De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

9 minuten leestijd

DE EENHEID DER KERK. (1)
In Januari 1931 heeft prof. dr. Fr. Heiier, uit Marburg, een paar lezingen gehouden in de Duinoordkerk in Den Haag over „De Kerk van Christus, haar splitsing en haar hereeniging". In het Oct.-no. van „Stemmen des tijds" staat een resumé of korte inhoud van hetgeen prof. Heiier heeft gesproken, vertaald door dr. W. V. Schothorst. Wij willen uit dit artikel een en ander overnemen rakende de éénheid der Kerk : Christus en Kerk, deze twee zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. „Waar Christus Jezus is, daar is de Kerk", heeft Ignatius van Antiochië, de leerling der Apostelen, gezegd. Het Nieuwe Testament is niet slechts de oorkonde van de rechtvaardigmaking, maar evengoed die van de Kerk. En dezelfde Apostel, die het vurigst het Evangelie der rechtvaardigmaking gepredikt heeft, is óók de geestdriftigste woordvoerder der Kerk. Deze is voor hem niet iets menschelijks, maar iets goddelijks, zy is het lichaam van Christus. Er bestaat een organische éénheid tusschen Christus en Kerk, die niet verbroken kan worden. Om deze onverbreekbare éénheid aanschouwelijk te maken, heeft Paulus ook een ander beeld gebezigd, n.l. dat van de bruid en den bruidegom, die één zijn in liefde. En tenslotte is zij, volgens een beeld uit den brief aan de Efeziërs (1 vers 23) „de vervulling desgenen, die alles in allen vervult" ; de vervulling der genadegaven, de vervulling der ambten, de vervulling des Woords, de vervulling der Sacramenten en niet het minst de vervulling der liefde.
Christus en Kerk behooren bij elkaar, en allen die tot Christus behooren, behooren ook tot de Kerk. Dit éénzijn van Christus en Kerk vindt zijn symbool in de uitdrukking : één Heere, één geloof, één doop". (Efeze 4 vers 4). Deze verkondiging van de éénheid der Kerk is echter niet maar een stoute gedachte van den Heidenapostel, maar zij ligt besloten in het gebed en het geloof van Jezus zelf. Het Testament, dat Hij Zijn jongeren nalaat, is een testament der éénheid en der liefde. In het oogenblik van Zijn dood heeft Hij één zielebede : „Vader, geef, dat zij allen één zijn". — Ut ommes unum ! En om dat te verduidelijken, voegt Hij er aan toe : „gelijkerwijs Gij, Vader, in mij en ik in U" (Joh. 17 vers 21). Dat er een gelijkenis van die liefde en eenheid tusschen den Zoon en den Vader gevonden mocht v/orden in het midden van de geloovigen onderling, in de Kerk ! De éénheid van Christus met Zijn Vader moet zich weerspiegelen in Zijn jongeren.
De éénheid onder de discipelen, in de Kerk, moet echter óók een spiegelbeeld zijn van de volkomen éénheid van het goddelijke en menschelijke in Jezus. Dat wil zeggen : de Kerk moet, als Christus, het menschelijke met het eeuwige verbinden. Zij behoort tot twee werelden : tot deze aardsche, waarin zij werkt, evengoed als tot de eeuwige, waaruit zij geboren is en leeft.
Als wij in het N. Testament al die woorden over de éénheid lezen, schijnt ons dat zoo natuurlijk. En toch is de werkelijkheid tegenwoordig zoo geheel anders ! De door Jezus geloofde, door Paulus beleden éénheid, bestaat niet. Onze oogen worden veel meer getrokken naar het verbrokkeld zijn der zichbtare Kerk, en deze toestand is voor de meeste Christenen dan ook iets zóó natuurlijks en vanzelfsprekends geworden (hoewel zonde), dat de aangehaalde woorden uit het N. Testament over de éénheid ons in 't geheel niet meer verontrusten. Ja, 't is zelfs zóó, dat wij ons de tegenstelling tusschen het N.-Testamentische ideaal en de werkelijkheid van het heden, niet eens meer bewust zijn.
