FEUILLETON
Kleine Luijden
SCHETSEN UIT HET FRIESCHE DORPSLEVEN,
door IDSARDI.
10)
„Och mensch, wat jong nog; en zij heeft een kind bij zich?" —
„Ja".
„Een jongen?"
„Ja, een lief kereltje, maar niet sterk". „'k Wil 't ook wel gelooven; als je het van gegeven brokken moet hebben, is het niet best meer. Zoo'n kind kreeg natuurlijk lang niet, wat hem toekwam. En de vader vanzelf onbekend?"
„'k Weet het niet, wij hebben daarover nog niet kunnen spreken".
,,Nou, dat laat zich wel haast denken; anders trok zoo'n mensch er alleen niet op uit, en dan nog wel in den winter".
„Zij kan toch ook een weduwe zijn?" Maar dat is Syke veel te ordinair en alledaagsch. Zij heeft voor zich zelf al een heel ander verhaal, verzonnen betreffende die vreemdelinge. Een levensloop vol interessante voorvallen en pikante gebeurtenissen, waarin zoo iets vóórkwam van een liefdeshistorie met al de daarbij passende franje. Zooals zij wel eens gelezen heeft in een feuilleton van een of ander blad, en dat zij altijd zoo mooi vindt.
„Een weduwe" — zegt zij teleurgesteld — „nou 't is te hopen, 't Wordt anders wel wat voor de diaconie".
„Die heeft er toch niets mee te maken?" „Nou, dat weet ik nog al niet. Als zij hier eens in het dorp blijven moet, dan zal de vrouw haar toch op den duur niet kunnen houden". Maar hier werd vrouw Deelstra korzelig. Wat heeft de diaconie hiermede te maken? Alsof zij er ook maar een oogenblik aan gedacht zou hebben, een liefdedaad jegens een ongelukkig mensch te doen, ten koste van de beurs van anderen.
,,Daar heb ik ook nog niet aan gedacht, Syke, maar wat me verwondert, het is, dat je zoo weinig medegevoel hebt met een ongelukkige vrouw, die er in elk geval nog veel slechter aan toe is dan jou, met al je klagen. Je hebt tenminste nog een man, die den kost voor je gezin verdient. Over de rijken wordt altijd gesproken op een wijze, alsof niemand van hen deugt, en tegenover je medemensch, die ook in moeite en zorg verkeert, kan je zoo hardvochtig zijn. Ik had in elk geval van jou iets anders verwacht".
Maar die klap kwam hard genoeg aan, al was hij dubbel en dwars verdiend. Het gebeurde niet vaak, dat de bakkerin zóó uit pakte, doch hier dreigde alle zelfbeheersching haar te ontzinken. Zij merkte zoo in Syke's woorden den lust om te kunnen kwaad spreken, zonder te berekenen hoe daardoor misschien een onschuldig slachtoffer getroffen werd, of wat de gevolgen daarvan konden zijn.
Was dit niet de gewone openbaring van het bedorven menschenhart? Men had er den mond vol van, wanneer door de belijders niet beleefd werd wat zij beleden. Altijd werd den Christenen verweten, dat er bij hen niets terecht kwam van hetgeen in de kerk over de naastenliefde en de vruchten des geloofs gepredikt werd, doch zoodra zij trachtten te doen, al was het onder veel gebrek, wat roeping was, dan werden er niet minder aanmerkingen gemaakt. Wat zou de wereld, wat zouden vooral mannen als Symen Barends gezegd hebben, wanneer men bij de familie Deelstra deze arme verstooten had, om haar door den veldwachter in 't arrestantenlokaal onder den toren te doen opbergen? En wanneer zij daar dan eens bezweken was?
,,De vrouw behoeft niet kwaad te worden" — heeft Syke nog gezegd. Maar de hoogroode kleur van vrouw Deelstra bewees wel, dat zij het was. Daarop is zij maar spoedig heengegaan. Een onbevredigd gevoel maakte zich van haar meester. Vooreerst omdat hare nieuwsgierigheid niet zóó bevredigd werd, als zij dit hoopte. Maar dan ook, omdat een inwendige stem haar zeide, dat zij hier naar verdienste was afgestraft. Bovendien, wat had zij persoonlijk menigmaal de milddadigheid dezer menschen ondervonden, in dagen van moeite of krankheid of zorg, en wat ter wereld bezielde haar toch, om nu zoo koud en harteloos te oordeelen over een ongelukkige, voor wie het leven misschien nog oneindig harder geweest was dan voor haar! Zoo was zij toch voorheen nooit, toen zij nog niet getrouwd was. En onwillekeurig kwamen haar de woorden van den schoenmaker-ouderling weer te binnen: „in een huwelijk met een ongeloovige kan het nooit goed gaan".
Symen was altijd zoo verbitterd op de fijnen en op de rijken, eigenlijk op de geheele wereld. Die gesprekken verbitterden haar ook. Zij brachten zulk een wrevelige stemming in huis, waarvan 't gevolg werd, dat tenslotte niets en niemand meer deugde. Feitelijk bewoog hun leven zich geheel alleen om eigen persoon. En een mensch, die voor zichzelf leeft, is ongelukkig, omdat hij nooit het woord des Heilands ervaart, dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Hoe langer Syke op den weg naar huis over de bestraffing, welke haar werd toegediend, nadacht, hoe ellendiger zij zich begon te gevoelen. Wat was het leven van een mensch, vooral van een arbeidersvrouw! Tobben van den morgen tot den avond. Altijd werken en nooit klaar. Symen klaagde ook altijd steen en been, dat hij 't zoo druk en zoo slecht had, maar als hij 's avonds thuis kwam, wiesch hij zich, trok een ander pak aan, at de boterham op en ging zitten courant lezen en pijpjes rooken of naar een vergadering, waar gesproken werd over de zoogenaamde arbeidersbelangen. 't Was een heele daad van hem, als hij eens voor een enkelen keer de aardappels schilde. Zij kon altijd maar thuis blijven en ploeteren. Was het niet voor het gewone huiswerk, dan voor de kinderen, die altijd alles stuk hadden.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's