Cornelis van Niel en zijn 'Welrieckende Balsem' 1683 III
Minder bekende oude schrijvers
De schrik der goddelozen
Worden de goddelozen door God bezocht met kruis en tegenspoed, het valt hen als een molensteen op het hart. Zij weten niet waar zij het zoeken moeten. Nergens vinden zij troost, wat blijft anders over dan wanhoop?
Het meest sprekende voorbeeld hiervan vindt Van Niel in wat wij in het boek Daniël lezen over koning Belsazar. Hij zat aan een grote maaltijd, temidden van allerlei machtige heren uit zijn rijk. Hij dronk samen met zijn vrouwen en bijvrouwen wijn uit gouden en zilveren vaten. En toen ineens die hand die op de kalk van de muur van het paleis die merkwaardige woorden schreef die een oordeel van God bleken te behelzen. Grote schrik overviel de koning en nog in diezelfde nacht kwam een einde aan zijn leven.
Wat Gods oordeel betekent voor de goddelozen heeft Van Niel vooral uitvoerig beschreven in zijn 'Donderslagh der Godloosen'. De figuur van Belsazar komen wij ook daar tegen. Maar daarnaast ook anderen, mensen die op een of andere zonde soms een onmiddellijke straf van God kregen. Breed schetst Van Niel daar ook de verschrikkingen en angsten van de hel. Na Christus' wederkomst zullen de goddelozen naar lichaam en ziel eeuwig lijden. Toch heeft de schrijver niet bedoeld alleen maar angst te kweken, eerder de zondaren te leiden tot bekering, het verlaten van alle wegen der goddeloosheid. In zijn beschrijving van de pijnen der hel gaat hij ook niet buiten hetgeen de Schrift zelf daarvan zegt. Hij doet niet zoals boetepredikers uit de late middeleeuwen hebben gedaan, die bijkans met een zekere wellust hun hoorders, en vooral hoorderessen, de stuipen op het lijf joegen. De voorstelling van de verschrikkingen der hel is bij Van Niel geen doel op zichzelf, zij staat in dienst van een doel dat daar bovenuit gaat. God te dienen in geloof en in een leven van godzaligheid, dat is het waar het hem om gaat.
Hoezeer dat werkelijk zijn doel is blijkt onder andere hieruit dat het ergste van de hel voor hem niet bestaat in allerlei lichamelijke pijn, maar in de smart van het missen van God. Wat in de hemel het hoogste is, het genieten van God, en het verheerlijken van zijn Naam, dat wordt in de hel smartelijk gemist. De mens is daar een verworpene, hij brandt onder de toorn Gods, in machteloze woede braakt hij zijn haat uit tegen God.
Er is behalve de goedheid ook de rechtvaardigheid Gods. Zij is allerminst hetzelfde als wat wij hardheid en wreedheid noemen. Zij komt op uit het diepst van zijn wezen, waarin Hij de zonde verafschuwt en haat, zij is vergelding, rechtvaardige vergelding!
De kastijding der vromen
Wat de gelovigen in hun leven aan kruis en tegenspoed ervaren moet meer als kastijding gezien worden dan als straf. Het is hun in alle opzichten nuttig en dienstig. Niet minder dan zes voordelen noemt Van Niel. Wij willen ze eens stuk voor stuk nagaan. Kruis en lijden hebben de christenen nodig:
Ten eerste tot kennis der zonde. Niet zodra komt een gelovige in nood of zijn geweten begint te spreken. Het vergaat hem dan als de broeders van Jozef: toen zij in Egypte kwamen en door Jozef zwaar op de proef werden gesteld herinnerden zij zich het kwaad dat zij hun broer hadden aangedaan. Zo komen in de nood vergeten en zelfs verborgen zonden opnieuw aan het licht. Voorspoed maakt de mens zorgeloos, hij vergeet God èn zichzelf; in dagen van voorspoed denken wij niet aan onze innerlijke verdorvenheid, aan zonde en oordeel. Gods kastijdingen brengen ons dan tot inkeer, wat ten hoogste nuttig en nodig is. Er is geen reden voor om ondankbaar te zijn wanneer God ons onder de roede doet doorgaan.
