De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

11 minuten leestijd

Het driemaandelijks tijdschrift Kerk en Theologie schenkt in het zojuist uitgekomen januarinummer uitvoerig aandacht aan het Getuigenis. De lezer dient er mee te rekenen dat de kopij voor dit nummer vóór half november door de desbetreffende schrijvers ingeleverd moest zijn. Toch menen we dat ondanks het vele dat ook na november over het Getuigenis geschreven is, de inhoud van de artikelen in K. en Th. belangrijk genoeg is om er in dit overzicht enige aandacht aan te geven.

Onjuiste tegenstelling?

De kronikeur van het tijdschrift, proj. dr. A. F. N. Lekkerkerker is dankbaar voor veel dat in het Getuigenis staat. Wel rees bij hem de vraag of er door het Getuigenis niet een onjuiste tegenstelling zou worden opgeroepen tussen een prediking die voorrang geeft aan persoonlijke bekering en geloof, anderzijds een prediking die zich betrokken weet op de politiek. Lekkerkerker voegt er aan toe, dat de opstellers van het Getuigenis deze onjuiste tegenstelling niet gewild hebben, maar dat neemt het gevaar van misverstand niet weg. Uit zijn bijdrage citeren we:

Maar dan gaan we ook niet meer van Calvijn naar Luther, eerder omgekeerd van het: hoe krijg ik een genadig God? naar het: hoe komt God aan zijn eer? Het gaat niet om mijn rechtvaardiging, Gód wordt gerechtvaardigd. Zie Rom. 3 : 4 met de toepassing in 9:3 en het geheel van hfdst. 9—11. De vraag: hoe kom ik tot vrede met God? kan een mens tengevolge van een individualistische rechtvaardigingsleer in een verschrikkeling slop brengen. Hoe krijgt God gelijk in ons leven? Theocratisch denken zet de deuren open naar de samenleving, is ook de vooronderstelling van echte maatschappijkritiek en goede politiek. Zonder dit denken beperken wij de heerschappij Gods tot de binnenkamer en de innerlijkheid, of maken wij anderzijds God en bijbel tot voor ons bruikbare functies binnen onze maatschappelijke betrokkenheid (dit laatste geschiedt bijv. in de dissertatie van W. A. de Pree).

Het zou inderdaad goed zijn, wanneer het Getuigenis in deze zin een vervolg kreeg dat duidelijk vanuit een theocratische visie de relatie van geloof en politiek in het licht werd gesteld. Dat zou enerzijds misverstanden kunnen wegnemen, maar tevens de breuk met allerlei maatschappijkritische theologieën scherper kunnen aanwijzen.

Gevaarlijke pretentie

De kritiek op het Getuigenis wordt onder woorden gebracht door de Haarlemse predikant, ds. K. Blei. Hij acht de diagnose onjuist gesteld en laakt de hoge pretentie van de opstellers. Nergens zou blijken dat zij zelf door de geestelijke verdorring mede zijn aangetast, zij constateren die enkel bij anderen. Als het waar is dat de kerk in nood verkeert, dan ligt, aldus ds. Blei de oorzaak bij onszelf. Dan moeten we zeggen: Samen ziek, samen gezond. Het bevreemdende is echter dat uit het artikel van ds. Blei nergens blijkt dat hij er zo diep onder bewogen is, dat de kerk ziek is. Veeleer worden pretentie en inhoud, van het Getuigenis als eenzijdig afgewezen en wordt opgeroepen tot begrip voor de horizontalisten, wier eenzijdigheden we z.i. als kritiek hard nodig hebben. Ik meen dat zo de prediking der kerk wordt uitgeleverd aan de vrijblijvendheid, en aan de discussie en dat dit als gevolg zal hebben dat de onzekerheid enkel toeneemt. Ds. Blei meent dat het Getuigenis geen ruimte laat voor de theologische discussie binnen de kerk, dat juist het ontbreken van een dergelijke discussie de eigenlijke nood in de kerk zou zijn, dat er in de kerk ruimte moet zijn voor het experiment en dus voor de ketterij.

Nu zal de discussie binnen de kerk wel nooit tot zwijgen komen. Wat dat betreft kan ds. Blei dus gerust zijn. Een andere zaak is of men het op de Schrift gegronde belijden der kerk ter discussie mag stellen, zodat de fundamentele geloofspunten van de kerk toch in de sfeer der vrijblijvendheid komen. Vroeg of laat komt dan ook de Schrift in deze discussiestroom. Het belijden van de kerk wordt hier opgeofferd aan de dynamiek van het experiment en de discussie.

