De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Gereformeerde Bond ongewijzigd (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerde Bond ongewijzigd (1)

Doelstelling

15 minuten leestijd

Elk jaar belegt het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond een ontmoetingsdagmet studenten in de theologie. Het programma voor de dag wordt vooraf besprokenmet het bestuur van de G.T.S.V: Voetius te Utrecht. Tijdens de ontmoeting, die vorig jaar op 12 december werd gehouden, is zo gesproken over 'de hermeneutiek uit hervormd-gereformeerd gezichtspunt', en over 'doelstelling en plaats van de Gereformeerde Bond in het geheel van de kerk'. Voor beide referaten waren door de studenten vragen aangereikt. Bijgaand volgt de tekst van de lezing, die ondergetekende hield over de plaats van de Gereformeerde Bond.

In 1906 werd de Gereformeerde Bond opgericht. Het ontstaan en bestaan van een vereniging, een bond binnen de kerk was geen vanzelfsprekende zaak. De jaren door werden dan ook vragen daarover gesteld. Enerzijds ging het telkens weer om dezelfde vragen en was er ook sprake van een herhaling van dezelfde antwoorden. Anderzijds waren er ook telkens nieuwe vragen, voortkomend uit de actuele situatie.

Steeds weer echter cirkelden de vragen om de spanning tussen het gereformeerde en het hervormde. Hoewel deze beide woorden dezelfde betekenis hebben was het toch zo dat het het gereformeerde, in confessionele zin, botste met het hervormde in insitutionele zin. Met andere woorden: gereformeerd zijn in de concrete Nederlandse Hervormde Kerk was een spanningsvolle aangelegenheid.

Ook vandaag wordt de vraag gesteld wat de plaats en de doelstelling van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk is. Hoewel de oudere generatie, als deze thuis is in de achtergronden en motieven, zichzelf herhaalt bij het geven van de antwoorden is verantwoording naar de jongere generatie telkens weer nodig. En de generaties volgen elkaar nu eenmaal snel op. Een historisch doorkijk is daarbij dan onontbeerlijk om het heden te kunnen verstaan.

Historisch doorkijkje

Toen de Gereformeerde Bond in 1906 werd opgericht was de naam: 'Gereformeerde Bond tot vrijmaking van de Hervormde Kerk'. De Hervormde Kerk verkeerde sinds 1816 onder de zogeheten Regelementenbundel, haar door Koning Willem I opgelegd. De kerk was daardoor gebonden aan de staat en was niet bij machte om te spreken, te belijden, tucht te oefenen, kortom om kerk te zijn in vrijheid, en dan ook in gebondenheid aan het Woord van God. De Gereformeerde Bond wenste te ijveren voor 'vrijmaking' van de regelementenbundel. Omdat het hier om een zaak ging, die de verhouding van kerk en staat betrof, verwachtten de oprichters van de Bond deze vrijmaking primair langs politieke weg, met name van de christelijke coalitiekabinetten van Abraham Kuyper. Hoewel de oprichters van de Gereformeerde Bond niet meegingen met Kuypers Doleantie, was er toch wel duidelijk sprake van affiniteit met Kuyper, met name in politiek opzicht. De Gereformeerde Bond was in die jaren grosso modo anti-revolutionair. Met name prof. dr. H. Visscher — één der oprichters — had regelmatig contact met Abraham Kuyper. Jarenlang hebben in de voorooorlogse jaren ook oproepen in De Waarheidsvriend gestaan om bij de verkiezingen anti-revolutionair te stemmen. Het partijbestuur van de Anti Revolutionaire (Staats)Partij belegde ook regelmatig samenkomsten — tot in de naoorlogse jaren overigens — met predikanten behorende tot de Gereformeerde Bond. En, om nog één ding te noemen, Colijn was aanwezig bij de herdenking van het 25-jarig bestaan van de Gereformeerde Bond.