Wat ons zoo natuurlijk lijkt, is echter, van het standpunt van Christus en van dat van het N. Testament bezien, iets ongehoords. Zeker, er was reeds in de oudste Kerk een afval van de eenheid. Ook zij kende reeds splitsing; ja, de technische termen : schisma (scheuring) en hairesis (ketterij), later in de Kerk hiervoor gebruikelijk, zijn zelfs aan den taalschat van het N. Testament ontleend. De gemeente van Corinthe was verdeeld in verschillende groepen, die zich om enkele leidende figuren schaarden en zich naar dezen noemden (Cephas, Apollos, Paulus) — zooals tegenwoordig Christelijke Kerken zich noemen naar Luther, Calvijn en Wesley. Maar wat zegt Paulus van zulke groepvormingen en van dit zich noemen naar de leiders ? Hij verwijt aan de Corinthiërs, dat zij „vleeschelijk gezind" zijn, dat zij „Christus gedeeld hebben" (1 Cor. 1 vers 11 enz.). Alleen naar Christus moeten zij zich noemen, want alleen Christus is voor hen gekruisigd. Zij echter zetten een mensch in de plaats van Christus.
Maar ook uit hoofde van de leer waren er reeds in den oudsten tijd splitsingen, b.v. wegens afwijkende opvattingen aangaande Christus en aangaande het heil. Er waren toen ook reeds dwaalleeraren en ketterijen. Er waren Christenen, die niet aan de volledige mensch wording van Christus, anderen, die niet aan de opstanding der dooden geloofden, en wèèr anderen, dis een rechtvaardiging leerden door de werken, door de vervulling der wet. — Tegen deze dwaalleer ar en, deze ketterijen, trad Paulus met de allergrootste scherpte op. Hy schroomt niet van een „vervalsching der waarheid van Christus" te spreken, en naar het hoofd van hem, die „een ander Evangelie predikt dan hij zelf, zelfs al zou het een Engel uit den hemel zijn" (Gal. 1 : 8) zijn banvloek te slingeren — anathema sit — „die zij Gode overgegeven ten gerichte".
Dit woord van den banvloek, dit „anathema sit" is in het spraakgebruik der Roomsche Kerk overgegaan, maar al is het in den loop der eeuwen afgesleten en kleurloos geworden, doordat het misbruikt werd tegenover ware Christenen, — wij mogen daarom toch niet vergeten, dat de vloek over de verkondigers van een valsche leer Nieuw-Testamentisch is, evengoed als een andere term, n.l. de „haereticus vitandus", d.i. de ketter, die men in den omgang moet mijden. Ja, de tweede brief van Johannes gaat zelfs nog vérder : „Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: wees gegroet" (2 Joh. 10).
De oudste Kerk kende dus reeds de uitstooting en de uitsluiting uit de Kerk in naam der Apostolische leer. Zoo gaat de splitsing der Christenheid terug tot in den N.-Testamentischen tijd en zij zet zich voort door de eeuwen heen.
(Wordt voortgezet).

VANWEGE DE VERDRAAGZAAMHEID !
In Drachten zijn twee moderne dominees. Eén er van is vertrokken naar Rotterdam, om daar als predikant van de Vereeniging voor Vrijz. Hervormden werkzaam te zijn — welk werk begonnen is, met veelvormige veroordeeling van de houding der orthodoxen. Nu heeft de orthodoxe Evangelisatie te Drachten het verzoek gedaan aan het Kiescollege en den Kerkeraad om naast den vrijzinnigen predikant, die Christen-socialist is, een dominee van rechtzinnige belijdenis te beroepen, maar het verzoek van degenen, die staan op den grondslag van de leer der Hervormde Kerk, is afgewezen. Door menschen, die anderer houding ten sterkste laken.