Ten tweede tot loutering en reiniging. Niet alleen doet Gods kastijding de mist die voor onze ogen hangt optrekken, zij loutert en reinigt ons ook. IJzer dat stilligt verroest, stilstaande wateren gaan stinken. Legt God het ijzer in de oven dan wordt het gloeiend van ijver en andere goede werken. Gelijk onze ogen niet kunnen tegen teveel zonneschijn en een overvloed van honing zal veroorzaakt, zo is de voorspoed voor ons op de duur ook niet goed. Om eens een vat te zijn in Gods eeuwig vaderhuis moeten wij eerst omgesmolten worden en daartoe dient de beproeving. Niet de beproeving moeten wij vrezen maar dat God ons overlaat aan onszelf. Wanhoopt een arts aan het herstel van zijn patient dan geeft hij hem verlof om te eten al wat hij wil; maar is er herstel mogelijk dan zet hij hem op een dieëet..
Ten derde tot verlevendiging van het geloof. Nooit stond Abraham sterker in het geloof dan nadat hij Izaak had moeten offeren. De kinderen Gods zijn op hun best als God ze hun gezondheid, familieleden of bezittingen heeft afgenomen. Pas dan stellen zij met een levend geloof al hun vertrouwen op God alleen. De kou trekt tot het vuur, de honger trekt tot de tafel en de nood trekt tot God. In de winter zoekt het vee vanzelf de stal op. Niet in de zomer van de voorspoed maar in de winter van de tegenspoed haasten de gelovigen zich tot God.
Ten vierde tot losmaking van deze wereld. Voorspoed en rijkdom maken de mens dartel. Toen voor Hizkia het gevaar geweken was pochte hij op zijn macht. Als God ons niet kastijdde wij liepen allen de hel tegemoet. De aarde mag voor de gelovigen niet meer dan een herberg en pleisterplaats zijn en zijzelf moeten vreemdelingen en pelgrims blijven. Volgens de natuurkundigen wordt het bloed van de mens gezuiverd door gebruik te maken van de peperwortel; zo moet het leven der gelovigen door kastijding gezuiverd worden van een al te grote liefde tot de wereld en haar ijdelheden. Fel hekelt Van Niel de zorgeloosheid en wereldsgezindheid die hij zelfs bij ambtsdragers heeft opgemerkt. Hij wil de goede niet te na komen, maar kent ouderlingen en diakenen 'die haren mont daer toe soo gewent hebben, datse niet en konnen nalaten, wanneer sy in eenige geselschappen zijn, om vuyle propoosten (= voorstellen) en kluchten voort te brengen, meynende dat het geselschap daer heel mede vermaeckt is, daer nochtans vele vroome herten die sulcks hooren, een walge van hebben'. En helaas, niet alleen bij ouderlingen en diakenen komt dat voor, ook wel bij predikanten. Zij houden van feestmalen, wijn drinken en allerlei gekkernijen. Alsof een mens, zegt Van Niel, zijn kostbare tijd op deze wijze zou mogen doorbrengen. Laten zij liever armen, verdrukten, weduwen en wezen opzoeken, maar daar ziet men ze niet. Bij de rijken komen zij graag, bij de armen traag.
Ten vijfde tot het verlangen naar de toekomende eeuw. Zovelen zoeken de wereld te behagen en menen toch met volle zeilen de hemel in te gaan, maar wat zal het hun tegenvallen. Zelfs de gelovigen lopen gedurig gevaar zich hier op deze aarde een hemel te bereiden. Toen Petrus op de berg der Verheerlijking was kwam hij dadelijk met het voorstel drie tenten op te richten. God is echter wijs. Hij doet gelijk een hovenier die een boom wil verplanten, die maakt eerst de wortels los. Ach wisten wij hoezeer het kruis ons tot God leidt en welk een grote eer daarop volgt, wij liepen dat kruis vele mijlen tegemoet. Inplaats van het kruis te schuwen zouden wij er naar moeten verlangen. In de zesde plaats, kruis en lijden maken ons gelijkvormig aan de Heere Jezus Christus. Steeds weer wordt door Van Niel op Hem gewezen, met name op zijn lijden en sterven. Door lijden is Hij gekomen tot heerlijkheid, die weg is er ook voor ons. Wij moeten aan Hem gelijk worden. Dat is voor een christen de hoogste eer die hem te beurt kan vallen.
