Kerkelijke eenheid en Gereformeerde Gezindte
De Gereformeerde Gezindte I
De laatste tijd is in allerlei publicaties weer herhaaldelijk gesproken over de Gereformeerde Gezindte. Het Getuigenis heeft dienaangaande ook één en ander losgemaakt en het besef doen opleven dat de Gereformeerde Gezindte een grote roeping heeft in deze tijd. We hebben als redactie daarom een serie artikelen georganiseerd over de Gereformeerde Gezindte, waaraan een tiental vertegenwoordigers van de onderscheiden groeperingen binnen de Gereformeerde Gezindte meewerkt. De scribent van dit artikel is prof. dr. C. Veenhof, Vrijgemaakt Geref. (buiten verband), hoogleraar te Kampen en redacteur van het blad 'Opbouw'.
Het is een fundamentele Schriftuurlijke notie omtrent 'de kerk Gods in Christus' (1 Thess. 2 : 14) dat zij is de vergadering van alle gelovigen. Door het geloof worden de gelovigen immers in het lichaam van Christus ingelijfd. En dat lichaam van Christus is zijn kerk of gemeente (Kol. 1 : 18, 24) zoals, omgekeerd, ook de kerk van Christus zijn lichaam is (Ef. 1 : 22-23). Kerk en lichaam van Christus zijn dus aanduidingen van dezelfde werkelijkheid.
Tegenover de Rooms-katholieke opvatting volgens welke de kerk het in de paus geconcentreerde, hiërarchisch geordende, kerkelijke instituut is, hebben alle reformatorische kerken met alle nadruk deze Schriftmatige visie op de kerk opnieuw in het licht geplaatst en er voHe ernst mee gemaakt. Ze beleden zonder uitzondering dat de éne, heilige, katholieke, apostolische kerk wordt gevormd door de over heel de aarde verspreide en verstrooide vergadering van alle gelovigen.
In de Nederlandse geloofsbelijdenis wordt deze waarheid zó geformuleerd: 'Wij geloven en belijden een enige, katholieke of algemene kerk dewelke is een heilige vergadering der — d.i.: van alle — ware Christgelovigen'. In de op de synode van Dordrecht vervaardigde latijnse vertaling van deze confessie werd in de geciteerde zin het woord alle — hoewel ten overvloede — nog uitdrukkelijk ingevoegd.
In de Heilige Schrift is het woord kerk, of, zoals men in de meeste vertalingen leest: gemeente 1), vooreerst de aanduiding van die alle gelovigen omvattende algemene of universele kerk. Dat is met name het geval in de brieven van Paulus aan de Efeziërs en de Kolossenzen. Maar daarnaast, en niet minder frequent, is dat woord ook de aanduiding van een plaatselijke, of, zoals men ook wel zegt: particuliere kerk of gemeente.
De verhouding tussen de universele en de particuliere kerk is uniek.
Volgens de Schrift valt namelijk de algemene kerk niet in een groot aantal particuliere kerken, als afdelingen van één wereldomvattend geheel, uiteen. Maar evenmin is zij de optelsom van alle particuliere, plaatselijke kerken, die over heel de wereld verspreid zijn. Neen, het wonderlijke van deze relatie bestaat hierin, dat iedere particuliere kerk ook alles bezit wat de kerk tot kerk maakt,
ledere plaatselijke kerk staat immers, niet minder dan de algemene, door de Heilige Geest en het Woord van God, in rechtstreekse gemeenschap met haar Heere, de gekruisigde en opgestane Christus. De particuliere kerk heeft voorts, niet minder dan de universele, deel. aan het volle heil dat Christus voor de zijnen verwierf. Aan haar worden evenzo het onverkorte Evangelie en de beide sacramenten geschonken. En de ambtsdragers die Christus in zijn kerk wil laten funktioneren zijn ambtsdragers van de plaatselijke kerk.
Men kan de verhouding van de universele tot de particuliere misschien het best zo omschrijven: Een particuliere kerk representeert daar waar zij is de algemene. Zoals vanzelf spreekt niet in kwantitatieve, maar wel degelijk in kwalitatieve zin. Paulus adresseert zijn 'tweede' brief aan de Korinthiërs aan de kerk 'zoals zij in Korinthe is' (2 Kor. 1:1).
