De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

13 minuten leestijd

250 jaar Surinamezending

In het septembernummer van Vandaar is aandacht geschonken aan het feit dat 250 jaar geleden de Surinamezending een aanvang nam. De schrijver van het artikel, Joh. J. V. d. Veer, wijst op de gevolgen van de kolonisatie, de aanleg van plantages, de slavenarbeid, een 'bloedspoor' van indianen, bosnegers en slaven. Het mag een wonder heten dat het christelijk geloof ingang gevonden heeft. Hoe het begon?

'In 1735, op 20 december, kwamen hernhutter zendelingen in Suriname aan. Niet met kanongebulder. Eerder op kousevoeten. Ze staken de handen uit de mouwen: als mijnwerkers. Geld hadden ze niet. Met een paar rijksdaalders op zak waren ze van huis gegaan. Hun 'thuisfront', het nu in Oost-Duitsland liggende Herrnhut, lag ver weg.

In eenzaamheid, in het ontbreken van verbindingen was voorzien: elke zendeling kende een vak, werd geacht dat uit te oefenen (hij was toch niet beter dan Paulus, die ook in zijn eigen onderhoud voorzag) en onderwijl moest hij 'bij de gewone arbeid zien of er onder de indianen of moren iets voor de Heiland te winnen zou zijn'.

Dienen

Die eerste groep, onwetend van malaria en allerlei kleuren koortsen, hield het niet lang vol. Na hen kwamen anderen: een hele stroom zendelingen, van wie velen stierven, ziek werden of als wrak naar Europa terugkeerden.

De Surinaamse zendingshistorie zou het verhaal kunnen worden van trieste volharding, ware het niet, dat dit christendom van het dienen op den duur verre de overhand kreeg op het christendom van het verdienen. Wellicht is het meest aansprekende geweest, dat de zendelingen van meet af aan in slaven en vervolgden geen 'dingen', geen 'stukken gereedschap' zagen, maar mensen, met wie zij samen werkten, samen spraken en (onbestaanbaar in die tijd) samen het brood braken.

Te verwaarlozen is evenmin de poging van de zendelingen om slaven, bosnegers en ook indianen meer zelfbewust te laten worden door onderwijs, ontwikkeling en medische zorg. Ze streken daarmee de machthebbers tegen de haren in. Of ze dan zo'n opstandig volkje vormden? Nauwelijks.

Het ging, zo lijkt het, meer om 'stille kracht'. Al met al: er bestaat in Suriname groot respect voor al die honderden die leven en goed lieten om het heil, in woord en daad, te delen. Suriname sloot de hernhutters (Broedergemeente) in zijn armen, beschouwt die kerk, die zending als van zichzelf.

Er is een kerk in Suriname, die in de moeilijke politieke situatie het profetisch getuigenis laat horen, getuigend en dienend, tegen de stroom van dictatuur en geweld oproeiend, temidden van allerlei nationalistische stromingen. Het zaad heeft vrucht gedragen. Terugkijkend op twee-en-een-halve eeuw zending is er reden tot dankbaarheid. In het orgaan van de Suriname zending wordt gesproken over dankbaarheid en onrust. De bezinning en het werk dienen immers voort te gaan. Over de situatie van de kerk nu in het huidige Suriname schrijft dr. J. V. Raalte, in aansluiting aan het feit van de bevrijding uit slavernij in 1863. Van Raalte wijst er op hoe de hernhutter zendelingen er van overtuigd waren dat de vrijla­ting van de slaven mede te danken was aan het werk van de zending. Waar het evangelie van Gods verlossend handelen in Christus verkondigd wordt, heeft dit consequenties voor mens en maatschappij, en is er geen ruimte voor slavernij. Het evangelie is geen boodschap die besloten blijft binnen de wanden van het mensenhart. Ook de Surinaamse kerk heeft van af het begin van haar bestaan geworsteld met de vraag, hoe vrijheidsmisbruik te voorkomen, hoe armoede en onrecht te bestrijden. En het heden? De Evangelische Broedergemeente wil haar verantwoordelijkheid ten aanzien van volk en samenleving niet ontgaan. Ik citeer Van Raalte:

'Daarom doet het mij goed om in deze tijd te merken dat de Evangelische Broedergemeente samen met de andere kerken van het Comité Christelijke Kerken haar verantwoordelijkheid aanvaardt. Het zou veel veiliger zijn om in deze tijd niet over bevrijding en gerechtigheid te spreken. Het zou veel veiliger zijn om zich niet te bemoeien met de situatie in het land. De kerken doen het toch. En ze doen het niet alleen voor zichzelf, voor hun geloofsgenoten en hun volksgenoten. Ze doen het ook voor de vreemdelingen, die in de actie 'Schoon Schip' met harde hand berooid en beschadigd over de grens werden gezet. Ze zeggen dat bevrijding iets anders is dan onderdrukking en terreur. Zij hebben partij gekozen voor de slachtoffers van onderdrukking en geweld.

Ik vind dat een houding, die respect afdwingt.. Want een kerk die op die manier optreedt moet er rekening mee houden dat het geweld ook de mensen kan treffen die de moed hebben om partij te kiezen voor de slachtoffers van het onrecht. Delen in de vrijheid van Christus kan niet zonder deelgenootschap met het lijden van Christus. Maar dat lijden was dan ook het zaad van een nieuw begin.

Dat is dan ook precies de reden waarom de kerk in Suriname na 250 jaar nog toekomst heeft. En waarom Suriname toekomst heeft. De toekomst is niet aan onderdrukking en terreur. De toekomst is aan de vrijheid, de gerechtigheid en de vrede. Als u mij vraagt wat de kerk met 250 jaar zending Suriname gedaan heeft, dan zeg ik nu: zij heeft de vlam van de hoop ontstoken, de vlam van de hoop op bevrijding. En zij zorgt er voor dat die vlam niet gedoofd wordt.'

Het is goed bij de herdenking van 250 jaar Suriname-zending ons te bezinnen op de betekenis van de zendingsprediking, voor hart en leven, voor het leven in relatie tot God en tot de ander, voor mens en samenleving. Waar de zending komt heeft dit ingrijpende gevolgen. Voorbeelden zouden in overvloed te geven zijn. Niet alleen uit de geschiedenis van de zending van Suriname, ook uit de zendingsgeschiedenis met betrekking tot Afrika en Indonesië. Christus is immers een groot Koning, aan wie gegeven is alle macht in hemel en op aarde. De proclamatie van Zijn Naam roept tot bekering. En die bekering is een uitslaande brand, die gevolgen heeft voor binnenkamer en samenleving. God make de kerk daar én hier getrouw in de roeping tot getuigenis en dienst.

Iran, proeftuin van de Islam

De zending is ook verwikkeld in de botsing van de machten, de strijd tegen alles wat de heerschappij van Christus ontkent. In het Centraal Weekblad van 27 september schrijft dr. J. v. d. Linden over de situatie in Iran onder Khomeiny. Deze bracht een aantal jaren geleden de grootste islamitische revolutie van deze eeuw tot stand.

'Khomeiny zegevierde op alle fronten. Hij zette niet alleen de revolutie in gang, maar liet ook zijn positie daarna vastleggen in de nieuwe grondwet. Hij kreeg de titel 'hoogste religieuze leider' en ontving daarmee voor 't leven de hoogste geestelijke en politieke positie in Iran. Zijn volgelingen vereren hem als de plaatsvervanger op aarde van de grote Imam Madhi, wiens komst zij verwachten en die de islam zal voeren naar de hoogste macht en heerlijkheid. In menig gebed in Iran wordt de godheid dan ook gesmeekt: 'O Allah, zend ons spoedig de Mahdi en houd tot zijn komst Khomeiny in leven' .

Met op de achtergrond dit verlangen krijgt Khomeiny's revolutie een wereldwijd perspectief. Zij zal niet rusten voor in alle landen de groene vlag van de islam waait.

