De wedergeboorte III
Pastorale overwegingen
Bij Calvijn en ook in de Ned. Geloofsbelijdenis is meer sprake van de wedergeboorte in ruimere zin. Daar bedoelen wij mee, dat de wedergeboorte niet slechts gezien wordt als het begin van het nieuwe leven, maar méér als het functioneren van het nieuwe leven. Het wordt dus meer procesmatig beschouwd. Het nieuwe leven heeft niet alleen een begin, ook een voortgang. Al aanstonds valt dit op bij de inzet van art. 24 van onze Ned. Gel. Bel. 'Wij geloven dat dit waarachtig geloof, in de mens gewrocht zijnde door het gehoor van het Woord Gods en de werking des Heiligen Geeste, hem wederbaart en maakt tot een nieuwe mens, en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde'. Dit in het voetspoor van Calvijn, die vooral in z'n Institutie (III.III. 8—10) daar aandacht aan besteedt. Direct valt het op, dat de woorden: wedergeboorte, boetvaardigheid, bekering vaak als synoniemen gebruikt worden, d.w.z. verschillende aanduidingen voor dezelfde zaak. Het gaat er bij Calvijn om, dat wij hersteld worden naar het beeld Gods. Dat zal nooit ten volle in dit leven plaats hebben, maar er komt wél een levensvernieuwing. De boetvaardigheid is de ware bekering van ons leven tot God, voortkomend uit de oprechte vreze Gods. Zij bevat drie hoofdzaken. Ten eerste heeft er door deze bekering niet een verandering in de werken, maar in de ziel zelf plaats, want alleen wanneer de ziel het oude afgelegd heeft, kan zij de vruchten der vernieuwing voortbrengen.
In de tweede plaats wijst Calvijn er op, dat de boetvaardigheid voortkomt uit de ernstige vreze Gods. God is de Heilige, Die rechtvaardig oordelen zal. Deze gedachte drijft de gelovige tot de vrees van Zijn Naam.
In de derde plaats bestaat de boetvaardigheid in de tweeledige daad: de doding van het vlees en de levendmaking van de geest. Calvijn citeert hierbij Jesaja 1 : 16, 17: Laat af van kwaad te doen, leert goed te doen'. Ook onze Heidelbergse Catechismus zegt, dat de waarachtige bekering des mensen bestaat in twee stukken: de afsterving van de oude mens, nl. het hartelijk leedwezen dat wij God door onze zonden vertoornd hebben en die hoe langer hoe meer haten en vlieden. En de opstanding van de nieuwe mens, die bestaat in een hartelijke vreugde in God, door Christus, en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven'.
Dit gaat niet buiten de inplanting in Christus om. Vandaar, dat Calvijn in III.III. 9. 10 van zijn Institutie zegt: Beide dingen vallen ons tebeurt uit het deelgenootschap aan Christus. Want indien wij waarlijk deel hebben aan Zijn dood, wordt door Zijn kracht onze oude mens gekruisigd en sterft het lichaam der zonde, opdat de verdorvenheid der éérste natuur geen kracht meer hebbe. Indien wij Zijner opstanding deelachtig zijn, worden wij door haar opgewekt tot nieuwheid des levens, die beantwoordt aan Gods gerechtigheid. In één woord gezegd, ik versta onder boetvaardigheid de wedergeboorte, die geen ander doel heeft dan dat Gods beeld, dat door Adams overtreding bezoedeld en bijna uitgewist was, in ons hersteld wordt. Evenzo (Efeze 4:23): Wordt vernieuwd in de geest uws gemoeds, en doet de nieuwe mens aan, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid'. En even verder: Daarom worden wij door die wedergeboorte door de weldaad van Christus vernieuwd tot Gods gerechtigheid, van welke wij door Adam vervallen waren. En deze vernieuwing wordt niet op één ogenblik, of dag, of jaar volbracht, maar door voortdurende, ja soms ook langzame voortgang doet God de verdorvenheden des vleses in Zijn uitverkorenen teniet. Hij doet dat.. . 'opdat zij zich hun gehele leven oefenen in boetvaardigheid, géén einde vindt dan in de dood'. Wij en weten mogen, dat deze krijgsdienst moeten dus de loopbaan der boetvaardigheid ons ganse leven lopen. De tegenwerkingen van het vlees blijven en daarom blijft er de strijd. Zo moeten we ook telkens onze zwakheid leren kennen. In de wedergeboren mens blijft een voedingsbodem van kwaad over, waaruit voortdurend begeerten spruiten, die hem verlokken en prikkelen tot zonde. Calvijn concludeert dan: Wij leren dus, dat in de heiligen altijd zonde is, totdat zij het sterfelijk lichaam afleggen'. Vandaar de voortdurende strijd.
Nu de practische vraag: waaraan kan ik weten, dat ik wedergeboren ben? Hieraan: of er heimwee in ons hart is naar het herstel van het beeld Gods. Dat komt hierin uit of Christus ons lief geworden is, of er voortdurend honger en dorst is naar Zijn gerechtigheid. Of wij met Paulus begeren Hem te kennen in de kracht van Zijn opstanding en dat er tussen de wereld en ons Zijn kruis staat en we daardoor van de wereld vervreemden. Een wedergeborene zal zich nooit geheel en al op aarde thuis gevoelen, er wenkt een ander vaderland. We worden pelgrims naar de stad die fundamenten heeft, we gevoelen ons vreemdeling op aarde, En er komt af en toe een onuitsprekelijk verlangen om ontwaakt Zijn lof te ontvouwen. We begrijpen Job als hij zegt: Mijn ogen zullen Hem zien en niet een vreemde, mijn nieren verlangen zéér in mijn schoot'. Uiteindelijk gaat het om het gelijkvormig worden aan het beeld van Christus. Dat begint hier, want 'die de Heere aanhangt is één geest met Hem' (1 Kor. 6 : 17). Maar er zijn véle wéérstanden. Vandaar dat uitgezien wordt naar de wedergeboorte aller dingen, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Daar over een volgende keer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's