Maar deze dynamiek is nu voor ds. Blei het wezenlijke. 'De schrijvers van het Getuigenis lijken mij tezeer overtuigd van de mogelijkheid om door middel van bepaalde formuleringen 'geloofsstukken' (al zijn die ook eeuwen oud), het Evangeliezelf te vangen, vast te houden, de Evangelieverkondiging te redden en te garanderen.' (blz. 3). Het Evangelie is voor ds. Blei geen tijdloze waarheid, maar telkens weer nieuw en telkens weer anders. We zouden daartegenover willen opmerken: Voor wie is het Evangelie wel een tijdloze waarheid? Dat is niet in het geding. In het geding is of een prediking die op de wijze van Sölle, Cox, de revolutietheologen etc. de Christus der Schriften maakt tot de revolutionaire voorloper van een toekomstbeweging, de inhoud van het Evangelie vertolkt? Het Getuigenis zegt terecht tegen een dergelijke prediking nee. Het Getuigenis erkent met vreugde de actualiteit van het reformatorisch belijden. Gaat het vandaag inderdaad om andere dingen dan in de 16de eeuw? De omlijsting is veranderd. Maar de fronten zijn wezenlijk gelijk.

Ds. Blei meent dat een dergelijk vasthouden aan onverstaanbaar geworden orthodoxe klanken en aan bepaalde geloofsstukken een stuk wereldgelijkvormige zelfverheerlijking kan worden en ziet juist daarin de nood der kerk. Over polarisatie gesproken!

Ten aanzien van de inhoud van het Getuigenis maakt hij bezwaar tegen de wijze waarop allerlei tegen over elkaar gesteld wordt, zoals de heiligheid en de nabijheid van God, de vrijmacht en de liefde, de rechtvaardiging en de heiliging, de verzoening en de dienst, het persoonlijke en het gemeenschappelijke.

Vooral deze verhouding is z.i. in het Getuigenis scheef getrokken. In de Bijbel komt de enkeling steeds voort in de gemeenschap (Israël, het Verbond, de kerk als lichaam van Christus). Wie zou dat ontkennen? Ook de opstellers van het Getuigenis niet. Maar hun bezwaar is juist dat in die gemeente de enkeling wordt opgeofferd aan de structuren en de collectieve verbanden. De Herder vergadert zijn kudde, maar dat betekent toch: Hij kent de schapen bij name.

Op blz. 8 blijkt dat de critiek van ds. Blei duidelijk een bepaalde visie op schepping en verlossing vooronderstelt. Hij schrijft: Het gaat in Jezus Christus immers om niets minder dan om herschepping. Een herschepping die de wereld en mensheid raakt, zowaar als dat ook van de schepping geldt. Het treft mij, dat in het Getuigenis (in VI) zo terloops wordt geponeerd, dat Gods heilshandelen 'na het verloren paradijs ... begonnen is'. Wellicht verraadt zich reeds hier ongewild, hoezeer de gedachte dat Gods heilshandelen bij de schepping-zelf, bij 'de grondlegging der wereld' begonnen is, blijkbaar buiten het gezichtsveld van de schrijvers ligt.'

Bedoelt de schrijver dat schepping en heil samenvallen, dat er geen na-elkaar-is van schepping-val-verlossing? De tegenstelling tot het Getuigenis is dan duidelijk. Maar dan blijkt ook dat de schrijver van totaal andere gezichtspunten uitgaat dan de belijdenis van onze kerk. Ik bespeur in het artikel van ds. Blei toch een universalistische tendens in die zin dat de gehele wereld deelt in het heil en dat daarom de kerk politiek en maatschappelijk geëngageerd moet zijn. Dat is nu juist wat het Getuigenis afwijst. Tussen voor-en tegenstanders van het Getuigenis bestaan m.i. ernstige verschillen inzake visie op de verhouding van kerk en wereld.

Wat is in het geding?

Dat is de vraag die prof. dr. G. C. van Niftrik stelt in zijn bijdrage waarin hij de bedoelingen en de achtergronden van het Getuigenis uiteenzet.

Dat het christelijk geloof politieke betekenis heeft, zal ieder toestemmen. In het geding is, hoe dat vorm krijgt in ons praktisch-politiek handelen. Het Getuigenis keert zich tegen wetticisme en 'betutteling' van de gemeente.

Theologisch gaat het om de keus tussen, of de verhouding van verleden en toekomst. De maatschappijkritische theologen zeggen: het gaat om de toekomst, de leefbare wereld. Theologie en prediking zijn alleen relevant, voorzover zij daarop gericht zijn. Van Niftrik wil de ernst van deze gerichtheid op de toekomst niet ontkennen. De bijbelse notie van het Koninkrijk Gods spreekt boekdelen.