Als er geen andere dan particuliere kerken bestonden deed dat aan het wezenlijke, het ten volle kerk-zijn daarvan niets af.
Het is voorts zó, dat het kerk-zijn van de kerk in de plaatselijke gemeente zijn hoogste exponent, zijn rijkste ontplooiing bereikt!
Volgens de Heilige Schrift is immers de verkondiging van het Evangelie het brandpunt van het kerkelijke leven. Welnu, deze vindt vóór alles plaats in en door de particuliere kerk. Die prediking is haar voornaamste opdracht. Zowel die welke in de vergadering van de plaatselijke kerk wordt gehouden als die welke uitgaat naar hen die vreemd zijn aan Jezus Christus of van Hem vervreemd werden. Hetzelfde geldt van de bediening der sacramenten. Die is eveneens aan de plaatselijke kerk toevertrouwd en geschiedt ook uitsluitend in haar midden. En zijn ook niet het gebed en de lofzang der gemeente naar hun typische aard elementen in de eredienst van de op één plaats samengekomen particuliere kerk?
Met het oog op dit alles kan men zeggen dat de kerk nooit méér kerk is dan wanneer zij als plaatselijke kerk vergaderd is onder de éne kansel en rondom de éne Avondmaalstafel.
Dat in de plaatselijke kerk de kerk tot de volheid van haar kerk-zijn komt treedt misschien wel het helderst aan het licht als men let op het leven van de kerk. Dat kan kort en goed en uitputtend omschreven worden met het éne woord dienen. In de eerste plaats het dienen van God in Jezus Christus en, in onlosmakelijk verband daarmee, daarmee verweven, het dienen van de broeders en van allen die God als hun naasten op de weg van de leden zijner kerk plaatst. Het is het ononderbroken dienen van allen dóór allen met alles wat zij door Gods genade zijn en hebben.
Welnu, dat dienen geschiedt, kan alleen geschieden, ten opzichte van mensen met wie men in persoonlijk kontakt is getreden. Dat wil zeggen: het kan alleen geschieden in en door de plaatselijke gemeente. Alle dienen van de 'verre naasten' — dat alleen indirect geactualiseerd kan worden, zoals door het zenden van missionaire predikanten, werkers in de ontwikkelingshulp, giften enz. — is hypocrisie (huichelarij) als het dienen in en door de plaatselijke gemeente geen realiteit werd.
Het is voor ieder die ook maar iets van de Schrift verstaat klaarder dan de dag dat het de wil van God is dat de gelovigen de eenheid die er 'in Christus' tussen hen bestaat ook metterdaad en in ieder opzicht tot openbaring zullen brengen. De gelovigen zijn allen 'in Christus ' één, maar ze moeten dat nu ook 'in feite' worden. Ook ten opzichte van de éénheid der kerk geldt dat de indicatief: gij zijt 'in Christus' de éne en ondeelbare kerk, onlosmakelijk verbonden is met de imperatief: gij moet nu ook in de volle werkelijkheid die éne en ondeelbare kerk worden.
Paulus verklaart met het oog op de kerk: Gij zijt één lichaam, gij ontvangt één Geest, gij wordt geroepen tot één hoop; gij hebt één Heere, één doop, één geloof; en de éne God en Vader van u allen is boven en met en in u allen. Maar juist met het oog op deze stand van zaken, zo vermaant hij dan als in één adem de gelovigen van alle tijden, moet ge — in alle ootmoed en zachtmoedigheid, elkaar in lankmoedigheid verdragend — u nu ook beijveren om de eenheid des Geestes te bewaren door de band van de vrede, totdat gij allen komt tot de eenheid van het geloof en de kennis van de Zoon van God (Ef.4: lv.).
De geweldige ernst van dit apostolisch vermaan dringt zich als vanzelf aan ons op als we ons realiseren dat Jezus Christus om zo te zeggen zijn zaak, de zaak van zijn Koninkrijk, op de éne kaart van deze eenheid heeft gezet. Christus bad immers dat zijn Vader Hem als loon op zijn Middelaarsarbeid de — zichtbare! — eenheid van zijn kerk zou geven, opdat de wereld zou geloven dat God Hem gezonden heeft (Joh. 17:21, 23).
