook wanneer de gelovige, aldus Rothuizen, de antwoorden van de ongelovige niet deelt, zal hij diens vragen toch moeten en kunnen herkennen.
Het waarheidselement in deze stelling zal ik niet graag betwisten. En dat Rothuizen ons in aanraking brengt met wat dichters van onze tijd verwoorden is ongetwijfeld belangrijk. Kennis van de tijd, waarin we leven, en van het denken en beleven van onze tijdgenoten is geen luxe. En dichters geven vaak allerlei signalen weer. Mijn vragen ten aanzien van dit boekje zitten meer in de theologie van Rothuizen zelf. Te veel probeert hij tegenstellingen te verzoenen, b.v. Wiersinga en Anselmus. Al te zeer ook loopt hij gevaar uitingen van dichters 'christelijk' te interpreteren. Moet men bij alle begrip voor kreten van wanhoop en opstandigheid toch ook niet een fel verzet, ja ergernis tegen het Evangelie van 't kruis constateren, een ergernis die soms blasfemische vormen aanneemt? Hier is Rothuizen m.i. teveel uit op een synthese tussen moderne cultuur en Evangelie. En dat zou wel eens diepe wortels kunnen hebben die ons uiteindelijk bij Kuyper's Gemene gratieleer brengen. De stijl kan ik niet altijd bewonderen. Niet alleen springt de auteur van de hak op de tak, ook zijn zijn uitdrukkingen soms gewild populair en van een gemeenzaamheid die m.i. weinig strookt met majesteit Gods. Niettemin is het een boekje dat je aan het denken zet en dat roept om kritische lezing.
Utrecht
A. Noordergraaf
De redaktie verzoekt met klem de kopij van artikelen en ingezonden stukken in getypte vorm in te leveren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's