Maar nu beginnen de verschillen tot openbaring te komen. Ik meen te mogen zeggen, dat er in de bijbel op de toekomst gehoopt wordt en naar de vervulling der belofte wordt uitgezien op grond van het verleden. Sterker nog: de toekomst kan alleen maar (!) tot onthulling en openbaring brengen wat principieel reeds in het verleden verworven en tot stand gekomen is. God hééft zijn grote daden van heil en bevrijding gedaan en tot stand gebracht; daarom kunnen wij de toekomst met vertrouwen tegemoet gaan, wetende dat de eigenlijke overwinning reeds behaald is. De grote wending in de wereldgeschiedenis heeft plaatsgehad, toen Christus stierf aan het kruis en opstond uit de doden. Dat is niet slechts een beginnetje, dat nu verder door menselijke inspanning tot verdere ontplooiing gebracht moet worden, maar dat is het in beginsel voltooide heil. Het maakt voor het geloofsleven en de prediking een enorm verschil of men de toekomst tegemoet leeft onder het wenkend perspectief van een belofte, die zonder menselijk-christelijke inspanning nooit gerealiseerd zal worden, of dat men de toekomst tegemoet leeft in het vertrouwen, dat God voor aller oog tot openbaring zal brengen wat hij reeds eeuwen geleden op Golgotha en in de hof van Jozef van Arimathea tot stand heeft gebracht.

Een theologie en prediking volgens wie God de toekomst alleen maar mogelijk maakt en waarbij het verder van ons afhangt, is volstrekt in strijd met het reformatorisch belijden. Hier is geen vergelijk mogelijk, hier moet gekozen worden. Of de geborgenheid in God, öf de krampachtigheid van mensen die van God wel een mogelijkheid ontvangen hebben, maar verder op eigen krachten zijn aangewezen. Van Niftrik licht een en ander toe aan de hand van de theologische inzichten van Moltmann, Cox, Sölle, Metz e.a., gaat voorts ook in op de verhouding tussen Oude en Nieuwe Testament.

In de wijze waarop in de huidige tijd het Nieuwe Testament gelezen wordt in het licht van het Oude wordt te weinig rekening gehouden met de vervulling van de Schrift.

Geloof en politiek

Ook in dit artikel wijst Van Niftrik erop dat men de daden van het geloof, waartoe ook onze maatschappelijke en politieke activiteiten behoren, niet mag laten samenvallen met het rechtvaardigend geloof. Zoals wij persoonlijk leven van een rechtvaardiging buiten ons, zo komt het Koninkrijk Gods in deze wereld niet door de inspanningen van mensen, maar als een wonder van God.

Politieke beslissingen hebben te maken met het geloof, maar komen nooit voort uit het geloof alleen. Daar spelen ook andere factoren in mee. Daarom geen verabsolutering! Noch naar rechts, noch naar links.

Politieke theologie hangt samen met de zondeleer. Zit de zonde primair in de structuren of in het hart van de mens? Zodat de persoonlijke bekering vooraf moet gaan aan de verandering der structuren.

In hoeverre moeten we er bij ons maatschappelijk en politiek handelen rekening mee houden dat we leven in een onverloste wereld? De politieke theologie van velen berust, aldus Van Niftrik op een optimistische mensbeschouwing en moet wel op een teleurstelling uitlopen. Christelijke ethiek begint bij de bekering van de enkeling. Van Niftrik eindigt zijn evenwichtig geschreven opstel met een citaat van W. Schmithals, waarin deze zegt: 'De met de historische Jezus opererende politieke theologie der wereld kan slechts zeggen, wat men doen moet, omdat het nog niet gedaan is; het woord, dat in naam van de bijbelse Christus uitgaat zegt, wat gedaan is, opdat de christen politiek handelen kan. De historische Jezus verplicht de mensen het werk te voleindigen, waaraan hij zelf mislukte. De bijbelse Christus geeft de christenen deel aan zijn volbracht werk, opdat zij zich op zo'n wijze in de wereld engageren kunnen dat zij zelfs het eigen mislukken niet schuwen.

De historische Jezus wijst de mensen op zijn handelen, opdat hij daaruit gerechtvaardigd wordt. De bijbelse Christus rechtvaardigt de mens, opdat hij zelfverloochenend handelen kan. Een citaat dat duidelijk laat zien hoe in dit geding niet minder dan de rechte prediking aangaande Jezus Christus betrokken is. En dat betekent dat er tussen hen die denken en handelen vanuit hun visie op de 'man van Nazareth' en zij die uitgaan van het belijden der kerk aangaande Jezus Christus, Gods Zoon, onze Here geen vergelijk mogelijk is. Hier staat alles op het spel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's