Jacobus Hollebekius en zijn ’Geestelycke Krijghsman’ II
Minder bekende oude schrijvers
Het christenleven is een strijd
Uitgangspunt in het boekje van Hollebekius is dat het leven van de christen een strijd is. Alle gelovigen zijn ertoe geroepen, niet een van hen uitgezonderd. Al wie christen is voert de strijd des geloofs en wie haar niet voert kan zich niet rekenen te behoren tot de ware gelovigen.
Zelfs moet gesproken worden van een zware strijd. Het griekse woord dat Paulus gebruikt in Efeze 6 : 12 (palè), zo merkt de schrijver terecht op, duidt op een zware worsteling, een strijd van man tegen man. De strijd die de christen strijdt is een hoogst gevaarvolle. Hij is te dichtbij dan dat een christen hem zou kunnen ontgaan. Gevaarvol is hij ook omdat de vijand geen mens ontziet.
Niet zelden komt het voor dat een christen in deze strijd een nederlaag lijdt, hij kan struikelen, vallen. Zijn roeping is dan op te staan en opnieuw de strijd aan te vangen. Het initiatief tot deze strijd zal namelijk niet alleen van de vijanden van de christen mogen uitgaan, hijzelf zal ook moeten aanvallen. Hij is geroepen tot verdedigen èn tot aanvallen. Steeds weer wordt de trompet geblazen en moet de strijd met vernieuwde kracht worden gestreden. Er is dan ook niets ergers en gevaarlijker voor een christen dan zorgeloos te leven. Zijn vijand zal dat terstond ontdekken en daar waar de christen het meest kwetsbaar is, waar hij ongewapend is, een nieuwe aanval doen.
Dat het christenleven een leven van strijd is heeft een goede zin. Zou in een christenleven altijd alles voor de wind gaan, hij zou zijn vermaak zoeken in deze wereld. Het is bekend dat stilstaande wateren vervuilen. Door leed en strijd worden de harten der gelovigen afgetrokken van deze wereld en gaan zij het hemelse zoeken. In de herfst ziet men de koeien vanzelf de stal zoeken, waar zij in de zomer niet naar talen. Zo drijft de strijd de christen uit tot het gebed. Nooit verlangt een schipper meer naar de haven dan wanneer de zee onstuimig is. In het strijdperk van dit leven worden de harten van Gods kinderen vervuld met een groot verlangen naar de hemel. Daar zal eens de strijd ten einde zijn; daar is de overwinning.
Onze geestelijke vijanden
Met nadruk stelt de apostel Paulus in Efeze 6 : 12 dat de strijd van de christen niet is een strijd tegen vlees en bloed. Vijanden van vlees en bloed heeft een christen stellig ook, maar achter deze vijanden staan andere, geestelijke machten die de eigenlijke vijanden zijn. Hollebekius noemt ze kortweg duivelen. In de 'overheden', de 'machten', de 'geweldhebbers der wereld' en de 'geestelijke boosheden in de lucht' ziet hij niet zozeer verschillende soorten van machten alswel kwalificaties van de duivelen en in het bijzonder van dé duivel, hun aller heer en hoofd. Op hun wijze zijn deze duivelen overheden, dat wil zeggen zij hebben veel te vertellen in deze wereld; zij zijn ook geweldhebbers, wat niet betekent dat hun macht rechtmatig is, maar slechts dat die macht door hen kan worden uitgeoefend onder de toelating Gods. De eigenlijke heer en meester van alle schepselen is God, die immers hun aller Schepper is. In deze regering van God zijn ook betrokken de goede engelen in de hemel, die dan ook in de Schrift eveneens 'overheden' worden genoemd (Efeze 3 : 10). Wat nu duivelen zijn waren vroeger engelen; samen met de andere engelen deelden zij toen in de regering van God die bedoeld was ten goede van de andere schepselen. Nog heten zij overheden, maar hun macht is van karakter totaal veranderd. Wat eens ten goede van de andere schepselen was is nu ten kwade. God heeft hun macht nu ook aanzienlijk ingeperkt. Eigenlijke macht hebben zij alleen over de goddelozen, over Gods kinderen hebben zij niet meer macht dan God van ogenblik tot ogenblik toelaat. Gelijk honden aan kettingen, zo zijn de duivelen ten aanzien van de kinderen Gods. Dit verhindert ze echter intussen niet zich als wrede tyrannen te gedragen. Van alles trachten zij zich meester te maken, met als doel het te verderven. De goddelozen hebben daarin geen erg, zij voelen de macht van de duivel niet als knellend en benauwend. De duivel gunt hen dat zij leven naar hun lusten, wat hen hoogst plezierig aandoet. Zij bemerken niet dat hij ze op deze wijze stilletjes voert naar het verderf; zij worden door hem geheel ingepalmd, totdat het te laat is.