Voor wie heeft verstaan hoe in de Schrift de relatie tussen de universele en de plaatselijke kerk wordt gezien is het zonder meer duidelijk dat de roeping die tot de gelovigen uitgaat om de hun 'in Christus' geschonken eenheid tot openbaring te brengen allereerst betrekking heeft op de plaatselijke kerk.
Dat spreekt eigenlijk ook vanzelf. Want in eenzelfde plaats ontmoeten de gelovigen elkaar persoonlijk en permanent. Daar zijn ze door God naast elkaar geplaatst, met elkaar verbonden en voor elkaar verantwoordelijk gesteld. Allen, zonder onderscheid. Als Christus nog eens een brief zou richten tot de gemeente van Amsterdam of Apeldoorn, of Kampen, of Huizen zou deze zijn bestemd voor de gemeenschap van alle in die plaats wonende gelovigen! En daarom moeten vóór alles dezen zich metterdaad als kinderen van één Vader, als broeders en zusters 'in Christus', dat wil zeggen: als één gemeente, éen kerk openbaren. De eenheid van de particuliere kerk gaat volstrekt voorop. Pas daarna komt de eenheid van de onderscheiden plaatselijke kerken — streeksgewijs, landelijk of mondiaal — aan de orde. Hoe zou er van een ware eenheid tussen veel kerken sprake kunnen zijn als men weigert de allereerst gevraagde, de plaatselijke kerkelijke eenheid te realiseren?
Zo komt het dus bij alle streven naar de eenheid der gelovigen vóór alles aan op kerkelijke eenheid. En dan in de eerste plaats op de eenheid der' plaatselijke kerk. Daarna op die van de landelijke en de universele kerk.
Het is in de grond der zaak onwaarachtig als christenen op allerlei manier — in de pers, in de politiek, in allerlei organisaties en zelfs als kerkelijke denominaties — gaan samenwerken, terwijl zij deze eerste, alle verdere samenwerking funderende en geloofwaardig makende, eenheid weigeren tot stand te brengen. Wij moeten het gaan beseffen dat het een zonde is in Gods oog dat kerken, die pretenderen met dezelfde confessie hun geloof in het Woord van God te belijden, naast, of erger: tegenover, of nog erger: in vijandschap ten opzichte van elkaar blijven voortbestaan. Het is tegelijk en bovendien een ergeren van 'hen die buiten zijn'. En zouden we op de zegen des Heren over onze kerken mogen rekenen als we in deze zonde volharden? 3)
Alle institüeringsarbeid die de gemeente in opdracht van Jezus Christus behoort ter hand te nemen, dient nu ook, ja zelfs vooral, op de door Jezus afgebeden eenheid van zijn kerk te zijn gericht.
Dat geldt in de eerste plaats ten aanzien van de instituering van de particuliere kerk als gemeenschap van alle gelovigen in een stad, een stadsdeel, een dorp, een streek. Maar dat betreft evenzo die van de 'interkerkelijke' verbanden 2)... Er schuilt iets demonisch in als bepaalde in de historie ontstane, gegroeide en daarom ook historisch bepaalde, kerkelijke denominaties — mét de daarin fungerende meerdere of hogere vergaderingen, besturen en verdere instanties — in plaats van op alle mogelijke wijze de door God geboden éénheid der plaatselijke kerken te bevorderen, die belemmeren of zelfs onmogelijk maken.
Wat de bevordering van de eenheid der kerk betreft heeft in de eerste plaats de hiërarchie, in welke vorm die ook optrad, funest gewerkt. In haar opzet is iedere hiërarchie een menselijk, een titanisch pogen de kerk op landelijk en vooral op mondiaal niveau tot een machtige, organisatorisch hecht doortimmerde eenheid te maken. Maar evenals elke overtreding van Gods geboden bereikt ook de hiërarchie altijd precies het tegenovergestelde van wat zij beoogt.
Bavinck velde eens het vernietigende, maar tegelijk ook rechtvaardige vonnis over dit altijd weer opnieuw de kop opstekende, kerkverwoestende kwaad toen hij schreef: 'De hiërarchische kerkidee, die allereerst op de eenheid der Christenheid bedacht is, heeft juist alle eeuwen door de verdeeldheid bevorderd en scheuringen veroorzaakt.' De geschiedenis van de Rooms-katholieke Kerk, en die van het in 1816 gestichte Ned. Herv. Kerkgenootschap zijn een eclatant bewijs voor de juistheid van deze uitspraak. En alle reformatorische christenen zullen daarom met grote ernst ter harte moeten nemen wat Bavinck onmiddellijk op deze woorden laat volgen, namelijk dat het protestantisme zijn beginsel verloochent, 'indien het de eenheid der Christenheid zoekt te handhaven door hiërarchische dwang.'
