Het gebed (2)
Van wie hebben wij bidden geleerd? Op deze vraag zijn meerdere antwoorden te geven. Voorlopig geef ik als antwoord, dat de Heere vader en moeder heeft willen gebruiken om ons te leren bidden.
Onze ouders leerden ons bidden aan tafel. Zij knielden, toen wij nog klein waren, met ons 's ochtends en 's avonds voor ons bed. Wanneer er bijzondere dingen waren – zoals een examen, dat door ons afgelegd moest worden – zeiden moeder en vader: 'Zullen wij eerst samen bidden?'
Zoals hierboven geschetst, zal het bij de meesten van ons er wel aan toegegaan zijn. Zonder bidden, zo werd ons terecht voorgehouden, kon er niets goed gaan.
Behoefte
In onze jonge jaren hebben wij veel gebeden. Kan men zeggen dat er altijd veel behoefte was om te bidden? Als wij eerlijk voor God en voor elkaar zijn, zullen wij moeten zeggen: 'de behoefte was werkelijk niet altijd zó groot'.
Soms waren wij erg moe, zodat wij onze gedachten niet eens konden ordenen. Ook kwam het wel voor, dat wij door heel andere dingen in beslag werden genomen. Wie zal de keren tellen dat wij er geen lust in hadden? De zin om te bidden en te spreken met God ontbrak ten enenmale.
Maar ook al ontbrak de lust en ook al kregen wij onze gedachten moeilijk òf soms helemaal niet op een rij, toch knielden wij neer. Wij lieten het gebed niet na. 't Kan zijn geweest uit vrees dat wij het niet durfden na te laten, maar het kan ook zijn geweest uit gewoonte. Hoe het ook zij: al was er geen behoefte, integendeel zelfs, toch baden wij.
Pastoraat
Wanneer het goed is, wordt ieder huis- en ziekenhuisbezoek met gebed afgesloten. Ik geef toe dat dit soms niet overal kan, maar in de meeste gevallen zal het toch wèl gebeuren. Trouwens, in onze gezindte zou men vreemd opkijken als de predikant òf de ouderling het bezoek niet met gebed zou afsluiten. Sommigen zouden vragen als het niet gebeurde òf de dominee, òf de ouderling niets vergeten is. Het gebed behoort erbij!
Nu, deze mening zijn ook wij van harte toegedaan. Wel valt het niet altijd mee om na het tiende bezoek in een ziekenhuis op een en dezelfde dag nog net zo helder en hartelijk te bidden als na het eerste bezoek. Sommigen denken dat een dominee of een ouderling voor bidden heeft geleerd. Helemaal ongelijk hebben zij natuurlijk niet, want een dominee of een ouderling wordt door de Geest geleerd om te bidden, als het goed is. Toch zijn de lichaamskrachten alsmede de geestkracht van de ambtsdragers beperkt. Ook al leert de Heilige Geest hen bidden, toch zal er rekening moeten worden gehouden met die beperkte fysieke en psychische krachten.
Niettemin schrijf ik nogmaals: het is goed om een bezoek met een gebed af te sluiten. En dat niet als een soort automatisme, maar om met alle nooddruft van een gemeentelid òf van een gezin tot de Heere te naderen.
In 't algemeen wordt het ook nog wel op prijs gesteld, als er een ambtelijk gebed wordt gedaan.
Echter… nu doet zich het vreemde voor, dat men er wel op gesteld is als een ambtsdrager een gebed doet, terwijl men zelf zo slordig met het gebed omgaat. Meer dan eens is het mij overkomen als ik met een gemeentelid sprak over het persoonlijk gebed – èn of men daarin de verborgen omgang met de Heere kende – ik als antwoord kreeg: 'ik bid als ik behoefte heb'.
Wanneer een echtpaar 25 jaar getrouwd is, wordt er vanzelfsprekend door een predikant òf een ouderling aandacht aan besteed. Tijdens zo'n ambtelijk bezoek wordt er over van alles en nog wat gesproken. Doorgaans is er in 25 jaar heel wat gepasseerd, wat gememoreerd mag worden.