Iran gaat daarin de wereld voor. Dat land is als een proeftuin, waar de wereld kan zien wat de vruchten van de islam zijn. In Iran is islam het enige wachtwoord geworden. Het is de 'islamitische republiek van Iran'. Het oud-keizerlijke embleem is gewijzigd in een symbool dat in Arabisch schrift de islamitische belijdenis proclameert: 'Er is geen god dan Allah'.

Dat weet het volk van Iran. Ze lopen daar in islamitische kledij, zij kijken naar de islamitische televisie, de kinderen krijgen islamitisch onderwijs en de islamitische revolutionaire garde is een politiemacht die van Iran een politiestaat maakte. Perzische namen waarop men in de oude familietraditie zo trots was, worden vervangen door islamitische. Zelfs het bier heet islamitisch bier. Zonder alcohol wel te verstaan. Heel dit nieuwe levenspatroon in Iran gaat terug op een boek dat Khomeiny in 1971 in ballingschap schreef. Hij proclameerde toen al als eerste principe van een islamitisch bewind dat niemand dan Allah alleen het recht heeft om over de mensen te regeren. Hij verwijst daarbij naar een sure uit de koran: 'Gehoorzaam Allah, zijn profeet en hen die over u regeren'. De laatsten zijn in Khomeiny's ogen de geestelijke leiders die de koran verstaan en kunnen uitleggen naar de zin en de mening van de profeet.'

Van der Linden wijst er op, hoe Iran door Khomeiny weer een land geworden is waar de Islam op alle fronten wint. En de kerk? Christenen worden evenals Joden, de mensen van het boek, met rust gelaten. Het getuigenis van het evangelie staat in Iran onder de korenmaat. Terecht wijst de schrijver er op hoe de politiek-religieuze stellingname van de ayatolla en zijn aanhang ons als christelijke kerk moet verontrusten.

'Wat ons het meest moet verontrusten, is dit: Daar in Iran zit heel een volk in het stikdonker. Hun fanatisme doet hen de duisternis verkiezen boven het Licht. En dat alles in de naam van Allah en bij het licht van zijn profeet. Dit drijven staat diametraal tegenover het grote doel dat de christen is gewezen en dat zijn Heiland hem tekende: Het Koninkrijk Gods.

De stuwende kracht van de een, de Allah van Khomeiny, de godheid van de islam, is dan ook een ander dan de Eeuwige, die zijn Zoon zond in de wereld, wie gegeven is alle macht in hemel en op aarde. Wie daar weet van heeft, zal met vreugde Hem kiezen - want gekozen zal er moeten worden - wiens Naam is boven alle naam. Tenslotte is er maar Eén, die wij belijden: Want deze God is onze God.'

Wij mogen de missionaire kracht van deze islamitische revolutie in Iran niet onderschatten, aldus Van der Linden. En wij mogen niet vergeten de moeilijke positie van de christelijke kerken in verschillende islamitische landen. Ook daar is de kerk geroepen om in haar zijn en leven te getuigen van Hem die niet met fanatiek geweld, maar door de kracht van zijn Geest harten inwint voor zijn Woord.

***

Christelijke steun aan moslims bij het vinden van een moskee?

In dit verband wil ik u niet een heel ander geluid onthouden. Ik trof het aan in Scheps Kerknieuws, waarin een artikel van drs. J. Slomp wordt weergegeven inzake de vraag of de christelijke gemeente moslims dient te helpen bij het vinden van een moskee. Slomp beantwoordt die vraag bevestigend. Men kan deze vraag vanuit verschillende gezichtshoeken behandelen, o.a. de missionaire.

Wie daarmee begint en zich er uitsluitend door laat leiden, maakt mijns inziens (om het wat zwaar te zeggen) de verlossing los van de schepping. Volgens de wet van ons land en ook volgens de Bijbel heeft de moslim recht op godsdienstvrijheid en recht op naastenliefde.

Onze relaties met andere godsdiensdge groeperingen worden beoordeeld in de theologie en met behulp van theologische geschriften die we samen erkennen als belijdenisgeschriften. Hoe dichter die andere groepering bij ons staat, hoe positiever de relatie.