Het mede-lijden
Christenen mogen niet onbarmharig zijn, niet onverschillig staan tegenover het lijden dat anderen is overkomen. Van Niel kan ze nog maar nauwelijks mensen noemen die zich vermaken in het leed van medemensen. Moeten wij niet wenen met de wenenden? Hoe onmenselijk, niet op bezoek te willen komen bij iemand die in droefheid en nood daarom gevraagd heeft! Is een mens in nood dan zal een christen nooit mogen denken: 'wat heb ick met hem te doen? ick en ken hem niet, hy is mij vremt ende onbekent, hy en heeft my nooyt goet gedaen, maer wel quaet; sinckt hy of dryft hy, is hy in noot, is hy in lyden en benoutheyt, wat gaet my dat aen? ' Veronderstel dat Christus ook zo gedacht zou hebben, dan waren wij nooit door Hem gered!
Al wie een levend lid wil zijn van het lichaam van Christus zal pijn moeten gevoelen als een ander lid van datzelfde lichaam lijdt. De kerk is een lichaam en dat heeft ook praktische gevolgen. Zelfs voor heel de trant van ons dagelijks leven. Het mag niet voorkomen dat wijzelf lekker eten en drinken terwijl een ander honger lijdt, dat wijzelf ons steken in dure kleren terwijl anderen naakt zijn. Er zijn er, zo klaagt Van Niel, die een broek dragen die zoveel gekost heeft dat er wel zes mensen van zouden kunnen gekleed worden. Er zijn er die in één nacht wel honderd ja soms wel duizend gulden verdobbelen, terwijl in diezelfde nacht elders een arm meisje uit nood haar eer verliest. Mede-lijden zal in daden getoond moeten worden. Pas dan is de balsem echt welriekend!
Het vertrouwen op God
Vooral het laatste gedeelte van zijn boek heeft Van Niel gewijd aan de nood van zonde en schuld. Waren er geen zonden dan waren er ook geen wonden. Alle leed in de wereld gaat terug op 's mensen val in het paradijs. Hier ligt dan ook zijn diepste nood.
Maar er is balsem. Gods genade in Jezus Christus. Geen verslagen zondaar behoeft daar ooit aan te wanhopen. Jezus Christus is onze toevlucht.
Wie tot Hem gaat doet geen sprong in het donker, want er is het licht van de beloften Gods. Om zondaren aan te moedigen tot Christus te gaan heeft Van Niel een hele reeks troostgronden. Is er niet een eeuwige verkiezing; is er niet een verbond der genade? Is er niet de voorbede van Christus? Is er niet Gods eeuwige trouw? Zijn de beloften Gods soms onvast? In alle nood staat de weg naar boven open. Vreest niet, roept de schrijver uit, aan het einde van zijn boek. Ja verblijdt u, verblijdt u in God.
Al is er een wereld vol leed, er is hemelse balsem. Zij is 'welrieckend' en 'hertsterckend'. Zij bederft ook niet.
Wij leven in een andere tijd dan Van Niel. Hoe hardvochtig worden menigmaal de persoonlijke noden weggedrukt. Of men tracht te troosten met wat geen troost wezen kan. Modern is het te spreken over de lijdende God en het daar dan bij te laten. Ook Van Niel heeft geweten van Gods lijden, maar dan niet alleen een lijden mèt ons maar ook vóór ons. God gaat in zijn lijden niet op. Hij staat er boven. Als een Vader die wijs en goed is, zijn kinderen door lijden heiligt. Aan zijn wil zich te onderwerpen en op zijn hand te letten, geeft nog altijd de ware troost. En nog meer: het zien op Christus, die het eigenlijke kruis heeft gedragen!
Wie ooit met lijden en kruis in zijn leven wil klaar komen, kan dat alleen op de wijze die Van Niel hem heeft voorgehouden. Zijn balsem heeft hij gehaald uit Gods eigen apotheek. Daar is zij ook nog voor ons te halen. Van Niel mag daarbij onze gids en leidsman wezen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's