Ds. J. van Dijk, eerder predikant o.a. in Gameren, Putten, Garderen, Nijkerk en andere plaatsen, vertelt in een van zijn nagelaten geschriften dat hij de gewoonte had om aan een echtpaar, dat 25 jaar getrouwd was, de vraag te stellen of zij nog wel samen knielden en met elkaar baden.
Meer dan eens werd aan nu wijlen collega Van Dijk gezegd dat men dit als man en vrouw niet meer deed. Als het nog eens gebeurde, was het omdat men er behoefte aan had. Men wilde voor de Heere echter niet de schijn ophouden als men het toch niet meende.
Zo vaak als men aan het begin van het huwelijk met en voor elkaar de Heere aanriep in de gebeden, zo traag werd men daarin in de latere jaren van het huwelijk. Alle voornemens bij de huwelijksinzegening plechtig beloofd, verdwenen allengs. Men was bang geworden voor sleur, hoewel men zich nooit de vraag had gesteld, of het ook geen sleur kon worden om niet meer samen te knielen en als man en vrouw de Heere alles voor te leggen.
Nog een voorbeeld waarin het gebed, in dit geval het dankgebed, wordt nagelaten. Hoe het gegroeid is, heb ik niet helemaal kunnen achterhalen. Wel is mij gebleken in het pastoraat, dat bij sommigen het dankgebed na het eten wordt nagelaten. Op mijn vraag, waarom dit werd nagelaten, kreeg ik de meest uiteenlopende antwoorden.
Het kwam ongeveer in alle antwoorden toch wel hierop neer, dat men ervoor paste dat het dankgebed een sleur zou worden. Ook was men van mening, dat men aan het begin van de maaltijd zowel kon bidden als danken.
Als men veel Bijbelkennis bezat, wees men mij nog wel eens op de Heere Jezus, Die alvorens Hij het brood vermenigvuldigde en liet uitdelen, óók eerst bad en dankte. Daarin moest ik dan mijn gesprekspartner gelijk geven, hoewel ik hem meestal wel toevoegde dat de Heere Jezus het helemaal niet erg vindt, wanneer wij Hem en Zijn Vader door de Heilige Geest aan het einde van de maaltijd danken.
Eigenwillige godsdienst
Het zal duidelijk zijn dat gebeden die uit sleur gedaan worden, weinig òf geen waarde hebben. Van zulke gebeden moet men zelfs zeggen dat zij de Heere niet behagen. Zij zijn een onwelriekende geur in Zijn heilige neusgaten. Anders gezegd: zij dringen niet eens door het wolkendek heen!
Anders is het gesteld met gebeden die uit gewoonte worden gedaan. Wij doen zoveel dingen in dit leven uit gewoonte. Zo'n gewoonte behoeft volstrekt niet verkeerd te zijn. Wanneer men op zondag uit gewoonte naar de kerk gaat, is dat een goede gewoonte. Wij lezen immers van onze hoogste Profeet en Leraar dat hij gewoon was om op de sabbath naar het huis van Zijn Vader, de synagoge of de tempel, te gaan. Men doet er dus alleen maar goed aan als men de Zaligmaker in deze gewoonte volgt. Werd het maar méér gedaan! De diensten zouden met name op zondagmiddag en -avond beter bezet zijn, hoewel er gunstige uitzonderingen zijn.
Nogmaals: gewoonte behoeft niet verkeerd te zijn! Vooral dan is dit niet het geval, als men niet in sleur vervalt.
Hetzelfde kan gezegd worden van het bidden. Iemand die uit gewoonte bidt èn dankt, doet werkelijk niet verkeerd, zoals sommigen denken. Zoals het voedsel er is om ons van nieuwe lichaamskrachten te voorzien, zo is het gebed er onder andere om ons van nieuwe geestelijke krachten te voorzien.
Voedsel tot zich nemen, doet men niet altijd omdat men zo'n honger heeft òf omdat de behoefte aanwezig is. Er zijn vastgestelde tijden om te eten en het moet al raar lopen als men zich op die vastgestelde tijden niet aan tafel zet.