Confessionele Vereniging

Toen de Gereformeerde Bond werd opgericht bestond de Confessionele Vereniging al een flink aantal jaren. Deze vereniging was in 1864 opgericht vanwege het 'modernisme', dat in kerk en theologie huis hield. Dit modernisme, dat rondom de jaren vijftig van de vorige eeuw met name opgang maakte aan de Leidse Universiteit maar dat ook in Utrecht merkbaar was, had als als uitgangspunt: 'alleen dat is waarheid wat voor het verstand aanvaardbaar is.' Gegeven dit uitgangspunt werd afgerekend met een bovennatuurlijke Openbaring van God, met de wonderen, met de heilsfeiten, zoals de Opstanding van Christus.

De Confessionele Vereniging stond handhaving van de belijdenis voor. Aanvankelijk werd sterke na druk gelegd op juridische handhaving van de belijdenis. Later werd meer de invloed van dr. Ph. J. Hoedemaker merkbaar, die vooral het accent legde op 'reformatie der kerk door dóórwerking van de belijdenis'.

Hoedemaker heeft ten tijde van de Doleantie de degens gekruist met Abraham Kuyper. Hoewel hij aanvankelijk met hem meeging toen de Vrije Universiteit werd gesticht (1881) keerde hij zich na de Doleantie tegen hem. Door de Doleantie, zo meende hij, was het kerkelijk vraagstuk nog meer onoplosbaar geworden dan het al was. Hoedemaker legde — vanuit zijn visie op het verbond — nadruk op 'héél de kerk en héél het volk'. Langs de weg van reorganisatie moest de Hervormde Kerk bevrijd worden van de regelememtenbundel van de Koning. Reformatie langs de weg van reorganisatie dus. Pas als de kerk geré-organiseerd zou zijn zou er weer vrij baan kunnen zijn voor de doorwerking van de confessie, van de beginselen der Reformatie. En zo ook zou herstel van de christelijke staat te verwachten zijn .

Hoezeer Hoedemaker de partijschap duchtte blijkt wel uit het feit dat hij zelf in 1897 bedankte voor de Confessionele Vereniging, omdat hij vreesde dat deze vereniging onder zijn leiding teveel partij zou worden. De bekende, maar intussen telkens weer indrukwekkende passage uit zijn afscheidsbrief, moge hier nog eens volgen.

'Ik wens met Gods volk te leven en te sterven en heb niet nodig mijzelf één ogenblik te bedenken wanneer men mij vraagt: hier hebt gij de beschaafde, methodische, met de tijd meegaande christen en daarnaast staat een bekrompen, onhebbelijk, ouderwets, met vele vooroordelen bezet, maar toch innig vroom man, de type van een afgescheidene uit de dagen van 1834, tot wie van deze beiden gaat uw hart uit? Het bloed kruipt waar het niet gaan kan en ik behoor ongetwijfeld bij de man, die het verdacht vindt dat ik de waarheid, waarom het ons beiden te doen is, anders uitdruk als hij van zijn jeugd af gewend is geweest. Maar ik behoor zeker niet bij hen, die zich in een eng kringetje opsluiten, die zich om de 'verbreking van Jozef' niet bekommeren, die onder de invloed van de beginselen der Doleantie staan... Ik ben eenvoudig een mens, die de belijdenis zal blijven beamen, zolang hij niet overtuigd is dat zij op dit of dat punt afwijkt van het Woord waaraan hij zich gebonden voelt; een christen die zich één weet met allen die uit en naar de waarheid leven, ja voorzover zij dit doen, ook met hen die "de God der vaderen zoeken, hoewel niet naar de reinheid van het heiligdom"; een hervormde die in de abnormale toestand, waarin de kerk verkeert niet de allergeringste aanleiding vindt om haar te verlaten, veeleer het tegenovergestelde; ...en een predikant die meer dan ooit zijn roeping gevoelt, waarlijk te zijn wat God hem gemaakt heeft.'

En tenslotte: 'Ik moet er tussenuit, om des beginsels wil, geen nieuwe wijn in oude lederen zakken, daarom onttrek ik mij aan de groep om bij de waarheid te blijven die God mij heeft doen zien.'.

Het is niet te verwonderen dat Hoedemaker dr. J. D. de Lind van Wijngaarden en dr. H. Visscher bestreed bij de oprichting van de Gereformeerde Bond. Ook hier vreesde hij de partijschap. Hij zei: 'meer dan zij willen weten staan zij onder invloed van de Doleantie'. Een kern van waarheid zat hier zeker in.