Met dat al zijn de duivelen hoogst gevaarlijke vijanden. Heimelijk komen zij aan boord en overrompelen zij de christen. Maar dat niet alleen, hun gevaar schuilt ook hierin dat zij thuishoren in het rijk der geesten. Geestelijke boosheden in de lucht worden zij door Paulus genoemd. Als geesten zijn zij eens geschapen en dat zijn zij ook gebleven. Bij al wat aan de duivelen veranderd is niet hun geestelijke substantie. Hollebekius keert zich dan ook tegen hen die leren dat de duivelen geen substantie zouden hebben, dat zij geen zelfstandigheden zouden zijn doch slechts verpersoonlijkingen van 's mensen boze lusten. Al zijn zij geen lichamelijke zelfstandigheden (substanties) zegt Hollebekius, zij zijn wel geestelijke zelfstandigheden. Maar dat betekent tegelijk dat zij voor de christen uiterst gevaarlijk zijn. Als geesten bewegen zij zich vrij in de ruimte. Waar wij ons ook bevinden zij zijn altijd in onze nabijheid. Altijd en overal bespieden zij ons, loeren zij op ons. Vanuit de lucht vallen zij ons aan. Al wat wij zeggen en doen wordt door hen opgemerkt, niets ontgaat ze. Met het oog zijn zij niet te zien, wij weten nooit van tevoren vanuit welke hoek zij hun pijlen op ons zullen afschieten. Bovendien, omdat zij geesten zijn zijn zij ook onsterfelijk. Zij zijn niet de dood onderworpen, zij nemen dus nooit in aantal af. Tot in de ziel van de mens toe dringen deze onsterfelijke boze geesten door. Het is geen geringe bedreiging waaronder wij als gevallen mensen dagelijks leven.
De kapitein der boze geesten
Bijzondere aandacht schenkt Hollebekius aan hem die hij de kapitein der boze geesten, der duivelen noemt, namelijk de duivel zelf, satan. Al het kwaad dat men maar bedenken kan is in hem belichaamd, want hij is de auteur van alle boosheid. Boosheid en onreinheid zijn zijn natuur. Hij is nooit tot iets anders geneigd dan tot boosheid. Hij is ook nooit ergens anders op uit dan deze boosheid ten uitvoer te brengen. Ongeacht tot welke zonde de mens zich geneigd voelt, de duivel is in hem aan het werk. Niemand behoeft ooit te denken dat hij satan zou kunnen bewegen van een of ander kwaad af te zien. Hij was het die de Sabeeërs verwekte die Job van zijn vee beroofden; hij was het die Petrus zifte als de tarwe; hij was het die de Joden ophitste tegen Christus en later tegen de apostelen. De boze lusten die er in ons zijn worden door hem verwekt. Het vuur van de onkuisheid, van de gierigheid, en noem maar op, wordt door hem in ons aangeblazen. Geen mens is er die tegen satan is opgewassen, geen mens die hem kan vernietigen, geen mens die hem kan ontwijken; geen wetenschap is er die zijn listen kan verijdelen.
Bij een andere gelegenheid noemt Hollebekius de duivel een generaal. Niet alleen omdat hij een heirleger van duivelen onder zich heeft, maar ook omdat hij staat boven twee andere machtige vijanden van de kinderen Gods, te weten de wereld en het eigen zondige vlees. In dat geval heet de duivel de generaal en heten wereld en vlees zijn kapiteins.
Wat de wereld betreft, die ligt in het boze. Zij is vol slechte gewoonten. Zij praat mooi, lokt vriendelijk maar bedriegt intussen de mens voor eeuwig. Zij stelt ons dingen voor waartoe wij allen van nature zeer geneigd zijn, als rijkdom, eer, wellust en genot. Zij houdt ons die dingen voor als het hoogste goed. Zij houdt de christenen voor dat ook andere mensen deze dingen zoeken en voegt er aan toe: waarom u dan niet? ! Zo tracht zij ons te verleiden, op een zijpad te brengen, zodat wij niet meer wandelen op de weg van God. Blijkt dan echter dat dit niet lukt, dan keert de wereld haar blaadje om. Haar gezicht betrekt, al haar vriendelijkheid verliest zij. Zij ontsteekt in woede, valt ons aan met haat en smaad, met vervolging en verdrukking; al vele christenen zijn door de wereld gestraft met galg en rad.
Wat betreft ons eigen vlees, ook zij is een gemene vijand. Hollebekius vergelijkt haar met een slang in onze boezem, ieder ogenblik ktmnen wij gebeten worden. Een eigenschap van ons vlees is dat het niets wil weten van ongemak en kruis, 's Mensen vlees is van nature aards en dartel. Dreigen kruis en smaad dan laat ons vlees het afweten. God en godsdienst worden door haar verraden zodra er een zekere prijs voor gevraagd wordt. Een eigenschap van het vlees is dan ook, dat het steeds gemene zaak maakt met vele andere vijanden, vijanden buiten ons, met andere woorden: zij is een verraadster.
Zo zit satan ook via deze twee kapiteins, die onder hem staan, ons gedurig op de hielen. Hij is een onvermoeibare vijand die nooit ons met rust laat. Bovendien een hoogst ervaren vijand. Hij is een oud krijgsman. Al vanaf het paradijs is hij geoefend in het bestrijden van zondaren, in de loop der eeuwen heeft hij daarin een onvoorstelbare hoeveelheid ervaring opgedaan. Tegen deze oude krijgsman opgewassen te zijn kan alleen een geschenk van Gods genade zijn; daartoe dient alleen de wapenrusting die God zelf ons wil aandoen. Hoe deze er uitziet, dat is de stof voor het volgend artikel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's