't Komt wel voor dat men pas behoefte gevoelt om te eten, als men aan tafel zit òf als men de etensgeuren ruikt.
Zo kan het ook gebeuren – en ik bedoel het eerbiedig – dat men 'trek' krijgt om te bidden en te danken als men zich 'uit gewoonte' daartoe heeft gezet.
Het komt zelfs wel voor dat de Heere een hartelijke lust geeft om te bidden en te danken als men bezig is de gedachten te ordenen om die voor de Heere uit te spreken. Natuurlijk, het kan ook nog anders. Eerder werd onder ons wel gezegd, dat er meer wordt gebeden met de pet op dan met de pet af.
Wat bedoelde men daarmee? Heel eenvoudig: de Heere geeft wel eens een gebed onder het werk. 't Kan zijn dat men onder de afwas er zo'n zin in krijgt om de Heere met heel het hart aan te roepen. Maar ook een boer op het land of een administrateur op een kantoor of een kind als het speelt op straat kan dit overkomen.
Ik zeg niet dat dit altijd gebeurt, maar het komt zeer zeker voor. Wellicht weten wij in ons eigen leven wel plaatsen aan te wijzen waar de Heere ons het gebed gaf.
Toch blijven wij erbij – hoe groot het bovenstaande is – dat om die oorzaak het gebed uit gewoonte niet moet worden nagelaten.
Men mag het van mij weten dat ik van mening ben dat het toch enigszins naar een eigenwillige godsdienst zweemt, als men zelf gaat uitmaken wanneer men zal bidden en danken.
Naar mijn bescheiden mening laat men zich dan niet meer leiden door wat het Woord van God ons voorhoudt.
Ik kan geen tientallen voorbeelden geven. Ik wil er slechts twee geven. Ik denk aan Daniël die op vastgestelde tijden bad. Was dit gewoonte of niet? Liet hij zich daarin door het Woord Gods leiden of niet? Een nog sprekender voorbeeld is de Zaligmaker. Hoe is Hij ons constant voorgegaan in het bidden en in het danken. 't Zal juist zijn als iemand mij voorhoudt dat er bij Hem altijd behoefte was. Nu, dat is terecht. Maar dan wil ik de stelling poneren, dat niet alleen bij Hem, maar ook bij allen die Hem in onverderfelijkheid hebben liefgekregen, de behoefte gewoonte wekt en de gewoonte behoefte. Wie het vatten kan, vatte het!
Wie zo af en toe eens bidt en dankt, bezit een eigenwillige godsdienst, waarin men zoals het woord al zegt, z'n eigen wil laat prevaleren.
Ik vrees dat met name hieraan óók het individualiseringsproces debet is. Meer dan dertig jaar geleden wees H. Jonker in zijn colleges al op dit proces. Daarin gaat het om de mens alleen. De mens, de autonome mens, wil zichzelf een wet zijn.
Het is er in die dertig jaar helaas niet beter op geworden. Het individualiseringsproces dat zich in de zestiger jaren reeds aftekende en wat H. Jonker tóen signaleerde, zien wij zowel in de maatschappij als de kerk zich breed maken.
'Ik' staat centraal. Niet wat Gods Woord zegt en ons voorhoudt is van belang, maar wat 'ik denk', 'ik meen', 'ik vind' heeft alle prioriteit.
Wij moeten er maar eens op letten, hoe óók wij in dat individualiseringsproces zijn betrokken. Het is vaak te horen in het formuleren van onze zinnen: ik vind, ik meen, ik denk.
Zo ook ten aanzien van het gebed. Heel gemakkelijk wordt er gezegd: 'ik maak wel uit, wanneer ik dank en bid'. Zo stelt men zichzelf tot een wet en gelijkt men op Israël – ook al is de situatie verschillend – dat zich meer dan eens aan een eigenwillige godsdienst heeft overgegeven. Israël heeft het wel geweten! Ook hij die in een eigenwillige godsdienst het gebed nalaat, zal het weten. Over zijn ziel komt een magerheid!
(wordt vervolgd)
G. S. A. de Knegt, B.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 1994
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 1994
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's