In Zaandam-Oost begint de rechtzinnige beweging veld te winnen, ook bij de laatste verkiezing. Nu heeft het vrijzinnig Kiescollege maar even drie van de vier rechtzinnige ouderlingen huistoe gestuurd en er vrijzinnige mannen voor in de plaats gekozen. Vanwege de verdraagzaamheid ! In Boskoop — waar men nu gelukkig een dominee krijgt, n.l. dr. Jacobs, de knappe leerling van de Utrechtsche Hoogeschool en geestverwant van wijlen prof. Van Leeuwen — wil men van de zijde der Kerkvoogdij nog altijd maar den voet strak houden, door b.v. aan den vrouwen het stemrecht niet te geven bij de verkiezing van Notabelen (hoewel het vrouwenkiesrecht bij de Vrijzinnigen overigens een kluifje is, waaraan men zich gaarne te goed doet), uit vrees voor een grootere overwinning van de orthodoxen.
Alles vanwege de verdraagzaamheid ! En dat zijn dan menschen, die gaarne spreken van een ruim hart, van liefde, verdraagzaamheid De geschiedenis kan soms wondere contrasten laten zien.

NADERE VERKLARING GEGEVEN UIT WILNIS.
Ds. L. Vroegindeweij, van Wilnis, was zoo vriendelijk ons nadere verklaring te geven inzake het tweemaal optreden van diens Vader in de Hervormde Kerk van Wilnis op Zondag j.l. Hij schrijft, dat het niet in een godsdienstoefening was, maar in een samenkomst in de kerk, dat zijn Vader een „stichtelijk woord" sprak. Het was dus niet bediening des Woords in een door den Kerkeraad geregelde godsdienstoefening. Want de Kerkeraad had besloten, dat er dien Zondag geen godsdienstoefening zou zijn. De Kerk werd dus niet gebruikt voor den dienst des Woords, der gebeden en der Sacramenten. Er was geen godsdienstoefening op den dag des Heeren. En toen — omdat er door den Kerkeraad besloten was dat er geen godsdienstoefening zou zijn — is het kerkgebouw gehuurd van de Heeren Kerkvoogden en toen zyn er samenkomsten belegd en in die „samenkomsten" of „vergaderingen" is de Vader van den predikant opgetreden om een „stichtelijk woord" een en andermaal te spreken.
Ds. Vroegindeweij vraagt: „Mag in een kerkgebouw, dat anders leeg staat, geen stichtelijk woord gesproken worden ? " Ons antwoord kan kort zijn. En wel aldus : de Kerkeraad — en de plaatselijke predikant — moeten er voor zorgen, dat op den dag des Heeren de dienst des Woords geregeld wordt gehouden. En men mag op den Zondag den dienst des Woords en de samenkomst der gemeente, onder leiding van de ambten, niet in den weg staan of stilzetten, om dan andere wegen te kunnen bewandelen.
Ons dunkt, dat zakelijk genomen, de dingen zóó duidelijk zijn, dat belangstellende gemeenteleden naar recht vragen : „mag dat zóó maar ? ", daarbij sterk betwijfelend, of zulke dingen toelaatbaar zijn.
Misschien heeft men alles niet genoegzaam doorzien en doordacht. En het komt ons voor, dat men goed zal doen als Kerkeraad, noch ook als Kerkvoogdij, in deze wegen niet voort te gaan.
Vergissen is menschelijk.
Maar men moet, wanneer het niet in orde is, het ook willen bekennen en het daarna liefst ook niet herhalen.
God is een God van orde.
Wij moeten de goede orde ook trachten te bewaren.
Hiermee is volstrekt niet een „stichtelijk woord" veroordeeld, noch een „lezing" of „voordracht" of „samenkomst" enz. enz.
Maar op den dag des Heeren en in officieele beurten, ook in de week, moet de Kerkeraad — en de plaatselijke predikant — zorgen voor den gewonen dienst des Woords, waarin het ambt naar de ordeningen des Heeren functioneeren kan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's