Waarom de Gereformeerde Bond?

Het ontstaan van de Gereformeerde Bond had een concrete aanleiding. De theolooog Louis Bähler had een geschrift uitgegeven, getiteld 'Het christelijk barbarendom in Europa'. Daarin werd het christendom neergehaald en Boeddha verheerlijkt. De kerk evenwel — machteloos en tuchteloos als ze was — nam geen maatregelen tegen Bähler. Het was de druppel, die de emmer deed overlopen. De Gereformeerde Bond tot vrijmaking van de Hervormde Kerk werd opgericht. Direct was de vraag wat de doelstelling moest zijn. 'Alleen de onderlinge band versterken of ook een doel daarbuiten najagen?' Het hoé van de organisatie leverde heel wat discussie en spanning op. Het was zelfs zo dat er sprake was van gaande en komende man in het bestuur van de nieuwe vereniging en dat in 1909 de vraag van opheffing onder ogen werd gezien. Maar uiteindelijk werd voor voortbestaan gekozen, maar dan onder een nieuwe naam: 'Gereformeerde Bond tot verbreiding en verdediging van de Waarheid in de Nederlandse Hervormde (geref.) Kerk'. De visie van lt. gen. L. F. Duymaer van Twist had de doorslag gegeven. Van hem is het bekende woord: 'gelijk een spin zijn webbe bouwt, hebben wij rondom ons pioniersdiensten te verrichten... Op Gods tijd hebben we te wachten en intussen biddend werken en werkend bidden'.

Het ging — zoals de naam aangeeft — voortaan om de verbreiding en verdediging van de waarheid in de Hervormde Kerk. Het ging om kerkherstel van binnenuit, hoewel in stricte binding aan de belijdenis. De gedachte van Afscheiding en de visie achter de Doleantie werden principieel afgewezen. Hoedemakers these 'heel de kerk en heel het volk' werd wel niet zo overgenomen, maar de hele kerk werd wel bedoeld. Ds. M. van Grieken interpreteerde Hoedemakers these intussen maar zó: 'genéés de kerk, genéés het volk.'

Het geestelijke voorop

Van meet af stond bij de nieuw opgerichte bond de geestelijke doorwerking van het beginsel in het geheel van de kerk voorop. Het ging niet om een sterke organisatie in de eerste plaats. Op de jaarvergadering in 1910 zei ds. J. H. F. Remme: 'wat zou ons een fijn uitgedacht, uitgesponnen en in elkaar gezet systeem van kerkherstel, wat zou ons de scherpzinnigst opgezette theorie van reformatie verder brengen als het geen reformatie van binnen werd'. 'Wij moeten met onze Gereformeerde Bond een werktuig, een spade, zo gij wilt, in Gods hand willen zijn, om de bedding te mogen helpen uitgraven, waarin zich straks de stroom van verjongd en gereinigd kerkelijk leven zal kunnen voortbewegen, tussen de oevers onzer vaderlijke erve, die ons lief geworden is, bovenal door het lijden en strijden, door het bloed en de tranen onzer vaderen. Als alle levenstekenen geweken zijn, dan medicineert de arts niet meer! Maar nu, wij speuren nog levenstekenen.'

Sterke nadruk werd gelegd op het bewaren van de gemeenten bij de rechte prediking, bij de 'volle Christusprediking', om een woord van ds. Remme te gebruiken. Eén van de eerste activiteiten was dan ook het in het leven roepen van een 'Leerstoel en Studiefonds', waaruit de studie kon worden bekostigd van hen, die zich voorbereidden op het ambt van predikant en vanwaaruit gelden beschikbaar konden worden gesteld voor de vestiging van bizondere leerstoelen aan de universiteiten voor de theologische opleiding.