Dank zij de oecumenische beweging zijn onze oordelen over andere christelijke kerken milder en positiever geworden. Door de oorlog zijn met name onze relaties met het Jodendom positiever geworden. Ook ten aanzien van de islam zijn de laatste jaren de verhoudingen verbeterd. In christelijke kring gaat men de islam serieus nemen: de christelijke missiologie en theologie van de godsdiensten houden zich er intens mee bezig.

Met name de intentie van Mohammed om aan zijn volgelingen de God van de Bijbel, de God van Adam, Noach, Abraham en zijn zonen, David, Johannes de Doper en Jezus te prediken wordt door ons meer en meer serieus genomen. Er is bereidheid om naar elkaar te luisteren. In landen als Indonesië en Pakistan, maar ook in Egypte, werken moslims en christenen samen aan de opbouw van hun land. Er worden gesprekken gehouden over de grote misverstanden en verschillen die er tussen moslims en christenen nog zijn. Die zijn er ook nog tussen protestanten en rooms-katholieken; toch werken ze - althans in Nederland - op allerlei gebied samen. * Tegen deze achtergrond is er mijns inziens niets tegen, indien - terwille van de goede verhoudingen nu en in de toekomst en de gesprekken over wezenlijke vragen als: wat denken moslims en christenen over Jezus Christus - als geste van goede wil kerken die om hulp worden gevraagd, een eenmalige gift of collecte voor dit doel aan de plaatselijke moskee-in-aanbouw overmaken.'

Door positief op zo'n verzoek in te gaan voldoen we, alsdus drs. Slomp, aan de zendingsopdracht, 'want door een geste van hulpverlening houden we de deur open voor contacten en gesprekken over wat ons verbindt - zoals ons geloof in de Schepper - en wat ons scheidt; onze verschillende visies op Jezus en Mohammed'.

Ik ga er van uit dat het verslag in Kerknieuws een juist beeld geeft van het artikel. Dan moet ik toch zeggen dat ik met dit standpunt grote moeite heb. Natuurlijk mogen we de Islam in Iran niet vereenzelvigen met de houding van moslims in ons land. En stellig hebben we ten aanzien van hulpverlening een grote taak jegens hen die als vreemdeling in onze poorten vertoeven. Ik wil ook erkennen, dat gezien vanuit de optiek van de godsdienstvrijheid de moslim er recht op heeft in vrijheid zijn godsdienst uit te oefenen. Maar kan men een bijdrage voor de bouw van een moskee namens de kerk onder de zendingsopdracht plaatsen? Dat lijkt me nogal vreemd. Tenzij men er van uit gaat dat de God en Vader van Jezus Christus, de God van Israël, Dezelfde is als Allah. Ik krijg uit Slomp's woorden de in­ druk dat hij dat inderdaad zo ziet. Dan is het ook niet zo moeilijk om de relatie christenen-moslims te zien als een parallel van de relaties tussen christelijke kerken. Maar door anderen, nl. door prof. Kohlbrugge en destijds door dr. v. d. Werf, werd scherp bestreden dat de God van Israël en Allah Dezelfde zouden zijn. Is het bovendien niet vreemd om als kerk te getuigen van de ene Naam tot redding gegeven en tegelijk kerkelijke bijdragen te geven aan de bouw van een moskee? Dat wij de deur voor contacten open moeten houden, zal waar zijn. Ik denk in dit verband aan het wegnemen van vooroordelen, aan bestrijding van racisme, aan hulp op sociaal en humanitair terrein. Laten christenen daarin vooraan staan! Maar men kan niet alles onder een 'geste van goede wil' scharen naar mijn mening. Steun aan de bouw van een moskee staat m.i. op gespannen voet met de evangelisatorische opdracht om ook tegenover onze moslimse naaste te getuigen van Hem die het Licht der wereld is. Van der Linden heeft m.i. gelijk: Gekozen moet er worden!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1985

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1985

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's