Een andere fatale belemmering voor de ware éénwording van de kerk is gelegen in het ook altijd weer opdoemende kwaad van de verabsolutering der eigen kerkelijke gemeenschap. Dit kwaad treedt meestal gecamoufleerd, maar daardoor ook des te gevaarlijker op.
Het krijgt o.a. gestalte in de hoogmoedige pretentie dat de eigen kerk de énige en de ware is in een land. Soms gaat deze pretentie zo ver, dat men allen die geen lid van deze alleen-ware kerk zijn als buitenkerkelijken diskwalificeert en voorts betoogt dat er tussen de leden van die ware kerk en de christenen daarbuiten geen geloofsgemeenschap bestaat en er daarom ook geen gemeenschap der heiligen met hen kan worden geoefend.
De zonde van de genoemde verabsolutering openbaart zich evenwel niet minder in het, ook vaak verhulde, pogen om vóór alles de 'eigen' kerkelijke denominatie of groep uit te breiden, te consolideren en invloed te verschaffen. Bij deze geestesgesteldheid wordt kerkelijke eenheid in feite alleen op deze wijze mogelijk geacht en nagestreefd dat alle gelovigen zich bij die 'eigen' kerk voegen.
Op een naïef-openhartige wijze openbaarde zich dit kwaad eens op één van de vele conferenties, die ter bevordering van de éénwording der , gereformeerde gezindte werden gehouden, in de verklaring van één der deelnemers dat, wat er ook mocht gebeuren, hij zich nooit uit zijn 'eigen' kerk zou laten 'pellen'.
Een weerzinwekkend bijverschijnsel van de verabsolutering van de eigen kerkelij ke denominatie is vaak een, veelal felle en onafgebroken, kritiek die op andere kerkformaties wordt geoefend. Het is de kritiek die kennelijk de strekking heeft het afzonderlijke voortbestaan van de eigen kerkgemeenschap te rechtvaardigen en de positie daarvan naar binnen en naar buiten te consolideren.
Zij die in de greep van deze verabsolutering kwamen verstaan weinig van de katholiciteit der kerk en zijn in de grond der zaak sectariërs en separatisten. Zij beseffen niet dat er geen 'eigen kerk' bestaat die echt kerk is. En dat een 'eigen kerk' gemakkelijk een 'zaakje met een zakje', ja zelfs wel een 'kapel van Satan' worden kan. Deze mensen hebben er geen oog voor dat er in deze wereld aan 'kerk' niets bestaat, bestaan mag en bestaan kan dan de éne en énige kerk van onze Heere Jezus Christus. En dat in een christen ten aanzien van deze kerk niets anders behoort te leven dan de begeerte en het gebed daarvan een levend lidmaat te zijn en eeuwig te blijven.
1 De Statenvertalers hebben het griekse' ekklesia vermoedelijk daarom met 'gemeente' weergegeven omdat het woord 'kerk' te sterke associaties aan de Rooms-katholieke kerkopvatting opriep.
2 Hiermee bedoel ik allerminst de samenwerking van gelovigen op allerlei gebied te veroordelen! Ik heb hier alleen het oog op die samenwerking die een legitimatie of een consolidatie, of een camouflage van de kerkelijke gescheurdheid is. Niet die welke tot stand gebracht wordt in het besef van de zonde der kerkelijke verdeeldheid, in de droefheid daarover en als een heen werken naar kerkelijke eenheid.
3 Men kan naar analogie van termen als 'internationaal' 'interfacultair' enz. ook spreken van 'interkerkelijk' als aanduiding van gemeenschap en samenwerking van plaatselijke kerken uit één streek, provincie, land, de wereld. Classicale en synodale vergaderingen zijn dan 'interkerkelijke' vergaderingen waarin 'interkerkelijke' samenwerking wordt gerealiseerd. Dit begrip, 'interkerkelijk' is een geheel ander dan dat wat een aanduiding is van allerlei samenwerking tussen mensen die lid zijn van verschillende kerkelijke denominaties!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's