Bij dit alles valt te bedenken dat de oprichters van de Gereformeerde Bond en diegenen, die zich bij de Bond aansloten, kwamen uit die gemeenten in de kerk, die in de gereformeerde traditie waren blijven staan, ondanks alle ontwikkelingen binnen het geheel van de kerk. De strijd om kerkherstel werd al jarenlang vanuit de gemeenten gevoerd. De worsteling om bewaring van de gemeenten bij het erfgoed der Reformatie vanuit de gemeenten zélf was het onstaan van de Gereformeerde Bond vele jaren vooruit. Men leze het boekje 'Zij die bleven' van ds. W. van Gorsel e.a. Daaruit blijkt hoe predikanten op de bres stonden binnen de Hervormde Kerk, om van binnenuit voor haar herstel te strijden, toen anderen waren heengegaan. Diverse adressen tot synode en gemeenten waren er het sprekende bewijs van. Bij deze strijd vanuit de gemeenten sloot in feite de Gereformeerde Bond aan.

Natuurlijk werd in de loop der jaren ook aandacht gegeven aan het organisatorische. De Gereformeerde Zendings Bond bestond al (1901). De Nederlands Hervormde Bond van Jongelingsverenigingen op g.g. kwam erbij (1910). Later volgden de mannenbond (1933) en de Bond voor Inwendige Zending (1935). Maar ook het organisatorische stond in dienst van de toerusting, om de gemeenten te bewaren bij het beginsel. Kortom, bij alles stond het geestelijke voorop.

De liturgische kwestie

Bij dit alles valt te bedenken dat de kwestie van het lied in de eredienst van meet af ook een belangrijke rol speelde. De gereformeerde gemeenten in de Nederlandse Hervormde kerk waren in belangrijke mate (louter) psalmzingende gemeenten. Daarin volgden zij het spoor van Dordrecht, wat ook door de Afgescheidenen en later door de Dolerenden gevolgd werd. De positieve intentie daarbij was dat men vooral de Schrift zélf wilde zingen en niet een reflexie op de Schrift. Hoewel er bijbels verantwoorde gezangen zijn was met name de in gebruik zijnde gezangbundel in de kerk van zodanig dubieus gehalte dat al te gemakkelijk mét het gezang de ketterij de gemeente kon worden ingezongen.

Het al of niet zingen van gezangen in de eredienst vormde overigens duidelijk een 'kwestie' met de confessionelen. Kort na de oprichting van de Gereformeerde Bond hield ds. L. C. Lingbeek een referaat op de jaarvergadering van de Confessionele Verenging over het onderwerp 'De Gereformeerde Bond en de Confessionele Vereniging'. Hij ging toen allereerst in op de prediking en zei dat het verschil tussen de confessionelen en de Gereformeerde Bond zich vooral toespitst op de leer van de eeuwige verkiezing en verwerping, een leer die hij met de Dordtse Leerregels zei te onderschrijven maar: 'de liefelijke verkondiging van Gods genade niet aan hen die zich verkoren weten maar aan hen die zich schuldig weten wordt in het kamp van de Bond maar schaars gehoord'. De Waarheidsvriend reageert daarop met de opmerking: 'ons dunkt, ds. Lingbeek heeft nog nooit een preek van een gereformeerd predikant in onze kerk gehoord of gelezen'.

Ds. Lingbeek stelt vervolgens dan ook de gezangenkwestie aan de orde. Hij krijgt bijval van de dan nog gereformeerde ds. G. Wisse uit Bodegraven (de latere christelijke gereformeerde hoogleraar), die het 'een uitzijgen der mug' noemt dat de Gereformeerde Bond geen gezangen zingt. Prof. Visscher noemt het een veeg teken dat een dienaar van de afgescheiden kerken zo weinig gevoel heeft voor wat de vaderen van de Afscheiding beroerde, die onze gezangenbundel weigerden, en 'zo sympathiek staat tegenover diegenen die het wel altijd over de confessie hebben maar er in hun actie slechts zelden mee rekenen'.

Tegenover de confessionelen, die steevast één gezang in de dienst toestaan (de tussenzang) betuigt Visscher dan: 'als er van een uitzijgen der mug sprake mag zijn, dan geldt dit zeker van die confessionele heren, die zweren bij het bespottelijk en beginselloos systeem van één enkel gezangetje in het midden der preek'.

Eind 1909 verscheen overigens reeds een boekje over de gezangenkwestie, uitgegeven bij Hollandia te Baarn en geschreven door dr. J. D. de Lind van Wijngaarden en dr. J. H. Gunning J. Hzn. In de Waarheidsvriend is men er maar slecht over te spreken dat op het omslag de doctorstitel van ds. De Lind van Wijngaarden niet is vermeld: 'misschien denkt men in Baarn wel: een man die zo bekrompen is dat hij niet eens een gezang zingt kan onmogelijk een geleerde zijn.' Maar — zo vervolgt het stuk — dr. De Lind geeft toch een veel degelijker en nauwkeuriger betoog 'dan de trotse en winderige verdediging van ds. Gunning'. Nu gaat de Waarheidsvriend opeens van de weeromstuit over op ds. Gunning en dr. De Lind.

Er verschijnt later een boek van Gunning over deze kwestie, 'De gezangenkwestie in de Ned. Herv. Kerk'. De delftse dominee Beekenkamp wijdt er acht artikelen aan in de Waarheidsvriend en zegt: 'het is een dik boek, kolossaal dik. Ieder die het ziet zegt: ontzettend, wat een boek. Zo dik is het dat omvang en inhoud onevenredig zijn en aanschijn en gehalte in schier ongekende verhouding tot elkaar staan. Het is een dik boek, maar zwaar is het niet... licht van papier is het en licht ook van spijze.'

In de dertiger jaren komt de kwestie nog een keer uitvoerig aan de orde als de Gereformeerde Kerken ook de gezangen invoeren voor de eredienst. Prof. dr. H. Visscher schrijft dan in het Gereformeerd Weekblad: 'de heren zullen het wel niet geloven, maar met droefenis zien we aan, hoe langzaam maar zeker de tijd komt, waarop men zal zeggen: wat onderscheidt ons nog van de kerk, waaruit wij zijn uitgegaan? '

In de Waarheidsvriend wordt de vraag gesteld: waarom zingen de gereformeerden geen gezangen? Verwezen wordt dan naar een brochure van prof. dr. J. Severijn over de gezangen. Daaruit blijkt dat het volstrekt niet gereformeerd is om te zeggen dat er in de Gereformeerde Kerk nooit gezangen naast de psalmen gezongen mogen worden, maar in de gezangenbundel 'heeft men het allerminst nauw genomen met de belijdenis der kerk'. In het Gereformeerd Weekblad liet prof. Severijn ook duidelijk uitkomen dat het voornamelijk op de bundel vast zat. Hij schreef: 'op zichzelf genomen, kan men moeilijk ontkennen dat het vrije lied een plaats in de Dienst des Woords zou kunnen innemen. De bezwaren echter, die daarte­gen moeten rijzen, zijn van zulk een aard, dat men te allen tijde grote voorzichtigheid met het toelaten van gezangen zal hebben te betrachten. Ook in de behandeling der zaak ter synode is dat wel gebleken. Vooral wanneer men eenmaal aan de beslissing toekomt, welke gezangen dan eindelijk zullen worden aanvaard en welke niet, wordt het duidelijk, dat men in verlegenheid geraakt.

Immers het gewenste lied moet er eigenlijk reeds zijn, het moet er zijn, omdat het in de gemeente leeft, en als dat het geval niet is, mist het toch eigenlijk juist datgene, waardoor de plaats van het gezang in de samenkomst der gemeente ernstige overweging verdient'

Uit dit alles moge blijken dat de gezangenkwestie geen marginale kwestie was. Hoe de eredienst het liturgische niet van mindere betekenis is dan de verkondiging. Liturgie en verkondiging vormen een twee-eenheid. Er zijn dikke boeken over de liturgische inkleding van de eredienst verschenen. De afwijzing van het vrije lied door de Gereformeerde Bond, om daardoor de Bijbel zelf in de Psalmen te kunnen zingen, is wel degelijk een principieel doordachte kwestie geweest. Al was het al of niet zingen van gezangen geen absoluut criterium voor het al of niet gereformeerd zijn. Zou dat het geval zijn dan zou menig gereformeerd theoloog uit de boot vallen. De bundel speelde ook een hartig woordje mee. Maar in dat opzicht ligt het probleem vandaag nog net zo. En welke gereformeerde kerk heeft vandaag een voluit gereformeerde bundel kerkelijk aanvaard?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Gereformeerde Bond ongewijzigd (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's